Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
primair:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind, [de minderjarige1]. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent, verzet zich tegen deze verhuizing naar [woonplaats2], omdat hij vreest dat dit zijn contact met [de minderjarige1] zal bemoeilijken. De moeder heeft in maart 2021 met [de minderjarige1] en haar andere dochters verhuisd van [woonplaats1] naar [woonplaats2]. De vader heeft in hoger beroep zes grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder te verplichten terug te verhuizen naar [woonplaats1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2023 is de vader bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Hofstra, en de moeder door mr. L.R. Alstein.
Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van het kind vooropgesteld, maar ook de belangen van de vader en de moeder afgewogen. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van haar verhuizing voor de vader en [de minderjarige1]. De vader is ernstig ziek en beperkt in zijn reisbewegingen, wat de omgang met [de minderjarige1] bemoeilijkt. Het hof oordeelt dat de belangen van de vader zwaarder wegen dan die van de moeder om in [woonplaats2] te blijven wonen. De moeder moet terugverhuizen naar [woonplaats1] binnen drie maanden na de beschikking. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder onmiddellijk moet terugverhuizen, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die zij nog zou kunnen aanwenden.