ECLI:NL:GHARL:2023:4013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21-003503-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot zware mishandeling met een aardappelschilmesje

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een minderjarige, is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 november 2021, waarbij de verdachte het slachtoffer met een aardappelschilmesje in het gezicht heeft gesneden. De rechtbank had eerder een jeugddetentie van 64 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, vastgesteld op 64 dagen jeugddetentie, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Tevens is een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 2.000,00. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, omdat dit volgens hen geen meerwaarde heeft. De zaak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003503-22
Uitspraak d.d.: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2022 met parketnummer 18-302684-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit tot 64 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten € 3.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 9 augustus 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot 64 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten tot € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige gevorderde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 7 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (die [slachtoffer] ) met een (aardappelschil)mes(je), althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op en/of tegen het gezicht/(voor)hoofd (boven het (linker)oog) heeft gestoken en/of gesneden en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 7 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (die [slachtoffer] ) met een (aardappelschil)mes(je), althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op en/of tegen het gezicht/(voor)hoofd (boven het (linker)oog) heeft gestoken en/of gesneden en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij op of omstreeks 7 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met een (aardappelschil)mes(je), althans een scherp en/of puntig voorwerp (een ring), in/op en/of tegen het gezicht/(voor)hoofd (boven het (linker)oog) te steken en/of te snijden en/of te stompen/slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak poging doodslag

Het hof heeft, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat de mogelijkheid bestaat dat er onderling met elkaar gesproken is over het tenlastegelegde en de getuigenverklaringen tevens inconsistent en innerlijk tegenstrijdig zijn met betrekking tot de aanwezigheid van een mes. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat, nu verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een grote metalen ring aan haar hand droeg, niet is uitgesloten dat het letsel van aangeefster hierdoor is veroorzaakt. Er is nagelaten het bloed op de ring te onderzoeken. Het handelen van verdachte kan volgens de raadsman (enkel) worden gekwalificeerd als het meer subsidiair tenlastegelegde feit, te weten mishandeling.
Oordeel van het hof
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat verdachte, terwijl deze vlak bij haar stond, met een theedoek om haar hand een snijdende beweging vlak langs haar hoofd maakte waarna zij een stekend gevoel boven haar linkeroog voelde en er bloed begon te stromen. Haar verklaring vindt steun in de verklaringen van meerdere direct voor- en achteraf aanwezigen bij het incident. Door verschillende getuigen ( [getuige 1] , [getuige 2] [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] ) is verklaard dat zij die avond achtereenvolgens hebben gezien dat verdachte een mesje of voorwerp in haar hand (in een (thee)doek) heeft gehad, het niet is gelukt het van haar af te pakken waarna ze naar beneden gaat en dat verdachte vervolgens daarmee heeft gezwaaid c.q. uitgehaald naar aangeefster, die ten gevolge daarvan letsel heeft opgelopen. Deze beschrijving van de feiten komt consistent over en is op cruciale onderdelen in grote lijnen gelijkluidend, waarbij sommige getuigen hebben verklaard over de gang van zaken boven in de woning waar verdachte een mes in handen nam en anderen over het hierna volgend incident waarbij met het mes is uitgehaald beneden buiten de woning. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De raadsman heeft kanttekeningen geplaatst, meer in het bijzonder, bij de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , en [getuige 8] . Dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ruim twee jaar nadien, na nogmaals door een rechter-commissaris te zijn gehoord, op detailniveau anders hebben verklaard, acht het hof, gezien het tijdsverloop, niet vreemd en doet aan hun eerdere verklaringen ook niet af. Dat [getuige 8] niets heeft kunnen verklaren vanuit eigen waarneming bij het incident doet er niet aan af dat haar verklaring over het verdwenen zijn van een blauw mesje uit de keukenla past in de gang der gebeurtenissen zoals uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen is af te leiden. Van die hierboven genoemde verklaringen gaat het hof uit. De suggestie van de raadsman dat verklaringen op elkaar zouden kunnen zijn afgestemd vindt geen steun in enig bewijsmiddel. Het hof acht voornoemde getuigenverklaringen dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangeefster dat zij is gestoken met een mes, voorts wordt ondersteund door de letselrapportage van de GGD [provincie] . Daaruit blijkt dat aangeefster een snijwond van vier centimeter boven haar wenkbrauw had en de gemelde toedracht mogelijk bij het letsel past. Het geconstateerde letsel en de waarnemingen van de getuigen passen bij de verklaring van aangeefster dat zij is gesneden met een mes. Het gestelde alternatieve scenario dat het letsel door de ring van verdachte zou zijn veroorzaakt, wordt dan ook verworpen.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op enig moment een aardappelschilmesje uit de keuken heeft gepakt en daarmee een zwaaiende beweging richting het gezicht van aangeefster heeft gemaakt. Door aldus te handelen was de kans op zwaar lichamelijk letsel, aan bijvoorbeeld een kwetsbaar orgaan zoals een oog, aanmerkelijk te achten. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte door aldus te handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Het hof is derhalve van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
zij op 7 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een aardappelschilmesje, in het gezicht (boven het linkeroog) heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een Pro Justitia-rapport d.d. 11 april 2022 opgesteld, door drs. D. Breuker, GZ-psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een lichte tot matige normoverschrijdende gedragsstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel met verbaal zwakbegaafde vaardigheden en gemiddelde performale vaardigheden, en een lichte tot matige stoornis in cannabisgebruik. In het verlengde van de gedragsstoornis is er een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met reeds zichtbare antisociale en narcistische trekken vastgesteld. Volgens de psycholoog waren de stoornissen aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde handelingen. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof zal de deskundige, gelet op de door haar omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in haar conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor veroordeling van verdachte (voor het meer subsidiair tenlastegelegde feit) tot een jeugddetentie van vier dagen met aftrek van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor veroordeling van verdachte tot 64 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster. Nadat verdachte tijdens uitgaan woorden had gekregen met het slachtoffer, heeft zij het slachtoffer later op de avond met een aardappelschilmesje boven haar wenkbrauw in het gezicht gesneden. Meerdere omstanders zijn hiervan getuige geweest. Een dergelijk feit maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar draagt ook bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof tamelijk onverschillig gereageerd op het bewezenverklaarde feit en er geen blijk van gegeven in te zien hoe gevaarlijk dergelijk handelen kan zijn. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Voorts heeft het hof voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 2 maart 2023. Daaruit volgt dat er tot nu toe verschillende middelen zijn ingezet om recidive te voorkomen en een goede ontwikkeling van verdachte te waarborgen, zoals een reguliere jeugdreclasseringsmaatregel, een ITB Harde Kern-traject en het inzetten van de gedragsinterventie TACt. Dit heeft tot nu toe onvoldoende effect gehad. De trajecten zijn over het algemeen moeizaam verlopen, waarbij verdachte met grote regelmaat afspraken dan wel voorwaarden niet is nagekomen. Verdachte is, mede vanwege een gebrek aan sturing en begrenzing vanuit haar ouders, geneigd om haar eigen gang te gaan. Tevens is er op 7 november 2022 een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsingsmaatregel uitgesproken. Sinds het uitspreken van voornoemde kinderbeschermingsmaatregelen is de hulpverlening vanuit [instelling 1] op systematisch niveau nog niet van de grond gekomen en blijkens de toelichting van de raadsvertegenwoordiger ter zitting zal hierop niet langer worden ingezet. Ook moet het kennismakingsgesprek met [instelling 2] , als mogelijke, tijdelijke woonplek voor verdachte, nog plaatsvinden. De Raad acht het van belang dat er meer duidelijkheid komt omtrent de uithuisplaatsing en het opstarten van passende en eerder beoogde hulpverlening.
Gezien het feit dat verdachte meerdere kansen heeft gehad door middel van voorwaardelijke straffen en deze kansen niet of onvoldoende heeft benut, ziet de Raad af van het adviseren van een voorwaardelijke werkstraf. Vanwege een thans lopende proeftijd heeft verdachte nog wel een stok achter de deur. De Raad adviseert, indien het tenlastegelegde feit bewezen wordt verklaard, tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf.
Uit het evaluatierapport van de jeugdreclassering d.d. 18 april 2023 komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Verdachte gaat op dit moment niet naar school. Gesprekken tussen verdachte en haar ouders, de school en de leerplichtambtenaar in verband met het schoolverzuim van verdachte, zijn niet dan wel nauwelijks tot stand gekomen. Verder is het contact met de betrokken hulpverlening wisselend verlopen. Verdachte is de afgelopen maanden niet altijd even behandeltrouw gebleken in haar afspraken met [instelling 1] . Zo heeft verdachte momenten gehad dat ze zonder bericht niet op een behandelafspraak is verschenen. Datzelfde geldt voor afspraken met de jeugdreclassering. Verdachte is dan niet bereikbaar en neemt zelf geen initiatief om contact op te nemen. Het voorgaande maakt dat de jeugdreclassering, net als de Raad, adviseert tot oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met hetgeen door de raadsman en verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de persoon van verdachte. Daaruit heeft het hof afgeleid dat verdachte in de laatste weken initiatief toont en intrinsieke motivatie lijkt te hebben haar leven op een positieve manier op de rails te willen zetten. Gebleken is dat verdachte sinds kort een baan heeft en vijf dagen per week werkt. Zij verblijft gedurende de week bij haar (nieuwe) partner, die woonachtig is in [plaats] . Verder heeft verdachte zelfstandig contact opgenomen met [instelling 3] , een organisatie die ondersteuning biedt bij zelfstandig wonen of bij het wonen in een beschermde woonvorm. Zij staat inmiddels op een wachtlijst.
Gelet op de aard en ernst van het feit is het hof net zoals de rechtbank van oordeel dat oplegging van 64 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Overeenkomstig de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering zal het hof daarbij geen bijzondere voorwaarden opleggen, nu dit naar het oordeel van het hof geen meerwaarde heeft. Het hof hoopt dat verdachte, die binnenkort meerderjarig wordt, de door haar ingezette positieve lijn zal gaan voortzetten. Het hof acht wel van belang dat, nu de voornoemde kinderbeschermingsmaatregelen per 20 juli 2023 komen te vervallen, verdachte na die tijd in een vrijwillig kader wordt begeleid bij het zoeken van een woonplek, het voortzetten van haar behandeling bij [instelling 1] en het vinden en voortzetten van dagbesteding in de vorm van school en/of werk.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn foto’s overgelegd van het letsel van de benadeelde partij. Dat er een litteken is ontstaan door het handelen van verdachte staat naar het oordeel van het hof buiten discussie. Nu er naar het oordeel van het hof nog wel onduidelijkheid bestaat over de eindtoestand van de verwondingen van de benadeelde partij en aldus over de vraag in welke mate het litteken al dan niet blijvend zichtbaar zal blijven, zal het hof overeenkomstig het oordeel van de rechtbank een lager bedrag toewijzen dan is gevorderd, te weten € 2.000,00. Daarbij heeft het hof gelet op vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
64 (vierenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
60 (zestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 10 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Rietveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.