ECLI:NL:GHARL:2023:4012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21-004711-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de veroordeling tot poging tot doodslag met vrijheidsbeperkende maatregelen en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de verdachte was veroordeeld voor poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1964, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 oktober 2022. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij een zorginstelling. Het hof heeft ook vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een gebiedsverbod voor de duur van 5 jaren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, is integraal toegewezen tot een bedrag van € 12.810,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de recidivekans van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Het hof heeft de straf en maatregelen als passend en geboden beschouwd, mede gezien de psychologische toestand van de verdachte en de noodzaak tot behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004711-22
Uitspraak d.d.: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2022 met het parketnummer 16-099644-22 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij [instelling] , alsmede de dadelijk uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden;
  • oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een verbod zich niet op te houden binnen een straal van 500 meter van het adres [adres] , alsmede met bepaling dat voor elke overtreding de vervangende hechtenis van één maand wordt bevolen;
  • integrale toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] van het bedrag van € 12.810,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.A.F. Visser, naar voren is gebracht.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden (kort gezegd), een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij [instelling] , een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het adres [adres] ;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.310, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige deel afgewezen.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging betreft, daaronder begrepen de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het gerechtshof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft hoger beroep ingesteld en middels schriftuur aangegeven dat het een strafmaatappel betreft. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het gerechtshof rekening dient te houden met het advies van de psycholoog, waaruit volgt dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de verminderde toerekeningsvatbaar slechts beperkt verdisconteerd in de strafoplegging. Daarnaast is aangegeven dat tevens rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Indien het gerechtshof een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, wordt verzocht om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het oordeel van het gerechtshof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van poging tot doodslag op zijn ex-vrouw [slachtoffer] . De verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] onverwachts met een stanleymes in de halsstreek gestoken, in de nabijheid van hun zoon, schoondochter en een vriend, in de voormalige gezamenlijke woning. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en haar pijn en ernstig letsel toegebracht. Door ingrijpen van hun zoon en schoondochter die vlakbij het incident in de woning aanwezig waren, is de verdachte gestopt met het insteken op [slachtoffer] . Het gerechtshof rekent het de verdachte aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, welk geweld evengoed tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden. Immers is de hals, waarin zich de halsslagader bevindt, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam.
Het gerechtshof is van oordeel dat sprake is van een ernstig en zeer gewelddadig feit. De ernst van het feit en de impact daarvan op [slachtoffer] is ter terechtzitting in hoger beroep op indringende wijze verwoord in de slachtofferverklaring van [slachtoffer] . Door het handelen van de verdachte heeft [slachtoffer] onder andere een steekwond opgelopen in haar hals en is haar sleutelbeen gebroken, waarvan zij thans nog dagelijks hinder ondervindt, bijvoorbeeld tijdens het dragen van tassen. Duidelijk is ook geworden dat het handelen van verdachte grote psychische impact heeft gehad en nog heeft. Datzelfde is het geval ten aanzien van de zoon en schoondochter van verdachte, die ongewild getuige moesten zijn van de agressiviteit van verdachte jegens hun (schoon)moeder.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 maart 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van poging tot zware mishandeling. Uit het dossier blijkt dat dit feit eveneens in de relationele sfeer plaatsvond;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 14 september 2022, waarin de reclassering adviseert om een voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden onder andere een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij [instelling] of soortgelijke instelling. Omdat de kans op recidive met een misdrijf met schade voor personen groot is, wordt geadviseerd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te bevelen;
  • het Pro-Justitia rapport, psychologisch onderzoek van 1 juli 2022, opgemaakt door psycholoog M.G.H. van Willigenburg, waaruit blijkt dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. De stoornis manifesteert zich met name tijdens emotionele druk, zoals bij dreigende verlating. Volgens de deskundige was deze stoornis aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde dit de gedragskundige keuzes van de verdachte. De verdachte heeft geen zicht op zijn eigen aandeel in conflictsituaties en neemt als gevolg daarvan geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen emoties en gedrag. Daarmee neemt de impulsiviteit toe. De deskundige adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte;
  • het Pro-Justitia NIFP-consult van 11 mei 2022, opgemaakt door psychiater E.S. Hornstra;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof neemt - net zoals ook de rechtbank heeft gedaan - de conclusies en het advies van het psychologisch onderzoek over. Het gerechtshof concludeert dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dit gegeven wordt in matigende zin bij de bepaling van de lengte van de op te leggen straf betrokken.
Het gerechtshof acht alles afwegend een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij [instelling] of soortgelijke instelling. Gelet op de beschreven persoonlijkheidsstoornis van de verdachte door de psycholoog, acht het gerechtshof het van belang dat hij zich zal laten behandelen en onder toezicht en controle van de reclassering blijft.
Omdat er – mede gezien de recidive en ook het advies van de reclassering - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zal het gerechtshof bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf dient als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregelen
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de ernst en de strafwaardigheid van zijn gedrag miskent en nauwelijks verantwoordelijkheid lijkt te nemen. De verdachte heeft zich op de terechtzitting niet of nauwelijks toegankelijk getoond in de beantwoording van de vragen die hem door het gerechtshof werden gesteld. Het gerechtshof houdt het ervoor dat dit mede van doen zal hebben met de neiging van verdachte de schuld van eigengedrag buiten zichzelf te leggen, hetgeen overeenkomt met de bevindingen uit het psychologisch onderzoek en het reclasseringsrapport. Ook heeft de reclassering in het rapport van 14 september 2022 aangegeven dat de kans op recidive ten aanzien van een soortgelijk delict groot is.
Het gerechtshof ziet daarom aanleiding om, in navolging van de vordering van de advocaat-generaal, een contactverbod en een gebiedsverbod als maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen, beide voor de maximale duur van 5 jaren. Het contactverbod zal gelden ten aanzien van [slachtoffer] . Dit verbod moet voorkomen dat de verdachte tijdens en na zijn detentie nog contact zal hebben, direct of via anderen, met [slachtoffer] . Daarnaast zal aan de verdachte een gebiedsverbod worden opgelegd. Het gebiedsverbod zal inhouden dat de verdachte zich niet binnen een straal van 500 meter van de woning van [slachtoffer] mag bevinden. Voor elke keer dat de verdachte één van de maatregelen overtreedt zal vervangende hechtenis voor de duur van veertien dagen worden opgelegd met in totaal een maximum van zes maanden.
Het gerechtshof acht oplegging van een contactverbod en een gebiedsverbod in de vorm vrijheidsbeperkende maatregelen effectiever dan oplegging van deze verboden via een voorwaardelijke stafmodaliteit met bijzondere voorwaarden. De vrijheidsbeperkende maatregelen zullen aangeefster en de samenleving meer garanties kunnen bieden in de vorm van toezicht, naleving en controle.
Op basis van het bovenstaande is het gerechtshof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Het gerechtshof zal dan ook bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregelen, inhoudende een contactverbod en een gebiedsverbod, zoals nader omschreven in het dictum, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.810,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.310,00, bestaande uit € 310 materiële schade en € 10.000 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 12.810,00.
Het gerechtshof is van oordeel dat de gevorderde materiele schade voor toewijzing gereedligt. De vordering is op dit onderdeel niet betwist en de vordering komt het gerechtshof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard en de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door de Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het strafdossier en uit de stukken ter onderbouwing van de vordering blijkt voldoende dat het feit naast meervoudig fysiek letsel, een grote impact heeft gehad op het psychische welzijn van de benadeelde partij. Zij is gediagnostiseerd met PTSS en ondergaat daarvoor ook thans nog behandelingen. In de hals is een litteken aanwezig en als gevolg van de breuk aan haar sleutelbeen ondervindt de benadeelde partij beperking in het schoudergebied. Het gerechtshof zal naar billijkheid de immateriële schade begroten op een bedrag van € 12.500,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering integraal zal worden toegewezen voor een bedrag van € 12.810,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, daaronder begrepen de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich onder behandeling zal stellen van [instelling] of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang die zorgverlener en de reclassering dit noodzakelijk acht. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • dat de verdachte zich binnen twee werkdagen na invrijheidsstelling zal melden bij Reclassering Nederland op een nader te bepalen adres (te bepalen op basis van zijn verblijfplaats) en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht.

Beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid:
  • dat de verdachte voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van 500 meter van [adres] ;
  • dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 1] 1968 te [geboorteplaats 1] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan één van de maatregelen wordt voldaan.
Bepaalt dat de totale vervangende hechtenis niet meer dan 6 maanden bedraagt, bij overtreding van beide maatregelen.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.810,00 (twaalfduizend achthonderdtien euro) bestaande uit € 310,00 (driehonderdtien euro) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.810,00 (twaalfduizend achthonderdtien euro) bestaande uit € 310,00 (driehonderdtien euro) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 99 (negenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 april 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 10 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.