ECLI:NL:GHARL:2023:4010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
21-000506-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld voor poging tot doodslag en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 2003, heeft op 31 januari 2021 een slachtoffer met een machete tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot letsel. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 349 dagen jeugddetentie en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. In hoger beroep heeft het hof de veroordeling bevestigd, maar de verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en diefstal, en heeft de straf opgelegd van 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en het risico op recidive. De noodzaak voor behandeling in een gestructureerde omgeving is benadrukt, evenals de lange wachttijden voor alternatieve zorg. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 1.640,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000506-22
Uitspraak d.d.: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 februari 2022 met parketnummer 18-030506-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [plaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven te [postcode] [plaats] , [adres] ,
thans verblijvende in [jeugdinrichting] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 mei 2022, 1 februari 2023 en 26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde feiten tot 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel). Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten tot een bedrag van € 1.640,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige gevorderde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.G. ten Have, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis d.d. 1 februari 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van de onder 1 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot 349 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Tevens heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.640,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van het overige gevorderde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proces-economische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, ( [slachtoffer] ) met een machete, althans een groot en/of scherp en/of puntig mes/voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen het been ((bij) de knieholte) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen ( [slachtoffer] ) met een machete, althans een groot en/of scherp en/of puntig mes/voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen het been ((bij) de knieholte) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te [Pleegplaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een machete, althans een groot en/of scherp en/of puntig mes/voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen het been ((bij de knieholte) te slaan;
2. primair
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te [Pleegplaats] , op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tasje en/of (met daarin (onder meer)) een mobiele telefoon (Iphone 6), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer] de vrije doorgang te belemmeren/in te sluiten (door hem en/of zijn fiets (voor en achter) vast te pakken en/of te houden) en/of (daarbij) aan [slachtoffer] toe te voegen; "meelopen, meelopen" en/of de fiets van [slachtoffer] in de bosjes te gooien en/of [slachtoffer] met een machete, althans een groot en/of scherp en/of puntig mes/voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen het been ((bij) de knieholte) te slaan;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te [Pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tasje en/of (met daarin (onder meer)) een mobiele telefoon (Iphone 6), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde

Het hof heeft, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overige bewijsoverwegingen

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever, nu verdachte met de botte kant van het mes heeft geslagen. Tevens blijkt uit het letselrapport d.d. 11 juni 2021 dat de kans zeer klein is dat het letsel dodelijke gevolgen had kunnen hebben.
Ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft ontkend de tas van aangever te hebben weggenomen. Niet is uitgesloten dat medeverdachte [medeverdachte] de tas heeft weggenomen. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is eveneens niet gebleken.
Oordeel van het hof
Feit 1 - primair (poging tot doodslag)
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat verdachte aangever op 31 januari 2021 te [Pleegplaats] eenmaal met een machete met een lemmet van ten minste twintig centimeter met kracht tegen het hoofd heeft geslagen. Aangever, die de machete aan zag komen, heeft daarbij zijn hoofd weggedraaid. Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft aangever letsel opgelopen aan de zijkant van zijn hoofd.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte met de botte kant van de machete tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. Blijkens de letselrapportage d.d. 11 juni 2021, opgemaakt door forensisch arts [naam 1] is aan de linkerzijde van het hoofd van aangever een snijwond van ongeveer vijf centimeter lang geconstateerd, waarbij de volledige dikte van de huid lijkt te zijn doorkliefd. Door de forensisch arts wordt geconcludeerd dat, nu het letsel een scherpe huidklieving betreft, waarbij geen kneuzingen van de wondranden zichtbaar zijn, een ontstaansmechanisme door inwerkend geweld met een stomp of matig scherp voorwerp minder waarschijnlijk is. Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van verdachte dat hij met de botte kant van de machete tegen het hoofd van aangever heeft geslagen, niet geloofwaardig.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, hoewel voornoemd letsel in potentie wellicht niet dodelijk is geweest, verdachte tijdens de ruzie op snelle en ongecontroleerde wijze en met kracht de machete tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. Tevens is gebleken dat aangever op dat moment met zijn hoofd heeft gedraaid toen hij de machete zag aankomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin zich vitale organen bevinden, zoals de hersenen. Bovendien bevinden zich in de directe omgeving van de ontstane hoofdwond een aantal belangrijke slagaders. Ook deze hadden tijdens de interactie tussen verdachte en aangever door toedoen van verdachte gemakkelijk geraakt kunnen worden. Naar het oordeel van het hof is de gedraging van verdachte - het op snelle en ongecontroleerde wijze met kracht slaan tegen een bewegend hoofd met de scherpe zijde van een machete - naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en verwerpt het verweer.
Feit 2 - subsidiair (diefstal in vereniging)
Anders dan het standpunt van de verdediging, is het hof van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken wettig en overtuigend bewezen kan worden, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Uit de aangifte volgt dat aangever heeft gezien dat verdachte zijn tas vasthad, toen deze op aangever af kwam lopen. Tevens blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte tijdens het wegrennen de tas van aangever bij zich. Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, verdachte degene is geweest die de tas heeft weggenomen en daarover als heer en meester is gaan beschikken toen hij het onder 1 primair tenlastegelegde feit pleegde en daarna samen met medeverdachte [medeverdachte] is weggerend. Nu op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat bij de diefstal sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zal het hof verdachte hiervan vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 31 januari 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer] met een machete op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op 31 januari 2021 te [Pleegplaats] een tasje met daarin een mobiele telefoon (Iphone 6), dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Noodweer
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding toen hij door aangever in het gezicht werd geslagen. Daarop heeft verdachte aangever met de botte kant van de machete tegen het hoofd geslagen. Door aldus te handelen is verdachte binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit gebleven. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van aangever.
Oordeel van het hof
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende, aan wettig bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 31 januari 2021 bevinden verdachte en [medeverdachte] zich rond 20:30 uur bij jongereninstelling [instelling 1] te [Pleegplaats] . Als zij op het punt staan om weer weg te gaan, zien zij aangever aan komen fietsen. Verdachte en [medeverdachte] willen vanwege een al langer lopend conflict met aangever praten en besluiten zich in de bosschages te verstoppen. Nadat aangever bij [instelling 1] iets aan getuige [getuige] heeft overhandigd en vervolgens weer weg wil fietsen, komen verdachte en [medeverdachte] uit de bosschages tevoorschijn. Wanneer aangevers fiets wordt vastgepakt, ontstaat er een handgemeen tussen verdachte en aangever. Daarop rent aangever naar [instelling 1] , waar getuige [Getuige 2] de deur voor hem opendoet. Intussen loopt verdachte terug naar de plek waar aangever zijn fiets en tas met een iPhone 6 heeft achtergelaten, omdat hij verwacht dat aangever terug zal komen om zijn spullen te halen. Kort daarna besluit aangever terug te lopen om zijn fiets en tas te halen. Wanneer hij bij zijn fiets aankomt, slaat verdachte met een machete tegen het been van aangever. Aangever slaat daarop verdachte in het gezicht. Verdachte reageert vervolgens weer door met zijn machete tegen het hoofd van aangever te slaan. Daarna rennen verdachte en [medeverdachte] weg.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van aangever, [medeverdachte] en verdachte zelf naar voren komt dat verdachte aangever eerst heeft benaderd omdat hij verhaal wilde halen en vervolgens naar de spullen van aangever is gelopen om hem op te wachten. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als ‘verdedigend’ maar - naar de kern bezien - als aanvallend. Naar het oordeel van het hof komt verdachte daarmee geen beroep op noodweer toe, nu geen sprake is van een noodweersituatie. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande komt verdachte eveneens geen beroep op noodweerexces toe.
Verminderd toerekenbaar
Door zowel psycholoog drs. R.A. Sterk als psychiater A.D. Roodbergen wordt in de door hen opgemaakt Pro Justitia-rapportages van 26 januari 2023, respectievelijk 27 januari 2023 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De psychiater heeft tevens geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van hechtingsproblematiek en een voorgeschiedenis van psychotrauma, als gevolg van een onveilige situatie thuis. Voornoemde stoornissen waren volgens de psycholoog en psychiater ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten bij verdachte aanwezig en hebben deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloed. Gezien het vorenstaande wordt door zowel de psycholoog als psychiater geadviseerd om het plegen van de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof zal de deskundigen, gelet op de omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in hun conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de onder 1 primair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het lange tijdsverloop van de strafzaak. Verder heeft de raadsman, overeenkomstig het advies van psycholoog Sterk, gepleit tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM). Verdachte vormt niet een dermate grote bedreiging voor de algemene veiligheid van personen of goederen dat een PIJ-maatregel opgelegd dient te worden. Ook wordt de kans op recidive door de deskundigen niet als hoog ingeschat. Middels oplegging van een GBM kan een strak dagprogramma worden geboden, waarbij verdachte behandeld wordt. Tevens kan verdachte begeleiding krijgen bij zelfstandig wonen in de vorm van deelname aan een begeleide woonvorm.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een machete tegen het hoofd te slaan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal door de tas van het slachtoffer, met daarin een mobiele telefoon, weg te nemen. Door aldus te handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof acht het zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, zich aan een dergelijk geweldsfeit schuldig heeft gemaakt. Daar komt bij dat dergelijk geweld bijdraagt aan grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij temeer nu de feiten hebben plaatsgevonden bij een zorginstelling voor jeugdigen en meerdere mensen hiervan getuige zijn geweest. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Voorts zijn van belang de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen en zoals die blijken de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages die zich in het dossier bevinden.
Blijkens de Pro Justitia-rapportage d.d. 26 januari 2023 wordt door psycholoog Sterk de kans op ernstig agressief gedrag bij verdachte aanzienlijk lager en niet als duidelijk verhoogd ingeschat. Bij verdachte is vooral sprake van oppositioneel-opstandige gedragsproblematiek, welke zich uit in recalcitrant en minder in ernstig agressief gedrag. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich bij verdachte vooral te richten op de gedragsstoornis en de conflicthanteringsproblemen. Een dergelijke behandeling zou verdachte bij een forensisch psychiatrische polikliniek zoals [instelling 2] kunnen ondergaan. Verder is van belang dat verdachte begeleiding krijgt bij het zelfstandig worden in de vorm van deelname aan een begeleide woonvorm. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling als bijzondere voorwaarde bij een GBM op te leggen. De psycholoog acht een PIJ-maatregel niet aangewezen, omdat bij verdachte niet zozeer sprake lijkt van een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling. Eerder lijkt sprake te zijn van een oppositioneel-opstandige ontwikkeling, die vanwege langdurig verblijf in detentie in ernst reeds lijkt te zijn afgenomen, aldus de psycholoog.
Uit de Pro Justitia-rapportage d.d. 27 januari 2023 volgt dat de kans op recidive van geweldsdelicten door psychiater Roodbergen, als matig tot hoog wordt ingeschat. Gebleken is reeds dat verdachte gedragsmatig heeft kunnen profiteren van een duidelijke, gestructureerde omgeving, zoals geboden binnen de langverblijfafdelingen van de JJI, en van de PMT-behandeling. Een voorwaardelijk strafdeel als kader wordt door de psychiater niet als stevig genoeg gezien. Ook wordt een GBM niet geadviseerd, nu deze voor een half jaar tot een jaar kan worden opgelegd met tussentijdse terugplaatsing als pauze mogelijkheid. Ingeschat wordt dat tijdelijke terugplaatsing in de JJI verdachte vermoedelijk weinig zal deren en bovendien zou behandeling door terugplaatsing(en) juist worden onderbroken. De noodzakelijke behandeling van verdachte kan volgens de psychiater het beste plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel. Daarbij is een voorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen. Verdachte heeft immers tijdens zijn verblijf in de JJI gedragsmatig laten zien dat hij in staat is om te leren en een aantal risicofactoren voor recidive is reeds gedaald. Deze daling is volgens de psychiater echter voor een deel ook te danken aan de gestructureerde omgeving van de JJI. Bij een eventuele voorwaardelijke PIJ-maatregel zou de terugkeer in de maatschappij dan ook zorgvuldig voorbereid moeten worden, waarbij een passende setting met duidelijke structuur en 24-uurs begeleiding gevonden zou moeten worden en daarnaast een goede dagbesteding. Een tijdelijk verblijf bij moeder ter overbrugging is geen optie. Ook zou ambulante forensische behandeling in de startblokken moeten staan. Voor de psychiater is het de vraag hoe haalbaar deze optie is. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel biedt meer zekerheid over het geboden traject. Hiermee wordt zowel de forensische behandeling als de noodzakelijke stabiliteit en structuur geleverd, van waaruit beter naar een ambulant traject in STP of voorwaardelijke beëindiging toegewerkt kan worden, aldus de psychiater.
Het hof heeft eveneens acht geslagen op de zich in het dossier bevindende adviesrapportages van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). [naam 2] , jeugdbeschermer, en [naam 3] , raadsmedewerker, hebben ter zitting namens de Jeugdbescherming Noord, respectievelijk de Raad, een toelichting gegeven op voornoemde rapportages.
[naam 2] heeft, overeenkomstig de maatregelenrapportage d.d. 13 april 2023, ter zitting verklaard dat oplegging van een GBM door de jeugdreclassering niet passend wordt geacht. Door de jeugdreclassering is recent contact opgenomen met [instelling 3] en de [instelling 4] . [instelling 3] heeft aangegeven een wachttijd van meerdere maanden te hebben, bij de [instelling 4] is sprake van een wachttijd van acht weken. Laatstgenoemde termijn is echter onder voorbehoud. Omdat sprake is van niet-gecontracteerde zorg, is de [instelling 4] afhankelijk van het afgeven van een indicatie en het opstellen van een zorgovereenkomst door de gemeente [Pleegplaats] . De gemeente zal pas overgaan tot het afgeven van een indicatie, wanneer het gerechtshof in de onderhavige zaak arrest heeft gewezen en deze uitspraak onherroepelijk is.
[naam 3] heeft ter zitting verklaard dat de Raad zich aansluit bij het advies van de jeugdreclassering en heeft aangegeven geen verdere aanvullingen te hebben op de voornoemde maatregelenrapportage d.d. 13 april 2023.
Uit bovengenoemde rapporten van de gedragsdeskundigen evenals uit de rapporten van GZ-psycholoog J. Hardoar, d.d. 14 april 2021 en aanvullend d.d. 19 augustus 2021, en psychiater H. van der Lugt, d.d. 19 augustus 2021 - rapporten die bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak nog geen jaar oud waren - blijkt duidelijk van de noodzaak tot behandeling van verdachte. De rapporten van Hardoar en Van der Lugt beschrijven de situatie kort(er) na de bewezenverklaarde feiten, de rapporten van Sterk en Roodbergen beschrijven de situatie na een periode van verblijf in de JJI en behandeling. Los van hetgeen de raadsman heeft opgemerkt over de deskundigheid en registratie van Hardoar en Van der Lugt wordt de diagnostiek en de noodzaak van behandeling door alle vier gedragsdeskundigen op dezelfde wijze beschreven.
Uit de rapporten van Hardoar, Van der Lugt en Roodbergen komt naar voren dat de PIJ-maatregel de beste garantie biedt voor de behandeling van verdachte die ten goede komt aan zijn ontwikkeling en die moet gaan leiden tot verlaging van het risico op recidive. In het rapport van Roodbergen wordt beschreven hoe verdachte reeds nu heeft kunnen profiteren van de geboden gestructureerde omgeving.
Ter zitting van het hof op 1 februari 2023 is kinderpsycholoog C. Umuhoza als getuige deskundige gehoord. Zij is werkzaam als behandelcoördinator in de JJI alwaar verdachte thans verblijft. Ook zij acht oplegging van een PIJ-maatregel aangewezen.
Het hof is, gelet op voormelde rapporten van Hardoar, Van der Lugt en Roodbergen, de problematiek die daarin wordt beschreven en de noodzaak die bestaat verdachte te behandelen, van oordeel dat aan verdachte een PIJ-maatregel dient te worden opgelegd.
Overwogen is de oplegging van een PIJ-maatregel onder voorwaarden. Uit de maatregelrapportage d.d. 13 april 2023 van de jeugdreclassering blijkt echter dat contra-indicaties bestaan ten aanzien van het opleggen van een PIJ-maatregel onder voorwaarden. Zo is er sprake van een lange wachttijd en is het nog maar de vraag of de plaatsing in de [instelling 4] , waar de voorkeur van verdachte naar uit gaat, wel gefinancierd kan worden door de gemeente. In verband met de lange wachttijd zal het opleggen van een PIJ-maatregel met voorwaarden in de praktijk betekenen dat verdachte in afwachting van plaatsing in de [instelling 4] of [instelling 3] naar huis zal gaan. De gedragsdeskundige Roodbergen heeft daarover duidelijk gerapporteerd; "Dat is geen optie". Ook de jeugdreclassering en de Raad benadrukken dat de plaatsing van verdachte in een behandelsetting moet gebeuren vanuit een zeer gestructureerde woonomgeving, te weten vanuit de JJI waar verdachte thans verblijft.
Het hof onderschrijft de visie dat verdachte vanuit de JJI aansluitend geplaatst dient te worden in een instelling voor de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel. Uit het voorgaande blijkt dat dit bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel praktisch niet mogelijk is vanwege wachtlijsten en financieringsperikelen nu het niet-gecontracteerde zorg betreft, terwijl er geen detentietitel meer aanwezig is zodra dit arrest onherroepelijk wordt.
Vastgesteld wordt dat er ten aanzien van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geen contra-indicaties bestaan; integendeel, die maatregel kan direct starten.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 77s, lid 1 Wetboek van Strafrecht is voldaan. Op de bewezenverklaarde feiten is een gevangenisstraf van 4 jaar of meer gesteld, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Daarnaast is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte.
Alles overwegend is het hof van oordeel dat gelet op het belang van de ontwikkeling van verdachte en ter voorkoming van recidive, aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd. Het hof geeft hierbij in overweging de tenuitvoerlegging te laten plaatsvinden in de JJI te Lelystad, de huidige verblijfslocatie. Verdachte voelt zich daar op zijn gemak, gedijt daar goed en heeft een goede relatie opgebouwd met genoemde Umuhoza.
Naast de PIJ-maatregel, legt het hof verdachte 12 maanden jeugddetentie op, met aftrek van voorarrest. Deze straf doet recht aan de ernst van het bewezenverklaarde en is passend en geboden. Het hof heeft daarbij tevens rekening gehouden met het gegeven dat verdachte de feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend en de relatieve ouderdom van het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.140,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.640,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen, rekening houdend met de mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voor toewijzing in aanmerking komen, nu deze voldoende is onderbouwd.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding, nu verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor hij pijn en letsel heeft opgelopen. Op grond van de feiten en omstandigheden waaronder het onder 1 primair bewezenverklaarde is begaan en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. Het hof zal de vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade derhalve toewijzen tot voornoemd bedrag en de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Anders dan de raadsman, ziet het hof geen aanleiding om over te gaan tot afwijzing van de vordering wegens het eigen aandeel van de benadeelde partij aan de opgelopen schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte degene was die tot tweemaal toe de confrontatie zocht met de benadeelde partij en de bewezenverklaarde gedraging van verdachte - te weten het slaan met een machete tegen het hoofd van de benadeelde partij - rechtstreeks heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel aan het hoofd en het daaruit voortvloeiend nadeel.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.640,00 (duizend zeshonderdveertig euro) bestaande uit € 140,00 (honderdveertig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.640,00 (duizend zeshonderdveertig euro) bestaande uit € 140,00 (honderdveertig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 januari 2021.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 10 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Rietveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.