ECLI:NL:GHARL:2023:3988

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.322.709
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin na hoger beroep door de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2022 aangevochten, waarbij de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin, bestaande uit de grootouders, was verlengd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van zes maanden, met de opdracht aan de gecertificeerde instelling (GI) om te werken aan een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [de minderjarige]. Subsidiair vroeg zij om een deskundige te benoemen voor een ouderschapsbeoordeling.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot eerdere uithuisplaatsingen van [de minderjarige]. De GI heeft verweer gevoerd en de verlenging van de uithuisplaatsing verdedigd, stellende dat [de minderjarige] het beste af is in de stabiele omgeving van de grootouders. Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de moeder stappen heeft gezet in haar herstel, de situatie nog te onzeker is voor een terugplaatsing van [de minderjarige].

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin is verlengd. De moeder's verzoek om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing inmiddels is verstreken. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om in de huidige stabiele situatie te blijven wonen bij de grootouders, terwijl contact met de moeder kan worden uitgebreid onder toezicht van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.709
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544178)
beschikking van 11 mei 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. de Haan te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders of: de grootouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), van 11 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 februari 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de GI;
-de pleegouders.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is, met bericht vooraf, niemand verschenen.
2.3
Op 29 maart 2023 heeft, zoals met alle belanghebbenden afgesproken tijdens de mondelinge behandeling, [de minderjarige] met een raadsheer van het hof gesproken.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 12 november 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van een half jaar. Daarna zijn de termijnen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengd.
3.3
[de minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld geweest van 17 februari 2010 tot 17 februari 2011 en van 15 augustus 2012 tot 13 november 2017. Op basis van een eerdere machtiging tot uithuisplaatsing heeft [de minderjarige] van 15 augustus 2012 tot 15 maart 2013 bij de pleegouders (de grootouders van vaderszijde) verbleven.
[de minderjarige] verblijft sinds 8 maart 2021 wederom bij die pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verlengd tot 12 november 2023.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verlengd en, opnieuw beschikkende:
Primair:de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden met de opdracht aan de GI om aan (gedeeltelijke) terugplaatsing te werken;
Subsidiair:een deskundige te benoemen, om de perspectiefbepaling te kunnen laten herbeoordelen dan wel opdracht te geven voor een ouderschapsbeoordeling en het verzoek aan te houden totdat dit onderzoek is uitgevoerd.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij stelt dat de GI alsnog zou moeten inzetten op een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar, dan wel dat daartoe een onderzoek door het NIFP (het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) of een ouderschapsbeoordeling wordt bevolen. Sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft zij hard aan zichzelf gewerkt. Zo heeft zij haar verslaving onder controle gekregen en heeft zij geleerd hoe zij haar stressniveau beter kan reguleren. Bovendien zijn volgens de moeder de grootouders, onder andere als gevolg van hun leeftijd, niet goed (meer) in staat om [de minderjarige] de opvoeding te geven die hij nodig heeft.
5.3
De GI voert aan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang is van [de minderjarige] , die het beste af is in de stabiele leefomgeving van de grootouders. Hoewel de situatie van de moeder het afgelopen jaar is verbeterd, heeft zij volgens de GI niet voldaan aan de aan haar gestelde voorwaarden voor terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar. De GI is van mening dat de huidige plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders nu al zodanig lang voortduurt, dat de aanvaardbare termijn van terugplaatsing nu ruimschoots is verstreken.
5.4
Het is zonder meer goed nieuws dat de moeder zulke grote stappen heeft gezet om haar (verslavings)problemen te boven te komen, zodat zij hoe dan ook een positieve rol in het leven van [de minderjarige] kan vervullen. Daar is [de minderjarige] ook erg blij mee. Het hof is, ondanks dat, toch van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient te worden verlengd, omdat
- kort gezegd - [de minderjarige] nu al een tijd op een stabiele plek zit waar het hem goed gaat, terwijl het nog te onzeker is of de moeder al stevig genoeg staat en kan blijven staan om [de minderjarige] weer bij haar te laten wonen. Het voortduren van de onduidelijkheid daarover is ook niet goed voor [de minderjarige] , dus hakt het hof de knoop door zoals ook de kinderrechter heeft gedaan. De redenen daarvoor zijn, met wat meer uitleg, de volgende. De moeder heeft al jaren verslavingsproblematiek. [de minderjarige] is daardoor al eerder uit huis geplaatst geweest bij de grootouders. In het verleden heeft de moeder diverse verslavingsbehandelingen voortijdig afgebroken. Tijdens de laatste verslavingsbehandeling zijn er bij de moeder nog twee positieve urinecontroles afgenomen en heeft zij zich diverse keren onttrokken aan die controles. In 2021 heeft de moeder verzuimd om inschrijving van [de minderjarige] op een school in [woonplaats2] en het leerlingenvervoer te regelen. Met de hulp van de GI zijn deze problemen opgelost. In mei 2022 heeft [de minderjarige] drugs in de slaapkamer van de moeder gevonden. De moeder heeft weliswaar gedurende het afgelopen jaar haar leven beter op orde gekregen, wat ook door de GI is bevestigd, maar het hof is met de GI van oordeel dat de zogenoemde ‘aanvaardbare termijn’ voor terugplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder is verstreken.
Het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind is net als bij de ondertoezichtstelling de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling.
De positieve ontwikkeling in het leven van de moeder is bovendien op dit moment, afgezet tegen haar lange verslavingsgeschiedenis, nog onvoldoende bestendig om [de minderjarige] nu weer bij de moeder thuis te plaatsen. Het gaat goed met [de minderjarige] , die nu al weer ruim twee jaar bij de grootouders verblijft in een stabiele opvoedsituatie. De grootouders zijn in staat gebleken om [de minderjarige] grenzen en vrijheden te bieden die passen bij zijn leeftijd, waardoor hij de regelmaat en structuur krijgt die hij nodig heeft. De grootouders hebben, indien dit voor [de minderjarige] nodig is, contact met de moeder en zij zien ook het belang van [de minderjarige] om contact met de moeder te hebben. [de minderjarige] verblijft nu in de ene week het weekend bij de moeder en in de andere week op vrijdag uit school bij de moeder en vervolgens het weekend bij de vader. [de minderjarige] heeft bij het hof verklaard dat hij van gedachten is veranderd en dat hij nu, anders dan zijn eerdere wens, niet alleen maar bij de grootouders wil wonen, maar het liefst afwisselend een week bij de grootouders en een week bij de moeder. Het hof heeft daarbij de indruk dat [de minderjarige] nu
- mogelijk ingegeven door zijn (begrijpelijke) loyaliteitsgevoel - geen keuze wil maken tussen zijn moeder en zijn grootouders. Het hof is echter van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hij nu blijft wonen bij zijn grootouders, bij wie wordt voorzien in zijn behoefte aan basis en stabiliteit. Het hof gaat ervan uit dat het contact van [de minderjarige] met de moeder onder toezicht en met de regie van de GI kan worden uitgebreid zodra daarvoor mogelijkheden worden gezien.
5.5
De moeder heeft, subsidiair, verzocht een deskundige te benoemen die kan onderzoeken of terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder mogelijk is en, zo ja, op welke wijze die terugplaatsing kan plaatsvinden.
Het hof overweegt hierover het volgende. Gebleken is dat na een eerdere uithuisplaatsing bij terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder moest worden geconstateerd dat de moeder toch weer tekortschoot in de basale verzorging van [de minderjarige] . Daarna is [de minderjarige] wederom bij de grootouders geplaatst. Ook als uit een onderzoek zou blijken dat de moeder (op termijn) in staat zal zijn om [de minderjarige] op te voeden, dan zal de uitkomst niet kunnen leiden tot terugplaatsing.
De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder is inmiddels verstreken en het is in het belang van [de minderjarige] om nu zekerheid te krijgen over zijn opvoedperspectief. Dit betekent dat de uitslag van een onderzoek geen invloed zal hebben op de beslissing over de verlenging van de uithuisplaatsing. Dit verzoek van de moeder zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 november 2022, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin is verlengd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.