Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van spaargeld tussen twee partijen die in 2018 zijn gehuwd en in 2022 zijn gescheiden. De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft op 22 mei 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2022 een beschikking heeft gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de gemeenschap van goederen werd verdeeld. De rechtbank heeft echter de verzoeken van beide partijen met betrekking tot het spaargeld afgewezen.
In hoger beroep heeft de man de afwijzing van zijn verzoek om te verklaren dat het spaargeld € 24.200 bedraagt en dat € 20.600 aan hem toebehoort, bestreden. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een toewijzing van een deel van het spaargeld aan haar. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun advocaten.
Het hof heeft geoordeeld dat beide partijen hun stellingen over de spaargelden onvoldoende hebben onderbouwd. De man heeft gesteld dat de vrouw het geld in contanten in bezit heeft, terwijl de vrouw dit betwist. Het hof kon niet vaststellen waar het spaargeld is gebleven en heeft daarom zowel de grief van de man als die van de vrouw afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen.