Uitspraak
[appellant]te noemen,
[geïntimeerden]en afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2]te noemen,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van een werknemer. De werknemer, aangeduid als [appellant], had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in Groningen. De zaak betreft een loonvordering van € 2.151,72 netto aan overuren, vakantie-uren en vakantiedagen. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer niet in de bewijsopdracht is geslaagd, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de gevorderde bedragen. Het hof heeft eerder bindende eindbeslissingen over het opzegverbod en de billijke vergoeding niet heroverwogen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De werknemer had in de tussenbeschikking de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren van zijn loonaanspraak, maar het hof concludeert dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd. De werknemer heeft niet kunnen aantonen dat hij meer uren heeft gewerkt dan hem was uitbetaald, en de argumenten die hij naar voren heeft gebracht zijn niet overtuigend genoeg om de eerdere beslissingen van het hof te weerleggen. Het hof heeft de werknemer dan ook in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de tegenpartij zijn vastgesteld op € 338,- griffierecht en € 3.549,- salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.