In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Coevorden had de waarde van de woning vastgesteld op € 349.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 339.000, maar belanghebbende ging in beroep omdat zij vond dat de waarde te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 28 februari 2023 in Leeuwarden was alleen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen. Het Hof beoordeelde of de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar met een waardematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld, rekening houdend met vergelijkbare woningen in de omgeving.
Belanghebbende voerde aan dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat voor vergelijkbare woningen lagere WOZ-waarden waren vastgesteld. Het Hof oordeelde echter dat de woningen niet identiek waren en dat de verschillen in kavelgrootte en bijgebouwen niet verwaarloosbaar waren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.