ECLI:NL:GHARL:2023:3948

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/01610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een tussenwoning in [woonplaats], was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 184.000. De heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor had deze waarde vastgesteld op basis van een taxatie per 1 januari 2018, waarbij de woning op dat moment een waarde van € 199.000 had gekregen. Na bezwaar van de belanghebbende werd de waarde verlaagd, maar de belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke vaststelling van € 184.000 en stelde hoger beroep in.

Tijdens de zitting op 30 maart 2023, die via beeldbellen plaatsvond, werd de gemachtigde van de belanghebbende, mr. A. Bakker, gehoord, evenals taxateurs van de heffingsambtenaar. De belanghebbende stelde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 175.000, en onderbouwde dit met argumenten over vergelijkingsobjecten en de gemiddelde waarde per vierkante meter. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de vergelijkingsobjecten die door de belanghebbende werden aangedragen niet opwogen tegen de onderbouwing van de heffingsambtenaar.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01610
uitspraakdatum: 9 mei 2023
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2021, nummer LEE 20/468, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan het
Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 22 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 199.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 338,30 (hierna: de aanslag).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de waarde verminderd tot € 184.000 en de aanslag verminderd met € 25,50.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 30 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de heffingsambtenaar, [naam1] en [naam2] , taxateur.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een tussenwoning met een dakopbouw van 5 m2 en een aangebouwde en een vrijstaande stenen berging van respectievelijk 5 m2 en 8 m2. Het bouwjaar is 1967. De woonoppervlakte van de woning is ongeveer 104 m2. De kaveloppervlakte is 120 m2. In 2009 zijn de dakpannen, de regels en de dakopbouw van de woning vernieuwd. In 2016 is de woning voorzien van modern sanitair en van kunststofkozijnen met HR ++glas.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak.
3.2.
De heffingsambtenaar staat een waarde voor van € 184.000.
3.3.
Belanghebbende staat een waarde voor van € 175.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde wijst de heffingsambtenaar op de door hem in beroep overgelegde waardeverklaring opgemaakt op 26 maart 2020 door WOZ-taxateur [naam3] waarin aan de onroerende zaak een waarde in het economische verkeer wordt toegekend van € 184.000. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn drie onroerende zaken als vergelijkingsobject gebruikt. In de bijbehorende matrix (hierna: de matrix), die in hoger beroep is gecorrigeerd, is het volgende opgenomen:
Onroerende zaak
[adres2] 101
[adres3] 6
[adres4] 10
Soort woning
Tussenwoning
Tussenwoning
Tussenwoning
Tussenwoning
Bouwjaar
1967
1965
1968
1967
Ligging
3
3
3
3
Grond
120 m2
124 m2
126 m2
120 m2
Waarde grond
€ 25.800
€ 26.660
€ 27.090
€ 25.800
Woonoppervlakte
104 m2
106 m2
116 m2
104 m2
Prijs per m2
€ 1.449
€ 1.460
€ 1.199
€ 1.496
Waarde wonen
€ 150.696
€ 154.782
€ 139.081
€ 155.537
Dakopbouw
€ 4.000
€ 2.000
€ 1.000
Berging
€ 4.000
€ 4.000
€ 2.000
€ 2.000
Kwaliteit
3
3
2
3
Onderhoud
3
3
2
3
Uitstraling
3
3
3
3
Doelmatigheid
3
3
3
3
Voorzieningen
3
3
2
4
Koopsom
€ 185.000
(20-10-2017)
€ 178.000
(02-08-2018)
€ 179.000
(20-08-2017)
Geïndexeerde koopsom
€ 187.442
€ 169.171
€ 183.337
WOZ-waarde
€ 184.000
Verder is bij de matrix opgemerkt dat de marktontwikkelingen in de jaren 2016, 2017 en 2018 respectievelijk 3,3%, 6,9% en 8,5% bedragen.
4.4.
Belanghebbende heeft gewezen op de stamkaart van [adres1] 10 en opgemerkt dat op grond van de matrix de gemiddelde waarde per m2 van de [adres1] 10 € 1.362 is, van de [adres3] 6 € 1.266 en van de [adres2] 101 € 1.474 is. Dit is volgens belanghebbende een gemiddelde waarde van € 1.367 per m2, wat leidt tot een waardevermindering van de onroerende zaak van 104 m2 x (€ 1.449 -/- € 1.367) = € 8.528.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de onder 4.3 opgenomen waardeverklaring en de daarop ter zitting van het Hof gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de onderliggende verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten voldoende rekening heeft gehouden. Wat betreft de soort woning, het bouwjaar, de ligging, de grond, de uitstraling en de doelmatigheid zijn de scores van de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten hetzelfde. Het Hof merkt nog op dat met name het vergelijkingsobject [adres1] 10 zeer goed vergelijkbaar is. Dat object ligt in dezelfde straat, is van hetzelfde bouwjaar, heeft dezelfde woonoppervlakte en perceeloppervlakte, alsmede ook een vrijstaande stenen berging van 8 m2. Weliswaar zijn de voorzieningen van [adres1] 10 iets hoger gewaardeerd, als gevolg van een in 2017 aangebrachte nieuwe keuken en nieuw sanitair. Daar staat echter tegenover dat de woning van belanghebbende beschikt over een bewoonbare zolder (door de dakopbouw en een vaste trap naar de zolder) en een aangebouwde stenen berging. Tevens is deze volledig voorzien van kunststofkozijnen met HR++glas.
4.6.
De door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten aan de [adres5] 26 en [adres6] 94, alsmede de andere door belanghebbende aangedragen argumenten, wegen niet op tegen de onderbouwing door de heffingsambtenaar.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023
De griffier is verhinderd De raadsheer,
de uitspraak te ondertekenen.
(B.F.A van Huijgevoort)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.