ECLI:NL:GHARL:2023:3933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
22/01058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens niet zichtbare gehandicaptenparkeerkaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Almere is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 68,23 werd opgelegd op 10 april 2021, omdat de gehandicaptenparkeerkaart van belanghebbende niet zichtbaar achter de voorruit van de auto was geplaatst. Belanghebbende had wel een geldige invalidenparkeerkaart, maar deze was ten tijde van de controle niet zichtbaar. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 april 2023 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de kaart mogelijk door de wind was weggewaaid of dat zij deze was vergeten neer te leggen. Het Hof oordeelde dat aan het gebruik van de gehandicaptenkaart voorwaarden zijn verbonden, waaronder de verplichting om deze zichtbaar achter de voorruit te plaatsen. Aangezien de kaart niet zichtbaar was, was de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het Hof concludeerde echter dat de hoogte van de naheffingsaanslag niet hoger mocht zijn dan € 67,70, en verlaagde het bedrag van de naheffingsaanslag dienovereenkomstig.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en gelastte dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/01058
uitspraakdatum: 2 mei 2023
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 3 mei 2022, nummer UTR 21/3622, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Almerete
Almere(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 10 april 2021 om 16.08 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 68,23 (€ 2,73 kosten parkeerbelasting en € 65,50 naheffingskosten).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De auto van belanghebbende, een grijze Mercedes-Benz E 200 CDI met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) stond op 10 april 2021 om 16:08 geparkeerd op het parkeerterrein Tegelzetterdek gelegen aan de Tegelzetterhof in Almere. Niet in geschil is dat op deze locatie op het hiervoor genoemde tijdstip parkeerbelasting is verschuldigd.
2.2.
In de auto was geen parkeervergunning of een parkeerkaartje zichtbaar achter de voorruit gelegd. Belanghebbende heeft wel de beschikking over een geldige invalidenparkeerkaart, maar ook die was ten tijde van de controle niet zichtbaar achter de voorruit of elders zichtbaar in de auto aanwezig. De invalidenparkeerkaart is niet gebonden aan het kenteken van de geparkeerde auto, doch uitgereikt op naam van belanghebbende.
2.3.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van in totaal € 68,23 (€ 2,73 kosten parkeerbelasting en € 65,50 naheffingskosten).
2.4.
In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Almere (hierna: de Verordening) is in artikel 9 het volgende opgenomen: “De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 65,30.”
2.5.
In Bijlage 1 bij de Verordening (Kostenopbouw en tarief naheffingsaanslagen Almere Stad (Stadshart)) is het volgende opgenomen: “[…] Het voor 2021 geraamde aantal op te leggen naheffingsaanslagen bedraagt € 11.450,00 [sic]. De kosten gedeeld door het aantal naheffingsaanslagen geeft een gemiddeld kostenbedrag per naheffing van € 73,94. Aangezien er wettelijk maximaal € 65,30 per naheffing in rekening gebracht mag worden en het uurtarief voor het eerste uur van € 2,93 geldt, wordt er voor het opleggen van een naheffingsaanslag een tarief van € 68,23 gehanteerd (naheffing + uurtarief eerste uur). In afwijking van het voorgaande, geldt voor naheffingsaanslagen die worden opgelegd ter zake van de parkeerterreinen het Tegelzetterdek, Hennepveld, Koolzaadveld en Hospitaalterrein een bedrag van € 67,70 (naheffing + uurtarief eerste uur). […]”
2.6.
In Bijlage 2 bij de Verordening (Tarieven Parkeerbelasting 2021) is het volgende opgenomen:
“Starttarief 0,27
Uurtarief 2,66
(…)
Parkeren met gebruik van geldige gehandicaptenkaart 0,00”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in beroep het volgende gesteld: “Ik moet om uit te kunnen stappen de deur van de auto ver open doen, aan de andere kant ook, ik denk dat de kaart door de wind van het dashboard is gewaaid, maar ik heb dat niet gezien. Ik kan ook zijn vergeten de gehandicaptenkaart neer te leggen.” In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat in haar ogen uitzonderingen de regel bevestigen. Handelingen zijn te standaardiseren, maar behandelingen niet. Verder merkt belanghebbende op dat ieder mens uniek is en zo ook zijn situatie. Een situatie kan in de optiek van belanghebbende per direct veranderen. Innoveren is noodzakelijk om voortgang in een proces te bewerkstelligen. Tenslotte is belanghebbende van mening dat het strafrecht niet verbonden dient te zijn aan bepaalde civiele zaken in het kader van het maatschappelijk welzijn.
4.2.
Aan het gebruik van de gehandicaptenkaart zijn voorwaarden verbonden. Een van de voorwaarden is dat deze tijdens het parkeren te allen tijde zichtbaar en leesbaar achter de voorruit moet zijn geplaatst. Op de gehandicaptenkaart staat ook vermeld dat deze bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op een zodanige wijze moet worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor controle. Niet in geschil is dat de gehandicaptenkaart niet gekoppeld is aan het kenteken van de geparkeerde auto en dat de gehandicaptenkaart ten tijde van het parkeren niet (van buitenaf) zichtbaar in de auto was gelegd. Zulks blijkt ook uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s. Nu de gehandicaptenkaart niet was gekoppeld aan het kenteken en niet zichtbaar in de auto was gelegd, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, aangezien controle volstrekt onmogelijk is geworden. Het is aan belanghebbende om er zorg voor te dragen dat de gehandicaptenkaart tijdens het parkeren zichtbaar achter de voorruit is geplaatst en niet wegwaait door een windvlaag, of wordt vergeten. Een beroep op het beleid dat de naheffingsaanslag wordt kwijtgescholden als een vergunning of de gehandicaptenkaart op kenteken staat, kan belanghebbende niet baten, nu de gehandicaptenkaart niet aan het kenteken van de auto is gekoppeld.
4.3.
Uit de bijlagen bij de Verordening blijkt dat in 2021 de naheffingsaanslag (totaal van de kosten naheffing, vermeerderd met starttarief en het uurtarief eerste uur parkeren) niet hoger kan zijn dan € 67,70. Artikel 9 van de Verordening kan hieraan niet afdoen. Het Hof zal de naheffingsaanslag verminderen tot dit bedrag. Voor een verdere vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag is geen grond, gelet op hetgeen het Hof in 4.2. al overwoog.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– verklaart het bezwaar van belanghebbende gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 67,70,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 49 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 2 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.