ECLI:NL:GHARL:2023:3928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21-004145-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachte rade na schietincident

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor poging tot moord en kreeg een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een schietincident op 9 oktober 2020, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, die in zijn bovenbeen werd geraakt. De verdachte had het plan om het slachtoffer te doden, wat blijkt uit zijn voorbereiding en de uitvoering van het schieten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraak van een andere tenlastelegging, maar heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor poging tot moord. De advocaat-generaal had gevorderd conform het vonnis van de rechtbank, en het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar kwam tot de conclusie dat de opgelegde straf passend was. De verdachte is niet vrijgesproken van het medeplegen, omdat het hof onvoldoende bewijs zag voor nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen zijn afgewezen, omdat het hof geen meerwaarde zag in het tenuitvoeren van werkstraffen naast de gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004145-21
Uitspraak d.d.: 10 mei 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 7 september 2021 met parketnummer 16-254698-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 22-002189-18, 09-198103-17, 09-128542-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
thans verblijvende in P.I. [te verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. T. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep verdachte

De verdachte is door rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is in eerste aanleg wegens het medeplegen van een poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op of omstreeks 9 oktober 2020, te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in zijn (boven)been, althans het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij, op of omstreeks 9 oktober 2020, te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden- Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in zijn (boven)been, heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) af te yuren op, althans in de richting van, die [slachtoffer] ;
1. meer subsidiair
hij, op of omstreeks 9 oktober 2020, te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden- Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in zijn (boven)been, althans het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen conform het vonnis in eerste aanleg. De advocaat-generaal kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het vol opzet, de voorbedachte rade en het medeplegen. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris dat hij de schoten niet heeft gehoord of gezien, acht de advocaat-generaal onwaarschijnlijk. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier kan het niet zo zijn dat de medeverdachte van het incident dat vlak voor zijn neus plaatsvond, terwijl het autoraam geopend was, niets heeft meegekregen. De verklaring van verdachte dat er door een ander, een derde persoon, geschoten is, is onwaarschijnlijk. Gelet op het handelen van beide verdachten voor, tijdens en na het feit kan er worden gesproken van medeplegen. Hoewel het voor het medeplegen niet uitmaakt wie van de twee geschoten heeft, kan worden aangenomen dat verdachte de schutter was. Desondanks volgt uit het dossier dat ook medeverdachte [medeverdachte] een significante rol heeft gespeeld door de dag voor en de dag van het incident samen te reizen, samen het beoogde slachtoffer op te wachten, samen te vluchten en door het weggooien van het wapen uit het autoraam.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij niet geschoten heeft. Hij had de opdracht gekregen om aangever te bedreigen en te waarschuwen. Dit hield verband met een niet nagekomen afspraak gerelateerd aan geld en drugs. Verdachte had daar zelf niets mee te maken, maar hij werd gevraagd omdat hij ‘dingen gedaan krijgt en dingen kan regelen’. Het was een vriendendienst en hij kreeg er niets voor. Hij had niet nagedacht over de vorm van de bedreiging en was niet bang voor de reactie van de bedreigde, want hij voelde zich toen onaantastbaar en men was bang voor hem. Toen hij op 9 oktober 2020 aangever zag, wist hij dat dat de persoon was die bedreigd moest worden. Hij stapte uit de auto en wilde naar hem toegaan. Hij had geen wapen bij zich en had van tevoren niet bedacht hoe hij aangever zou gaan bedreigen. Eenmaal uitgestapt werd er door een ander geschoten. Verdachte kent de betreffende persoon, maar wil daar, gelet op zijn veiligheid en die van medeverdachte [medeverdachte] , niet over verklaren. Medeverdachte [medeverdachte] wist van niets en zat ‘gewoon’ bij hem in de auto.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte integraal wordt vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat hij degene is geweest die heeft geschoten. Het dossier biedt wel degelijk aanknopingspunten waaruit volgt dat er meerdere (onbekende) personen op de plaats delict aanwezig waren. Er waren ook andere auto’s onder verdachte omstandigheden rondom het tijdstip van het incident op de plaats delict aanwezig. Verdachte voldoet niet aan het signalement dat aangever van de schutter geeft. Verdachte is niet licht getint, niet tenger en niet klein. Bijzonder is dat aangever niets heeft verklaard over de witte latex handschoenen die verdachte gedragen zou hebben tijden het schieten. Op grond van het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat de schutter aan de bestuurderszijde van de auto is ingestapt. Het vuurwapen waarmee aangever beschoten is, is niet bij verdachte aangetroffen. Er is uitgebreid gezocht naar het vuurwapen, maar dat is niet gevonden. Een vergelijkend schotrestenonderzoek (van kruitresten zoals aangetroffen bij verdachte en de kruitresten zoals aangetroffen op de plaats delict) is niet verricht. Uit deze feiten en omstandigheden volgt eerder dat verdachte niet dan dat dat hij wel de schutter is geweest.
Subsidiair stelt de verdediging dat van een poging tot moord geen sprake is, omdat geen opzet op de dood van aangever kan worden vastgesteld. Ook de zowel primair, subsidiair als meer subsidiair tenlastegelegde voorbedachte raad volgt niet uit de bewijsmiddelen zodat verdachte ook om die reden integraal moet worden vrijgesproken. Vastgesteld kan worden dat er is gericht op het been van aangever. Op basis daarvan kan niet worden aangenomen dat de schutter vol of boos opzet had op het doden van aangever. Evenmin kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door het schieten dodelijk zou worden getroffen. Ook kan niet worden vastgesteld dat er voldoende tijd en ruimte is geweest om na te denken over het plegen van een moord.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat van zwaar lichamelijk letsel niet is gebleken. Aangever is in zijn been geraakt. Uit de verklaring van de deskundige die ter plaatse was, volgt dat aangever geen slagaderlijke bloeding had en uit de letselrapportage volgt dat er geen botbreuken of kogelsplinters te zien zijn op de röntgenfoto en dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstig bloedverlies. Aangever heeft enkel pijnstilling gekregen en de wonden zijn gehecht met één hechting. Een ziekenhuisopname was niet nodig en er was direct uitzicht op herstel.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen sprake is. Uit het dossier volgt op geen enkele wijze dat er is samengewerkt of dat er een gezamenlijk plan is geweest om aangever te vermoorden, dan wel (proberen) te verwonden. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daderschap verdachte
Evenals de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat het verdachte is geweest die heeft geschoten.
Het slachtoffer [slachtoffer] verklaart een man met een vuurwapen te hebben gezien en een auto waarvan de deur aan de bestuurderskant openstond. Deze man richtte het wapen op hem en schoot twee keer. Heel kort hierna hoorde hij een auto hard wegrijden. Hij spreekt over een grijze Volkswagen Caddy. Getuige [persoon 1] verklaarde twee knallen te hebben gehoord. Hij ziet een man die de schutter moet zijn geweest omdat er geen anderen in de buurt waren en de schoten uit diens richting kwamen. Die persoon stapte als bestuurder in een grijze Volkswagen Caddy. Verdachte heeft verklaard inderdaad de bestuurder van een grijze Volkswagen Caddy te zijn geweest en ten tijde van het schieten buiten de auto te hebben gestaan.
In de jas van verdachte wordt na zijn aanhouding een paar wegwerphandschoenen aangetroffen. Daarop zaten zwarte vlekken die qua positie overeenkwamen met vlekken op de hand van verdachte. De handschoenen zijn onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als op deze handschoenen schotresten aanwezig zijn, dan wanneer dit niet het geval is.
De verklaring van verdachte dat, net op het moment dat hij zich opmaakt om het slachtoffer te bedreigen, een andere man tevoorschijn komt en op het slachtoffer schiet, acht het hof niet geloofwaardig. Deze gang van zaken is niet in overeenstemming met de bewijsmiddelen en vindt geen steun in de verklaringen van getuigen. Verdachte zelf heeft ook geen aanknopingspunten gegeven om zijn stelling nader te onderzoeken. De andere auto’s die in de ruimere periode rondom het moment van het delict in de buurt zijn waargenomen, zijn niet te relateren aan het delict. Verdachte heeft bovendien in de tijd tussen het delict en zijn aanhouding voldoende mogelijkheden gehad het vuurwapen weg te gooien. Dat het wapen niet bij hem is aangetroffen, ondersteunt zijn verklaring dus niet.
Het hof concludeert dan ook dat het verdachte was die heeft geschoten.
Vol opzet en voorbedachte rade
Het hof kan zich verder grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank over het vol opzet en de voorbedachte rade.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij zowel op 8 als op 9 oktober 2020 samen met medeverdachte [medeverdachte] naar [pleegplaats] is gereden. Hij is de hele tijd de bestuurder van de Volkswagen Caddy geweest.
Uit de telefoongegevens van de verdachten blijkt dat zij de avond voor het incident, op 8 oktober 2020, al uren in de buurt van de woning van het slachtoffer zijn geweest. Volgens de verklaring van verdachte hebben zij hem toen niet aangetroffen en zijn zij een dag later teruggekeerd. Op 9 oktober 2020 om 20:42 uur zijn verdachten de wijk waar het slachtoffer woont ( [wijk] ), in gereden. Hier hebben zij ruim veertig minuten gewacht tot het slachtoffer thuiskwam. Nadat het slachtoffer uit zijn auto stapte, is verdachte uit de Volkswagen Caddy gestapt en heeft verdachte tweemaal geschoten. Het slachtoffer heeft verklaard dat de schutter het wapen met twee handen vasthad en van een afstand van vijf à zes meter op hem richtte. Hij is door één kogel in zijn bovenbeen geraakt. Om 21:23 uur zijn door diverse getuigen twee schoten gehoord en om 21:24 uur zijn verdachten (op hoge snelheid) de wijk weer uit gereden.
Het hof concludeert uit het feit dat twee keer is geschoten terwijl het wapen op het slachtoffer was gericht, wat wordt ondersteund door de daadwerkelijk verwonding, dat verdachte het opzet had het slachtoffer te doden. Dat het slachtoffer slechts één keer is geraakt met een uiteindelijk niet dodelijk schot in het bovenbeen maakt dat niet anders.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof stelt vast dat verdachte naar [wijk] is gereden, zowel de dag voor het incident, als op 9 oktober 2020. Dat was iedere keer een reis van enige duur. De tweede avond keerde hij terug omdat hij het slachtoffer de eerste avond nog niet had aangetroffen. Verdachte had een vuurwapen bij zich. Direct na aankomst van het slachtoffer is hij uit de auto gestapt en heeft hij zonder iets te zeggen en zelfs zonder dat er verder enig contact tussen verdachte en slachtoffer heeft plaatsgevonden de schoten op het slachtoffer gelost.
Het hof concludeert op grond van de voorbereiding en de wijze van uitvoering van het schieten dat verdachte een vooropgezet plan had het slachtoffer te doden en voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op dit genomen of te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Er zijn geen aanwijzingen dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof acht ook verder geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Medeplegen?
Ten aanzien van het medeplegen stelt het hof voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij het tenlastegelegde het volgende af.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachten de avond vóór het incident – op 8 oktober 2020 – samen vanuit [plaats 1] , via [plaats 2] , naar [pleegplaats] zijn gereisd. Daar hebben verdachten zich geruime tijd in de buurt van de woning van het slachtoffer opgehouden. Verdachten zijn vervolgens samen weggereden, om een dag later, op 9 oktober 2020, via dezelfde route en rond hetzelfde tijdstip terug te keren. Verdachten hebben het slachtoffer die avond samen opgewacht, waarna verdachte op het slachtoffer heeft geschoten. Vervolgens zijn verdachten samen in de Volkswagen Caddy gevlucht en werden zij kort daarna samen in die auto aangehouden. Verdachten hebben op 8 en 9 oktober 2020 meermaals telefonisch contact met elkaar gehad.
Bij de aanhouding van verdachten is het vuurwapen niet aangetroffen. Het autoraam aan de bijrijderszijde, daar waar medeverdachte [medeverdachte] zat, stond half open. Anders dan de rechtbank trekt het hof uit dit gegeven niet de conclusie dat het vuurwapen tijdens de vlucht door medeverdachte [medeverdachte] uit het raam is gegooid. Het raam kon om verschillende redenen geopend zijn en op grond van het dossier is niet uitgesloten dat het wapen op een andere manier, door verdachte zelf of op een andere plek is weggegooid.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat medeverdachte [medeverdachte] bij hem in de auto aan het chillen was en helemaal niets wist van zijn plannen, volstrekt onaannemelijk. Het hof gaat er van uit dat medeverdachte [medeverdachte] wist van het plan om het slachtoffer te vermoorden. Het is ondenkbaar dat iemand die het plan heeft om een ander van het leven te beroven tot twee keer toe achteloos een getuige meeneemt.
Het hof stelt, gelet op het voorgaande, vast dat medeverdachte [medeverdachte] wist van het plan van verdachte om op het slachtoffer te schieten toen hij op 8 en 9 oktober 2020 bij verdachte in de auto stapte. Hij is meegereden, aanwezig geweest en na het lossen van de schoten door verdachte als bijrijder met verdachte gevlucht. Meer dan dit kan het hof niet objectief vaststellen. Het hof kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vaststellen welke verdere rol medeverdachte [medeverdachte] precies heeft gespeeld in de voorbereiding en de uitvoering van het feit. Verschillende rollen zijn denkbaar, maar speculatief. Op grond van het voorgaande is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de intellectuele of materiële bijdrage van medeverdachte [medeverdachte] aan het tenlastegelegde zoals het hof objectief kan vaststellen, is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks9 oktober 2020, te [pleegplaats] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
althans eenmaal,met een vuurwapen
een of meerkogel
(s
)heeft afgevuurd op
, althans in de richting van,die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in zijn
(boven
)been
, althans het lichaam,is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte, conform het vonnis van de rechtbank, te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van het voorarrest. Ook in hoger beroep wordt door verdachte geen openheid van zaken gegeven. Een hogere straf in zaken als deze is denkbaar. Toch maken de persoonlijke omstandigheden dat de door de rechtbank opgelegde straf passend is. Een aanvullende reclasseringsrapportage, zoals door de raadsvrouw verzocht, is volgens de advocaat-generaal niet noodzakelijk.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof het verzoek om het doen opmaken van een aanvullende reclasseringsrapportage herhaald. De raadsvrouw betwist dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat er geen mogelijkheden zouden zijn voor pedagogische beïnvloeding. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn inmiddels veranderd. Hij was ten tijde van het feit nog maar achttien jaar oud. In de tweeënhalf jaar die inmiddels zijn verstreken is verdachte persoonlijk ontwikkeld. Hij is ouder geworden en is dingen anders gaan zien. Het christelijke geloof speelt daarbij een belangrijke rol. Verdachte wil uit het criminele circuit en heeft de daad al bij het woord gevoegd door bepaalde banden te verbreken en zich niet meer met criminele zaken bezig te houden. Verdachte voelt zich verantwoordelijk voor zijn vriendin en de oudere mensen in zijn familie. Hij wil met zijn vriendin een gezin stichten en is serieus bezig met toekomstig werk. Hij kan na zijn detentie bij en voor zijn vader in [land] werken. De raadsvrouw heeft het hof verzocht om, indien er niet aanvullend wordt gerapporteerd, rekening te houden met deze gewijzigde omstandigheden en niet met de oude rapportages. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zou meewerken aan interventies vanuit hulpinstanties als dat zou worden opgelegd, maar hij is van mening dat hij geen hulp nodig heeft.
Het hof wijst het door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof herhaalde verzoek om aanhouding van de behandeling voor het alsnog doen opmaken van een aanvullend reclasseringsrapport, af. De gewijzigde persoonlijke omstandigheden zijn door de verdediging ter terechtzitting uitvoerig naar voren gebracht en onderbouwd. Eventuele interventies worden door de verdediging niet bepleit. Het hof is voldoende geïnformeerd en acht het alsnog doen opmaken van een aanvullend reclasseringsrapport niet noodzakelijk voor strafoplegging. Het hof wijst dat verzoek dan ook af.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Moord is een levensdelict en daarmee een zeer ernstig misdrijf. Verdachte heeft zich
koelbloedig getoond door met een vuurwapen op weg te gaan naar het slachtoffer, hem op te
wachten en recht op zijn doel af te gaan door, direct nadat hij hem in het vizier had, meermalen van dichtbij te beschieten. Dat het slachtoffer ‘slechts’ door één kogel en ‘alleen maar’ in zijn bovenbeen geraakt, is niet dankzij verdachte. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, had het slachtoffer ook dodelijk geraakt kunnen worden. Het incident speelde zich af bij de woning van het slachtoffer, midden in een woonwijk. Ook buurtbewoners zijn geconfronteerd met het horen van de schoten en de gevolgen van het incident. Het incident heeft daarmee niet alleen een enorme impact op het slachtoffer, maar ook op diens woonomgeving en op de samenleving als geheel.
Dat het feit een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt wel uit zijn verklaring ter terechtzitting van het hof. Het is voor hem onbegrijpelijk waarom verdachte die dag voor zijn deur stond. Hij had ijs gehaald voor zijn gezin en werd, toen hij uit de auto stapte, direct beschoten door verdachte. Verdachte zei niets en schoot gewoon. Het incident heeft een enorme nasleep gehad op zijn leven en dat van zijn gezin. Zijn vrouw was destijds hoogzwanger. Inmiddels liggen ze in scheiding.
Uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2023 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Omtrent de persoon zijn diverse rapportages opgemaakt. Uit het Pro Justitia multidisciplinair onderzoek volgt dat, hoewel verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt, hij geen beperkingen heeft in het kunnen overzien van oorzaak en gevolg. Hij heeft voldoende inzicht in sociale situaties en interacties. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake was van een oordeels- en kritiekstoornis. Het tenlastegelegde kan dan ook volledig aan verdachte worden toegerekend. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en er zijn aanwijzingen dat verdachte zich begeeft in de criminele wereld. Er zijn, ook volgens de reclassering, geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht en mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding worden niet gezien. Behandeling binnen een gedwongen strafrechtelijk kader wordt niet geadviseerd.
Gelet op de ernst van het feit kan met geen andere straf worden volstaan dan een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Het gaat in dit geval om een poging tot moord, door de wijze van uitvoering ook te omschrijven als een poging tot liquidatie zoals die voorkomt in het criminele (drugs)milieu. Een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe verdachte in de toekomst ervan te weerhouden misdrijven te plegen. Daarnaast dient deze gevangenisstraf als signaal naar de samenleving enerzijds als bescherming, anderzijds ter afschrikking. Een hogere straf dan opgelegd door de rechtbank zou, gelet op straffen opgelegd in soortgelijke zaken, in beginsel passend zijn. Het hof weegt echter zwaar mee dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog erg jong was, pas achttien jaar. Het hof acht daarom de gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank in dit geval toch passend en geboden. Het is positief dat verdachte inziet dat, als hij een goede toekomst wil hebben, moet breken met zijn criminele netwerk.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Aan de orde is een drietal vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 12 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie, parketnummer 22-002189-18.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Den Haag van 22 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van tien uur, subsidiair vijf dagen jeugddetentie, parketnummer 09-198103-17.
Tot slot heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Den Haag van 25 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie, parketnummer 09-128542-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen af te wijzen.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Het hof ziet evenals de rechtbank geen meerwaarde in het tenuitvoerleggen van de werkstraffen, gelet op de opgelegde gevangenisstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Wijst af het verzoek van de raadsvrouw om het opstellen van een aanvullend reclasseringsrapport.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 24 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 februari 2019, parketnummer 22-002189-18, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 24 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 22 januari 2018, parketnummer 09-198103-17, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 24 november 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2018, parketnummer 09-128542-18, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. M.E. van Wees, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 10 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 mei 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. B. van Leeuwen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.