ECLI:NL:GHARL:2023:3923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
21-004275-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens niet-naleving waarborgen bloedonderzoek bij rijden onder invloed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van cannabis, waarbij een bloedmonster was afgenomen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 25 april 2023 en heeft de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte voor het tenlastegelegde feit in overweging genomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moet worden. De reden hiervoor is dat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof heeft vastgesteld dat de waarborgen die zijn gesteld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 niet zijn nageleefd. Dit betreft met name de termijn waarbinnen het bloedmonster naar het laboratorium moest worden verzonden. Het hof heeft vastgesteld dat er acht werkdagen zijn verstreken tussen de bloedafname en de ontvangst van de monsters in het laboratorium, wat in strijd is met de vereisten van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

Aangezien de waarborgen niet zijn nageleefd, heeft het hof geconcludeerd dat het resultaat van het bloedonderzoek niet als bewijs kan worden gebruikt. Dit heeft geleid tot de vrijspraak van de verdachte voor het tenlastegelegde feit. Het hof heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van de beschuldiging van rijden onder invloed van cannabis, en het vonnis van de politierechter is vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004275-20
Uitspraak d.d.: 9 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2020 met parketnummer 96-306021-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde feit tot een geldboete van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 4 november 2020, waartegen het hoger beroep zich richt, verdachte veroordeeld voor het rijden onder invloed tot een geldboete van € 500,00, te vervangen door 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 september 2018 te [plaats] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

Vrijspraak

Op 21 september 2018 wordt verdachte aangehouden ter zake van overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Vervolgens is er ten behoeve van het onderzoek bij verdachte - met zijn toestemming - bloed afgenomen.
Van een onderzoek in de zin van artikel 8, vijfde lid, WVW is slechts sprake indien de daarin besloten en strikte waarborgen omtrent de betrouwbaarheid van de resultaten worden nageleefd. Onder die waarborgen valt onder meer artikel 13 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit). Het hof is daarbij, gelet op de pleegdatum van onderhavig feit, uitgegaan van het tot 1 juli 2022 geldende Besluit. In artikel 13, eerste lid onder d, van dat Besluit is bepaald dat na het verrichten van bloedonderzoek het desbetreffende onderzoeksmateriaal ‘zo spoedig mogelijk’ naar een daarvoor aangewezen laboratorium dient te worden gezonden. Indien dergelijke waarborgen worden nagelaten, leidt dat er redelijkerwijs toe dat het resultaat van dat (bloed)onderzoek niet tot het bewijs mag worden gebezigd.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed van 29 oktober 2018 volgt dat bij verdachte op 22 september 2018 bloed is afgenomen conform het Besluit. Uit het medische rapport drugs in het verkeer van 18 oktober 2018 volgt dat de bij verdachte afgenomen bloedmonsters door het laboratorium zijn ontvangen op 4 oktober 2018. Het hof stelt vast dat tussen de bloedafname bij verdachte en de ontvangst van de bloedmonsters in het laboratorium acht werkdagen zijn verstreken.
Het hof concludeert op basis daarvan dat niet is voldaan aan voornoemde waarborg uit artikel 13, eerste lid onder d, van het Besluit, nu de bloedmonsters niet ten spoedigste naar het daarvoor aangewezen laboratorium zijn gezonden. Voorts is daarmee niet voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan een onderzoek in de zin van artikel 8, vijfde lid, WVW.
Het hof heeft in dat oordeel mede betrokken dat de werkwijze met betrekking tot het door de politie direct na de afname bewaren van het bloed en de verzending van het bloed pas met ingang van 1 januari 2019 is veranderd, en dat het dossier geen informatie bevat waaruit blijkt onder welke condities de bloedmonsters tussen 22 september 2018 en 4 oktober 2018 zijn opgeslagen en vervoerd.
Voorgaande leidt ertoe dat het resultaat van dit bloedonderzoek niet tot het bewijs kan worden gebezigd, waardoor het hof verdachte van het tenlastegelegde feit zal vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Bijlsma, griffier,
en op 9 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.