Uitspraak
1.1. [appellant1] ,
2. [appellant2] V.O.F.,
en afzonderlijk: [appellant1] respectievelijk [appellant2] ,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het tussenarrest van 7 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald; en
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 maart 2023 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
3.6 Op 15 maart 2021 hebben [appellanten] de inleidende dagvaarding uitgebracht. Daarin hebben [appellanten] tegen [geïntimeerde] verschillende vorderingen ingesteld.
Onder andere vorderen zij afgifte van verschillende inboedelgoederen aan [appellant2] en aan [appellant1] . [geïntimeerde] heeft in de procedure verschillende tegenvorderingen ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling, die op 6 oktober 2021 is gehouden, hebben partijen voor hun geschillen een regeling getroffen, alleen niet voor de inboedelgoederen.
Wel heeft [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard het schilderij met de indiaan, een van de voorwerpen waarvan [appellant1] in juni 2019 de afgifte had gevraagd, aan [appellant1] af te zullen geven en dat heeft zij inmiddels ook gedaan.
Over het geschil met betrekking tot de inboedel heeft de kantonrechter vervolgens beslist in haar vonnis van 3 november 2021. De vorderingen van [appellanten] zijn daarbij afgewezen.
4.Het oordeel van het hof
Voor de vordering uit overbedeling geldt dat die op € 2.250,- wordt gesteld als de helft van de restwaarde van de spullen met een aanschafwaarde van € 13.500,-.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat als volgt toe.
De kanttekening
“Mocht cliënt vernemen dat eventuele spullen die uw cliënte meeneemt (en toegedeeld krijgt) alsnog aan derde(n) worden gegeven dan zal cliënt alsdan overwegen of hij ter zake een procedure aanhangig zal maken. Temeer het zij herhaald de inboedel feitelijk nagenoeg eigendom is van cliënt. (…)”, doet daaraan geen afbreuk, maar versterkt juist dat [appellant1] wilde volstaan met alleen de ontvangst van de spullen opgesomd in de e-mail. Hij wilde kennelijk alleen niet dat [geïntimeerde] zijn (beweerdelijke) spullen aan een ander zou geven. [appellant1] beroept zich er in deze procedure echter niet op dat die situatie zich heeft voorgedaan.
(…) Jij hebt een complete inboedel wat eigenlijk van mij is. En vervolgens ga je moeilijk doen over bepaalde spullen. (…)Ik wil dan ook bij deze mijn schilderij terug zoals eerder gezegd.Tevens mis ik de volgende spullen nog.
(…)
“De spullen waar jij om hebt gevraagd krijg je terug behalve het schilderij”.
Uit die e-mail blijkt dat [geïntimeerde] er ook mee instemde dat [appellant1] de spullen zou krijgen waar hij om had gevraagd, behalve het schilderij van de indiaan.
4.15 In een e-mail van 30 september 2020, dus ruim een jaar later en nadat tussen partijen (ook) andere geschillen waren gerezen (onder meer over alimentatie), komt [appellant1] nog terug op het schilderij van de indiaan en schrijft hij daarover onder meer:
(…)Ondanks dat ik letterlijk kan aantonen dat de inboedel voor de helft door mijn bedrijf is betaald en dat je spullen hebt toegeëigend die ik voor jou tijd hebt gekocht en dat kan aantonen door middel van bonnen en foto’s sta ik erop dat ik mijn indianen schilderij en mijn Breitling doosje met privé sleutels terugkrijg.Ik stel voor dat ik mijn indianen schilderij en Breitling doosje met prive sleutels terugkrijg.
(…)
Daarbij wordt aanvullend opgemerkt dat partijen niet alleen hun relatie, maar ook hun eigendommen niet op enigerlei wijze hadden beschreven. In een dergelijke situatie is het bij een beëindiging van de relatie van extra belang om van meet af aan duidelijk te zijn over wat men van elkaar verlangt. [appellant1] heeft die duidelijkheid ook verschaft in zijn e-mail van
De conclusie