ECLI:NL:GHARL:2023:3905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.278.148/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar waterdichtheid van kelder na aanneming van werk

In deze zaak betreft het een overeenkomst tot aanneming van werk waarbij de aannemer, Vochtwering Totaal B.V., de kelder van de opdrachtgever waterdicht zou maken. De opdrachtgever, [appellant], heeft de vorderingen van de kantonrechter verloren, maar stelt dat de kelder onder water is komen te staan, wat zou bewijzen dat het werk niet goed is uitgevoerd. De aannemer betwist dit en stelt dat het water is binnengedrongen door een niet door haar gemaakt boorgat of door werkzaamheden die de opdrachtgever zelf heeft laten uitvoeren. Het hof heeft besloten dat een deskundige moet worden ingeschakeld om de kwaliteit van het werk te beoordelen en om de oorzaak van het waterbinnendringen vast te stellen. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating door beide partijen over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige gesteld moeten worden. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenonderzoek is uitgevoerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.148
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7871227)
arrest van 9 mei 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.F.E. van Essen, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen

1.Vochtwering Totaal B.V.,

gevestigd te Venray,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appelante in incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
Vochtwering,
advocaat: mr. B.P.W. van Brink, kantoorhoudend te Venlo,

2.Remani Groep V.O.F.,

gevestigd te Venray,
geïntimeerde in hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Remani Groep
advocaat: mr. B.P.W. van Brink, kantoorhoudend te Venlo,

3.[geïntimeerde3] ,

4. [geïntimeerde4] ,
beiden wonende te [woonplaats2] ,
beiden geïntimeerde in hoger beroep,
beiden zijn in hoger beroep niet verschenen en tegen beiden is verstek verleend,
beiden bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde3]respectievelijk
[geïntimeerde4]

1.De omvang van het hoger beroep en de in het hoger beroep betrokken partijen

1.1
In de procedure bij de rechtbank traden als eisers in conventie en verweerders in reconventie op: Vochtwering, Remani Groep, [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] . [appellant] was gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
1.2
In het eindvonnis van de rechtbank van 4 februari 2020 is als volgt beslist:
in conventie:- zijn Remani Groep en [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] in hun vorderingen jegens [appellant] niet-ontvankelijk verklaard;
- is de vordering van Vochtwering jegens [appellant] grotendeels toegewezen;
in reconventie:- is [appellant] in zijn vordering jegens Remani Groep, [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] niet-ontvankelijk verklaard:
- zijn de vorderingen van [appellant] jegens Vochtwering afgewezen.
1.3
Tegen dat vonnis zijn door [appellant] op 1 mei 2020 exploten van dagvaarding in hoger beroep uitgebracht waarin als geïntimeerden zijn aangewezen: Vochtwering, Remani Groep, [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] . Als eerst dienende dag wordt in de exploten van dagvaarding genoemd 26 mei 2020;
1.4
Bij H1-formulier (Aanbrengen nieuwe zaak) bij de griffie van het hof binnengekomen op 14 mei 2020 heeft zich namens [appellant] mr. E.F.E. van Essen als advocaat gesteld;
1.5
Bij H2-formulier (Stellen/wijzigen/onttrekken advocaat) bij de griffie binnengekomen op 25 mei 2020 heeft zich voor Vochtwering en Remani Groep als advocaat gesteld
mr. B.P.W. van Brink.
1.6
Voor [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] (hierna [geïntimeerden3 en 4] ) heeft zich niemand gesteld.
1.7
Tegen [geïntimeerden3 en 4] is vervolgens ten onrechte geen verstek verleend. Het hof verleent daarom hierbij tegen [geïntimeerden3 en 4] alsnog verstek;
1.8
Tegen [geïntimeerden3 en 4] zijn in het verdere verloop van het hoger beroep door [appellant] ook geen grieven geformuleerd, zodat het hof in het dictum van dit arrest [appellant] in zijn hoger beroep tegen [geïntimeerden3 en 4] wegens het ontbreken van beroepsgronden niet-ontvankelijk zal verklaren.
1.9
In het hoger beroep van [appellant] , voor zover gericht tegen Remani Groep en Vochtwering, is bij arrest van 16 juni 2022 een mondelinge behandeling gelast die op
22 juni 2020 via een Skype verbinding is gehouden ten overstaan van de enkelvoudige kamer van het hof. Bij die behandeling zijn verschenen: [appellant] , bijgestaan door mr. Van Essen en namens Vochtwering en Remani Groep [geïntimeerde3] , bijgestaan door mr. Van Brink. .
1.1
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven door [appellant] .
1.11
[appellant] heeft vervolgens uitsluitend tegen Vochtwering een memorie van grieven ingediend. Tegen Remani Groep zijn geen grieven geformuleerd en Remani Groep heeft ook zelf geen proceshandelingen verricht.
1.12
Het hof zal [appellant] daarom ook in zijn vorderingen jegens Remani Groep niet-ontvankelijk verklaren.
1.13
Ten aanzien van de door [appellant] en Vochtwering over en weer ingestelde vorderingen overweegt het hof als volgt.

2.Het (verdere) verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
[appellant] heeft op 1 september 2020 een memorie van grieven met producties genomen;
2.2
Vochtwering heeft op 10 november 2020 een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties genomen;
2.3
Daarna heeft [appellant] een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen;
2.4
Daarna heeft het hof een mondelinge behandeling gelast en partijen verzocht hun verhinderdata bekend te maken. Deze mondelinge behandeling is daarop om verschillende redenen drie maal aangehouden. Een vierde verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling heeft het hof geweigerd, omdat dit tot een onaanvaardbare vertraging van de procedure zou leiden. Daarbij is partijen medegedeeld dat de zitting doorgang zou vinden, tenzij partijen zouden afzien van de mondelinge behandeling, in welk geval het hof de zaak voor arrest zou plaatsen. Beide partijen hebben na beraad afgezien van mondelinge behandeling en ingestemd met schriftelijke afdoening.
2.5
Het hof heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald.

3.Korte weergave van de zaak.

Vochtwering heeft in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht tot het waterdicht maken van de vloer en het onderste deel van de wanden van de kelders van een aan [appellant] toebehorend pand. Volgens [appellant] heeft Vochtwering die opdracht niet (goed) uitgevoerd waardoor de kelder(s) niet waterdicht zijn geworden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd en heeft hem veroordeeld de facturen van Vochtwering (gedeeltelijk, namelijk zonder de gevorderde btw) te betalen. De vorderingen van [appellant] heeft de kantonrechter afgewezen. Nadat de kantonrechter haar eindvonnis had gewezen is er water de kelder binnengedrongen. Volgens [appellant] blijkt daaruit dat de kelder niet waterdicht is gemaakt. Vochtwering stelt dat het water is binnengedrongen door een niet door haar gemaakt boorgat in de wand en/of als gevolg van werkzaamheden die [appellant] naderhand heeft laten uitvoeren. Het hof is van oordeel dat eerst een deskundige de kwaliteit van het werk van Vochtwering moet beoordelen en zo mogelijk iets moet verklaren over de aard, oorzaak en het moment van het ontstaan van het gat. Het hof zal zijn oordeel hierna toelichten, na eerst de feiten en het verloop van de procedure bij de rechtbank te hebben weergegeven.

4.De feiten

4.1
De kantonrechter heeft in haar vonnis van 4 februari 2020 de hierna vermelde feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in een grief bestreden en ook anderszins is niet gebleken dat deze onjuist zijn. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan gaat het om het volgende.
4.2
Tussen partijen is een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand gekomen voor het waterdicht maken van doorslaande keldervloeren en wanden tot (na wijziging) vijftig centimeter door het injecteren in het beton van “VT Gel” en afwerking met een “protect”.
Partijen hebben op 1 mei 2018 afgesproken dat de prijs voor het werk
“13.000 Euro alles inclusief”zou bedragen. De projectspecificaties zijn partijen overeengekomen “zoals gespecificeerd in de offerte”.
4.3
Op 4 juni 2018 is Vochtwering aan de werkzaamheden begonnen. Op 5 juni 2018 heeft Vochtwering [appellant] via whatsapp gewezen op de noodzaak tot afwerking van de vloer van kelder 2. Op 7 juni 2018 appt Vochtwering aan [appellant] :
“Wat ik extra in rekening zal brengen is de pallet cement met toebehoren en die manuren ik weet nog niet hoeveel. Ik houdt je op de hoogte.”
4.4
Op 8 juni 2018 meldt Vochtwering via een appbericht aan [appellant] :
" [appellant] het zit niet mee bij de pool achter de kapper zit een verborgen trap met een verlaging die ook weer volgestort moet worden liggen nu bakstenen in. Bij de ander pool zit achter het voorzetmuurtje ook een verlaging die zal ook volgestort worden” (...) Ik houdt je op de hoogte, sorry [appellant] maar dit zijn zaken die we beiden niet konden weten”.
4.5
Op 9 juni 2018 appt Vochtwering aan [appellant] :
“ [appellant] ik ben even aan het rekenen gegaan voor het extra materiaal en de ingeschatte man uren maar er komt ongeveer 4500 bij.”[appellant] laat diezelfde dag weten dat hij erop terug komt.
Eveneens dezelfde dag om 22:47 uur appt Vochtwering aan [appellant] :
" [appellant] ik heb niets meer van je gehoord maar ik zal het toch af moeten maken of jij moet een andere oplossing hebben. Ik zou het zeer op prijs stellen dat je morgen heel vroeg aanwezig bent (...)”.
4.6
Op 12 juni 2018 6:25 uur deelt Vochtwering aan [appellant] mee:
“(…) aangezien ik nu al over de € 13.000,00 zit en geen goedkeuring krijg voor de rest, stop ik. (…)”.
4.7
Op 12 juni 2018 9:15 uur heeft [appellant] aan Vochtwering gemaild dat de klus verre van af is, achterloopt op schema, dat een offerte voor het egaliseren van de vloeren (6 m2 en 4 m2), ondanks herhaald aandringen, niet is ontvangen, dat louter is medegedeeld dat dit € 4.500 kost en kortweg zijn instemming is gevraagd, dat alles gespecificeerd kan worden en dat hem dringend is verzocht 11 juni vroeg te komen voor overleg en dat vandaag eenzijdig de stekker uit het project is getrokken met het verzoek het volledige bedrag ad € 13.000 te voldoen.
[appellant] deelt verder mee er van uit te gaan en Vochtwering zo nodig te sommeren:
“- de klus te klaren conform afspraken en specificaties, uiterlijk eind deze week afgrond- eindoplevering in bijzijn van mijn aannemer [naam1] ;
- betaling van de overeengekomen € 13.000 zal direct volgen na oplevering;
- mocht Vochtwering Totaal volharden in het staken van het project, dan stel ik u terstond aansprakelijk voor alle geleden en te leiden schade als gevolg hiervan.”
4.8
Op 13 juni 2018 10:25 uur appt Vochtwering aan [appellant] :
“Morgen eind van de dag opleveren en zeker geld bij (...).”
4.9
Op 13 juni 2018 mailt Vochtwering om 19:21 uur aan [appellant] :
“ [appellant] ik hoorde net dat je voorlopig niet kan als ik kan, kun jij je vinden dat je nu geld overmaakt of toestemming geeft aan [naam1] dat hij mij morgen treft en alvast € 13.000 overhandigd. (...) [naam1] kan zich schikken dat we elkaar treffen als jij het geld regelt. ”
4.1
[appellant] mailt op 13 juni 2018 20:26 uur terug dat hij pas op 25 juni 2018 in Nederland is alsmede:
“(...) dus de 13.000 euro zullen zoals overeengekomen betaald worden. Echter helaas, deels ook door de uitloop kan dit dus niet eerder dan de 25e juni.”
4.11
Vochtwering verklaart dat zij het werk heeft afgemaakt op 14 juni 2018.
4.12
Bij e-mail van 14 juni 2018 20:37 uur heeft [appellant] Vochtwering in gebreke gesteld onder vermelding van de volgende gebreken:
1) De kelders 34B en 28A zijn onbewoonbaar in de staat waarin ze zijn achtergelaten.2) in geen van de kelders is de door u toegezegde gel onder de vloeren aangebracht.3) Uw eigen medewerkers hebben mij laten weten dat er in het geheel niet geboord is in de vloeren van de voorste 2 kelders. Geen opdracht van u dit te doen. Dit conflicteert met de door u gemelde proefboring waarna gebleken zou zijn dat dit niet nodig zou zijn en dat volstaan kon worden met (louter) de aangebrachte laklaag op de vloer.4) In de kelder op 28A, direct achter de kapper, zijn wel een aantal gaten geboord, maar aldus de huurders zijn deze direct weer dichtgemaakt zonder dat er enige gel of anderszins is ingespoten. Dit wordt ondersteund door gebrek aan restmaterialen, lege bussen en dergelijke die anders zouden kunnen ondersteunen.5) In alle kelders zijn significante beschadigingen aangebracht.a. De wanden die zijn weggehaald om de benodigde laklaag aan te brengen zijn zodanig beschadigd dat grondige reparatie nodig is.b. Op sommige plekken zijn door het weghakken van bedoelde muren ook onbedoelde beschadigingen aangebracht.c. Aldus de heer [naam1] en 2e bouwkundige heeft u delen van (ondersteunende) draagmuren weggehaald. Dit levert direct gevaar op en moet ook direct ondersteund worden. De heer [naam1] heeft u hierop gewezen, maar hier is niets mee gedaan.d. In de kelders op 34 b en 28A is er zodanig gemorst met de gebruikte materialen dat dit eerst weggehaald dient te worden alvorens er überhaupt iets met de vloeren gedaan kan worden.e. In de kelder op 28A is niet de hele vloer afgewerkt met de gebruikte materialen. Voor het gemak even lak noemend, de vloer is niet geheel afgelakt waardoor grote twijfels bestaan over de waterdichtheid van deze kelder.f. Op sommige plekken in de kelders van 34B en 28A zijn gaten opgevuld met de gebruikte lak in plaats van met de veronderstelde specie/cement waarna afgelakt zou worden met de waterdichte laklaag.6. De beschadigingen zijn niet louter in de kelders maar ook op de toegangstrappen, de badkamer in studio 28A, alsook dat spullen van de huurders ernstig te lijden hebben gehad door de werkzaamheden”
In dit bericht heeft [appellant] Vochtwering een termijn gesteld tot
“morgen (15 juni, Hof) 12 uur Nederlandse tijd om al het bovenstaande te herstellen, oplevering met de heer [naam1] te doen en de sleutels te overhandigen.”Verder heeft [appellant] vermeld dat hij uitblijven hiervan beschouwt als goedkeuring de schade door een deskundige te laten herstellen met verhaal van alle kosten op Vochtwering.
4.13
Bij e-mail van 15 juni 2018 19:14 heeft [appellant] aan Vochtwering bericht dat hij vanwege het royaal door Vochtwering laten verlopen van het ultimatum per direct [naam1] opdracht heeft gegeven de schade te herstellen.
4.14
Op 22 juni 2018 heeft Vochtwering [appellant] gefactureerd voor de werkzaamheden € 13.000,00 exclusief btw, ofwel € 15.730,00 inclusief btw, alsmede voor meerwerk en materiaal € 5.758,50 exclusief btw, ofwel € 6.967,79 inclusief btw. In totaal € 22.697,79 inclusief btw.
4.15
Op 10 maart 2020 heeft [appellant] gemeld dat er vijf tot tien centimeter water in de kelder(s) stond. [geïntimeerde3] heeft daarop namens Vochtwering op 20 maart 2020 de wateroverlast in de kelder bekeken.
4.16
Partijen verschillen van mening over de oorzaak voor het binnendringen van water in de kelder.

5.De vordering in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter

5.1
Vochtwering heeft in
conventiewegens openstaande facturen betaling gevorderd van € 22.697,79 vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten van € 1.001,98 en veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.2
[appellant] heeft
reconventiegevorderd (kort weergegeven)
a) een verklaring voor recht dat Vochtwering tekort is geschoten;
b) een verklaring voor recht
“dat het afgeleverde niet voldoet aan de overeenkomst envermindering van de prijs die Vochtwering in rekening heeft gebracht in evenredigheid met de afwijking van het overeen gekomene ter hoogte van de vordering van Vochtwering conform artikel 7:22 lid 1 sub b BW.”c) ontbinding van de overeenkomst;
d) betaling van € 11.616, € 240,- en € 3.600,- als schadevergoeding.
5.3
In
conventieheeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld:
- tot betaling van € 17.500,- met wettelijke rente;
- tot betaling van € 950,- voor buitengerechtelijke kosten;
- in de proceskosten met nakosten.
Voor het overige heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie afgewezen.
5.4
In
reconventieheeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
5.5
In eerste aanleg waren als partijen naast Vochtwering ook Remani Groep V.O.F., [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] (eisers in conventie en verweerders in reconventie) betrokken. Deze partijen zijn in hun vorderingen tegen [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. In de vorderingen tegen deze partijen ingesteld is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Door en tegen deze partijen is geen hoger beroep ingesteld.

6.De beoordeling van de vorderingen en de grieven

6.1
In het principaal hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd waarvan de grieven I en III betrekking hebben op de beslissing dat de tekortkoming door Vochtwering niet vast is komen te staan. Grief II ziet op het meerwerk en de omvang daarvan en Grief IV op de beslissing dat [appellant] in haar in gebreke stelling van Vochtwering geen redelijke termijn voor herstel heeft gegeven. Daarbij heeft [appellant] naar voren gebracht dat nadat het hier bestreden vonnis op 4 februari 2020 is gewezen de kelders op 10 maart 2020 onder water zijn komen te staan.
6.2
In het incidenteel hoger beroep heeft Vochtwering een grief geformuleerd die is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de bedragen genoemd als aanneemsom (€ 13.000,-) en voor meerwerk (€ 4.500,-) inclusief b.t.w. zijn. Vochtwering meent dat de genoemde bedragen exclusief b.t.w. waren en dat zij deze mocht vermeerderen met b.t.w.
6.3
De kernvraag is of Vochtwering bij de uitvoering het werk te kort is geschoten doordat zij de kelder van [appellant] niet waterdicht heeft gemaakt.
6.4
De kantonrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat [appellant] zijn stelling dat Vochtwering te kort was geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden niet voldoende heeft onderbouwd. Na het vonnis heeft zich echter een nieuw feit voorgedaan: de kelder is op 10 maart 2020 onder water komen te staan. Daarom herhaalt [appellant] in dit hoger beroep haar stelling dat Vochtwering de kelder niet waterdicht heeft gemaakt en dat dit de oorzaak is van het binnendringen van water in de kelder. Vochtwering betwist dat het binnendringen van water in de kelder is te wijten aan de kwaliteit van haar werk aan muren en vloeren. Zij noemt als mogelijke oorzaken een aangetroffen gat in de wand van de kelder en/of werkzaamheden die [appellant] in de kelder heeft laten uitvoeren.
6.5
Het hof kan niet beslissen zonder dat een door hem te benoemen deskundige een oordeel heeft gegeven over de waterdichtheid van de vloer- en wandbehandeling door Vochtwering. Dat in de kelders, nadat Vochtwering haar werkzaamheden had afgerond, op 10 maart 2020 water kon binnendringen staat vast. Nog onvoldoende duidelijk is echter of het water kon binnendringen doordat Vochtwering de vloer en/of wanden (tot 50 cm) niet waterdicht heeft gemaakt of , doordat de waterdichtheid is aangetast door werkzaamheden die naderhand in opdracht van [appellant] in de kelder zijn verricht, dan wel doordat zich in de wand een (boor)gat bevindt dat daar niet door Vochtwering is gemaakt. [appellant] heeft het bestaan van een dergelijk gat niet weersproken. Zij heeft wel betwist dat er verbouwingswerkzaamheden hebben plaats gevonden.
6.6
Om reden van het vorenstaande heeft het hof behoefte aan voorlichting door een deskundige die zowel de kwaliteit van het door Vochtwering uitgevoerde werk beoordeelt als het vorengenoemde (boor)gat inspecteert. Het hof zal aan die deskundige in ieder geval de volgende vragen voorleggen:
a.
a) zijn de vloeren en de wanden (tot een hoogte van 50 centimeter) van de kelder(s) in het pand aan de Brinkgeverweg 28 – 32 te Deventer geïnjecteerd met “VT Gel” en afgewerkt met “een protect”?
b) als u vraag a) met ja hebt beantwoord: is deze behandeling op zich zelf voldoende om de vloeren en wanden van de kelder(s) waarom het hier gaat waterdicht te maken?
c) als u vraag a) en b) met ja heeft beantwoord: wat is naar uw oordeel de kwaliteit van het door Vochtwering uitgevoerde werk? Is sprake van naderhand uitgevoerde werkzaamheden – zoals stuken van muren, plaatsen van voorzetwanden en aanbrengen van egaline – die de waterdichtheid van de vloeren en de wanden van de kelder(s) hebben aangetast?
d) hebt u het door beide partijen aan te duiden gat in de wand aangetroffen?
e) als u vraag d) met ja hebt beantwoord, kunt u dan iets zeggen over de vraag waardoor en wanneer dit gat is veroorzaakt en of dit gat de oorzaak kan zijn geweest voor het op
10 maart 2020 binnendringen van grote hoeveelheden water in de kelder?
f) Geeft uw onderzoek voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen aangaande het geschil tussen partijen?
6.7
Het hof zal eerst aan partijen vragen zich uit te laten over het aantal en de persoon of personen van de te benoemen deskundige(n), alsmede over de aard van de van deze(n) te verwachten deskundigheid. Daarnaast zal het hof partijen vragen zich uit te laten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
6.8
Nu het te bevelen deskundigenonderzoek van belang is voor zowel de vordering tot nakoming door Vochtwering als voor de verklaringen voor recht en de vorderingen tot schadevergoeding door [appellant] zal het hof beide partijen ieder voor de helft belasten met het ten behoeve van de deskundige(n) te betalen voorschot.
6.9
Voor het overige zal het hof iedere beslissing aanhouden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 6 juni 2023 voor uitlating door beide partijen gelijktijdig met betrekking tot wat het hof heeft overwogen onder 5.7.;
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. M.M.A. Wind en mr. H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 mei 2023.