Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
“- Partijen zijn [in] 1992 te [plaats1] Papoea-Nieuw-Guinea met elkaar gehuwdzonder het opmaken van huwelijke voorwaarden.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw had ten tijde van de huwelijksvoltrekking de nationaliteit van Papoea-Nieuw-Guinea. In 2014 heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit verkregen.Partijen zijn gehuwd voor inwerkingtreding van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978. Dat betekent dat het huwelijksvermogensregime bepaald wordt door de verwijzingsregels van het arrest Chelouche/Van Leer. Bij gebreke van een rechtskeuze en een gemeenschappelijke nationaliteit wordt aangeknoopt bij de eerste huwelijksdomicilie.Partijen zijn na de huwelijksvoltrekking in Papoea-Nieuw-Guinea blijven wonen. Op grond daarvan zou aangenomen kunnen worden dat het recht vanPapoea-Nieuw-Guinea van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Partijen zijn echter eind 1992 vertrokken uit Papoea-Nieuw-Guinea. En zij hebben zich na een reis van een paar maanden, begin 1993 gevestigd in Nederland. Nu partijen in Nederland wonen sinds 1993, hebben zij met Nederland de nauwste betrekking. Zij gaan voor de afspraken in dit convenant uit van het Nederlands recht.”
- de zaak verwezen naar de zitting van 5 juni 2019 voor een pro forma behandeling;
- partijen opgedragen om uiterlijk op de pro forma datum van 5 juni 2019 de rechtbank te
- de vrouw opgedragen om op uiterlijk de pro forma datum van 5 juni 2019 een volmacht
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.De omvang van het geschil
e-mail) heeft gezonden op 24 augustus 2021;
4.De motivering van de beslissing
Papoea-Nieuw-Guinea van toepassing is op het huwelijksgoederenregime. De tussen partijen in het convenant opgenomen afspraken zijn gemaakt vanuit het perspectief dat het huwelijksvermogensrecht werd beheerst door het recht van Papoea-Nieuw-Guinea. Het feit dat de man zich heeft vergist in het moment dat partijen Papoea-Nieuw-Guinea hebben verlaten, doet niets af aan het advies van het IJI, omdat het eerste huwelijksdomicilie in Papoea-Nieuw-Guinea was.
- de man werkte sinds november 1988 in Papoea-Nieuw-Guinea, steeds op basis van een tijdelijk contract;
- het contract van de man dat hij had ten tijde van de huwelijkssluiting [in] 1992, liep tot 3 maart 1993. In dat contract is opgenomen dat de man op kosten van zijn werkgever naar Amsterdam kan reizen.
- de man probeerde via meerdere wegen zijn contract te verlengen of ander werk te vinden in Papoea-Nieuw-Guinea. Daartoe had hij onder andere de inmiddels overleden broer van de vrouw ( [naam4] ) ingeschakeld en de getuige bij het huwelijk, [naam5] . Deze [naam5] heeft de man informatie gegeven voor aan te leveren stukken bij de sollicitatie naar de functie van [naam5] in Papoea-Nieuw-Guinea, die zou vrijkomen door beëindiging van het contract van [naam5] ;
- de man woonde ten tijde van de huwelijkssluiting al drie jaar met de vrouw samen in Papoea-Nieuw-Guinea en zij hadden samen een kind dat voor het huwelijk [in] 1992 in Papoea-Nieuw-Guinea is geboren;
- partijen hebben samen een huis gebouwd (in het dorp [plaats2] waar de vrouw vandaan komt) dat de vrouw als haar ‘family-house’ beschouwt zoals blijkt uit het door de man overgelegde en niet door de vrouw betwiste (als productie 3 bij het verweerschrift overgelegd) sms-verkeer. Verder hadden partijen ten tijde van de huwelijkssluiting een sociaal leven en een sociaal netwerk in Papoea-Nieuw-Guinea en woonden zij in de periode vanaf het moment van de huwelijkssluiting tot het vertrek in
- het vertrek uit Papoea-Nieuw-Guinea op 13 november 1992 was in verband met verlof van de man.
Papoea-Nieuw-Guinea lag. Het hof leidt uit die sollicitaties slechts af dat de man zekerheidshalve ook buiten Papoea-Nieuw-Guinea solliciteerde, om te voorkomen dat hij zonder werk kwam te zitten in het geval hij er niet in slaagde werk te vinden in
Papoea-Nieuw-Guinea. De vrouw zelf erkent in de brief van 6 april 2020 (overgelegd bij haar journaalbericht van 1 juli 2020) aan mr. Ten Wolde dat partijen in november 1992 op huwelijksreis gingen. Een huwelijksreis impliceert een terugkeer naar de plek waarvan is vertrokken. Het contract met [naam6] liep tot maart 1993. Naar het oordeel van het hof valt onder die genoemde omstandigheden niet uit het vertrek van Papoea-Nieuw-Guinea in november 1992 vanwege een verlate huwelijksreis af te leiden dat partijen niet van plan waren niet meer terug te keren naar Papoea-Nieuw-Guinea. Evenmin valt uit dat vertrek of de aankomst in Nederland in januari 1993 af te leiden dat partijen de intentie hadden zich in Nederland te vestigen. Er was sprake van een verlof en de man heeft ook na januari 1993 nog sollicitaties voor functies buiten Nederland verricht. Het hof ziet het feit dat de man gebruik maakte van de mogelijkheid om vanaf maart 1993 bij gebrek aan uitzicht op ander werk een WW-uitkering aan te vragen niet als een weergave van de intentie om zich in Nederland te vestigen, maar eerder als het gebruik maken van de mogelijkheid om WW en dus inkomsten te ontvangen, gelet op het feit dat de man door de jaren heen (in elk geval vanaf november 1988) premie daarvoor is blijven betalen. Uit die betaling van WW-premie leidt het hof (anders dan de vrouw) alleen af dat de man als in het buitenland werkzame Nederlander de mogelijkheid wilde blijven benutten om aanspraak te kunnen maken op een vangnet van sociale voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de WW. Het hof merkt nog op dat voor de beoordeling van de intentie van partijen ter bepaling van hun eerste huwelijksdomicilie de datum van de huwelijkssluiting ( [in] 1992) bepalend is en niet de datum van 6 maanden na de huwelijkssluiting. De door de vrouw genoemde feiten en omstandigheden geven het hof geen grond om anders te oordelen dan dat sprake was van een eerste huwelijksdomicilie dat zich bevond op Papoea-Nieuw-Guinea. Het feit dat partijen achteraf bezien minder dan zes maanden na de huwelijkssluiting op Papoea-Nieuw-Guinea woonden, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat het hof het door de vrouw gebezigde (door de man betwiste) argument dat partijen wilden dat de kinderen in Nederland naar school gingen), gelet op de leeftijd van hun baby, niet ter zake doend is. Omdat er sprake is van een eerste huwelijksdomicilie op Papoea-Nieuw-Guinea, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vierde trede van Chelouche/Van Leer, en dus ook niet aan het antwoord op de vraag met welk land partijen de nauwste banden hebben.
“Partijen zijn na de huwelijksvoltrekking inPapoea-Nieuw-Guinea blijven wonen. Op grond daarvanzou aangenomen kunnen worden(onderstreping door het hof)
dat het recht van Papoea-Nieuw Guinea van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Partijen zijn echter eind 1992 vertrokken uit Papoea Nieuw-Guinea. En zij hebben zich na een reis van een paar maanden, begin 1993 gevestigd in Nederland. Nu partijen in Nederland wonen sinds 1993, hebben zij met Nederland de nauwste betrekking. Zij gaan voor de afspraken in dit convenant uit van het Nederlandse recht.”
“Door de bovenstaande verdeling wordt de man overbedeeld. Partijen verschillen echter met elkaar van mening over de hoogte van het bedrag van de overbedeling.