ECLI:NL:GHARL:2023:378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.294.065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen geschil over onroerende zaken in Paramaribo en geldleningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen broers en zussen over de verdeling van onroerende zaken in Paramaribo, Suriname, en de afwikkeling van geldleningen die zijn verstrekt door een van de erfgenamen aan hun vader. De ouders van de partijen waren in gemeenschap van goederen getrouwd en zijn overleden zonder testament. De broers en zussen zijn als erfgenamen ieder voor 1/5e aandeel gerechtigd tot twee percelen grond in Paramaribo. In 2014 hebben de broers en zussen een onderhandse akte getekend waarin zij een volmacht gaven aan een van hen, [appellante], om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Er is echter onenigheid ontstaan over de vraag of de andere erfgenamen afstand hebben gedaan van hun erfdelen ten gunste van [appellante]. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de andere erfgenamen afstand hebben gedaan van hun aandelen, maar [appellante] is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld en instructies gegeven voor bewijslevering, waarbij [appellante] moet aantonen dat er afspraken zijn gemaakt over de overdracht van perceel B en de terugbetaling van de geldleningen. De zaak heeft ook grensoverschrijdende aspecten, omdat de onroerende zaken in Suriname zijn gelegen, maar de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de woonplaats van de gedaagden. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.294.065
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 360379
arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont te [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. A.C. de Bakker
tegen
[geïntimeerde1]
die woont in [woonplaats2]
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1]
advocaat: mr. B. Molenaar.
en

1.[geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats3]
2.
[geïntimeerde3]
die woont in [woonplaats3]
3.
[geïntimeerde4]
die woont in [woonplaats4]
die in dit hoger beroep zijn betrokken omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie
hierna: [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. R. Plieger

1.Het vervolg van het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van het hof van 10 mei 2022
  • de nagekomen stukken van [geïntimeerde1] van 22 september 2022 met de akte correctie eis in incidenteel hoger beroep
  • de nagekomen stukken van [appellante] van 29 september 2022
1.2
Deze zaak hangt samen met een tweede zaak tussen partijen die bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.293.886 en waarin ook vandaag arrest wordt gewezen.
1.3
Naar aanleiding van het tussenarrest van 10 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden waarbij beide zaken gezamenlijk zijn behandeld. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft mr. Plieger namens [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] een memorie van antwoord genomen en [geïntimeerde1] een akte. Daarna is bepaald dat het hof arrest zal wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn broers en zussen van elkaar en (enige) erfgenamen van hun ouders, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Het huwelijk van hun ouders is [in] 2000 door echtscheiding ontbonden. Vader is overleden [in] 2008 en moeder [in] 2010. Zowel vader als moeder woonde op het moment van overlijden in Nederland en had de Nederlandse nationaliteit; geen van beiden heeft een testament gemaakt. De broers en zussen zijn als erfgenamen van hun ouders ieder voor 1/5e onverdeeld aandeel gerechtigd geworden tot twee percelen grond in Paramaribo, Suriname (hierna: de percelen), te weten
  • een perceel grond van 200 m2 aan de [adres1] (hierna: perceel A)
  • een perceel grond van 2 ha aan de [adres2] (hierna: perceel B).
2.2
[geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben op 4 juni 2014 een onderhandse akte getekend. In die akte hebben zij aan [appellante] een algemene volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. In deze akte hebben zij verder verklaard:
“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”
2.3
[geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben ieder op 17 juni 2014 in afzonderlijke onderhandse akten verklaard dat hun vader borg heeft gestaan voor de ex-echtgenoot van [geïntimeerde3] die bij de bank geld had geleend om een bus te kopen. Vader had zijn perceel aan de [adres2] in Paramaribo als onderpand gegeven. Omdat de ex-echtgenoot van [geïntimeerde3] de lening niet terugbetaald is vader als borg aangesproken. [appellante] heeft vader daarvoor toen fl. 30.000 geleend.
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde4] hebben ieder op 17 juni 2014 in hun akte verder verklaard:
“dat mijn aandeel naar [appellante] gaat. Volgens afspraken en beloftes die zijn gemaakt met mijn vader, moeder en kinderen.”
[geïntimeerde3] heeft op 17 juni 2014 in haar akte verder verklaard:
“Gezien het feit dat mijn vader het schuld niet meer kon betalen en [appellante] hem geld had geleend de nalatenschap naar [appellante] ging in overleg met onze moeder en wij allen.”
2.4
[geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben vervolgens op 25 juni 2014 een onderhandse akte getekend. In die akte hebben zij aan [appellante] een algemene volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschappen van hun vader en hun moeder. Ook in deze akte hebben zij weer verklaard:
“De ondergetekenden verklaren uitdrukkelijk dat het hun wens is, dat alle tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen, zonder verdere onderlinge financiële consequenties, worden toegedeeld aan de gevolmachtigde.”
2.5
Notaris mr. A.T.I. Liem heeft op 26 juni 2014 een verklaring van erfrecht afgegeven en daarin vermeld dat partijen de enige erfgenamen van hun vader en van hun moeder zijn en dat [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] een volmacht hebben gegeven aan [appellante] om hen te vertegenwoordigen ter zake van de nalatenschappen van hun ouders.
2.6
[geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben hun (gezamenlijke) 3/5e onverdeeld aandeel in de percelen A en B op 20 augustus 2014 verkocht en in eigendom overgedragen aan [appellante] . De levering heeft plaatsgevonden bij een Surinaamse notariële akte. De koopsom van SRD 126.960 (omgerekend € 15.540) is volgens de akte tussen partijen verrekend en voor de betaling daarvan is kwijting verleend. In de akte is [appellante] opgetreden als gevolmachtigde van [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] .
2.7
Nadien is een verschil van mening ontstaan tussen partijen over de vraag of [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] afstand hebben gedaan van hun erfdelen ten gunste van [appellante] . Tussen [appellante] en [geïntimeerde1] is ook een verschil van mening ontstaan over de vraag of de twee percelen grond in de nalatenschappen alleen aan [appellante] toekomen of moeten worden verdeeld tussen [appellante] en [geïntimeerde1] . Bij vonnis van 10 juli 2017 heeft de kantonrechter in Paramaribo op verzoek van [geïntimeerde1] [appellante] veroordeeld om met [geïntimeerde1] over te gaan tot scheiding en deling van (de percelen in) de nalatenschap. [geïntimeerde1] en [appellante] hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.8
[appellante] heeft vervolgens in Nederland een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Zij heeft de rechtbank (in conventie) gevraagd om te bepalen dat perceel B aan haar moet worden geleverd of toegedeeld en de opbrengst van perceel A na verkoop aan haar toekomt en de verdeling van de vordering van de nalatenschappen van haar ouders op [geïntimeerde1] van € 3.335,40 vast te stellen. Zij heeft later haar eis nog vermeerderd en gevraagd voor recht te verklaren dat partijen zijn gebonden aan de notariële akte van 26 juni 2014 en dat [geïntimeerde2] c.s. afstand hebben gedaan van hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen ten gunste van [appellante] .
2.9
[geïntimeerde1] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevraagd perceel B geheel of gedeeltelijk aan haar toe te delen en [appellante] te veroordelen daaraan mee te werken. Ook [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] hebben verweer gevoerd en in reconventie gevraagd te bepalen op welke wijze de nalatenschappen van vader en moeder moeten worden afgewikkeld. [geïntimeerde2] is in eerste aanleg niet verschenen.
2.1
De rechtbank heeft in het vonnis van 20 januari 2021:
voor recht verklaard dat [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] afstand hebben gedaan van hun onverdeelde aandelen in de nalatenschappen van hun ouders ten gunste van [appellante] en
de wijze van verdeling van die nalatenschappen tussen [appellante] en [geïntimeerde1] gelast als volgt:
  • de opbrengst van perceel A na verkoop is voor 4/5e van [appellante] en voor 1/5e voor [geïntimeerde1] ;
  • perceel B wordt verdeeld in twee delen van 4/5e en 1/5e van het totale oppervlak;
  • aan [geïntimeerde1] wordt toegedeeld een gedeelte van 25 meter breed en 160 meter lang aan de westkant waarvan de korte zijde is gelegen direct aan de [adres2] (op dit deel is niet het woonhuis gelegen);
  • aan [appellante] wordt het resterende deel van perceel B toegedeeld;
alle andere vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
2.11
[appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft [geïntimeerde1] in hoger beroep gedagvaard en vraagt het hof om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, voor zover daarin haar vorderingen zijn afgewezen. Zij wil dat het hof bepaalt dat perceel B aan haar moet worden geleverd dan wel (subsidiair) aan haar moet worden toegedeeld met vaststelling van de vergoeding van de overwaarde aan [geïntimeerde1] en veroordeling van [geïntimeerde1] daaraan mee te werken.
2.12
[geïntimeerde1] voert verweer en stelt incidenteel hoger beroep in. Zij wil dat het hof het bestreden vonnis bekrachtigt en [appellante] veroordeelt op straffe van een dwangsom mee te werken aan de uitvoering daarvan en te bepalen dat het arrest van het hof in de plaats kan treden van die medewerking. Zij vraagt het hof ook voor recht te verklaren dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde1] (misbruik van procesrecht en verduisteren van de uiterste wil van vader) en [appellante] te veroordelen de schade die [geïntimeerde1] daardoor heeft gelden en lijdt te vergoeden.
2.13
[geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] zijn betrokken in deze zaak in principaal en incidenteel hoger beroep omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding (zie hierna). Zij vragen het hof te bepalen dat perceel B in gelijke delen tussen alle partijen wordt verdeeld. Zij scharen zich achter de vorderingen van [geïntimeerde1] in haar incidenteel hoger beroep. [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben ook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Dat hoger beroep is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.293.886. In dat hoger beroep doet het hof ook vandaag uitspraak en bekrachtigt daarin het bestreden vonnis van 20 januari 2021.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof geeft instructies (bewijsopdracht [appellante] /overleggen tekening door [appellante] ) en houdt iedere verdere beslissing aan.
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.2
Deze zaak heeft grensoverschrijdende aspecten, omdat de percelen A en B zijn gelegen in Suriname. De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht op grond van artikel 2 Rv omdat de gedaagden in Nederland wonen en de ouders van partijen zijn overleden vóór de inwerkingtreding van de Europese Erfrechtverordening op 17 augustus 2015.
3.3
De wijze waarop de nalatenschappen van de ouders van partijen moeten worden verdeeld wordt beheerst door het Nederlandse recht; wel moet met de eisen van het goederenrecht van Suriname rekening worden gehouden. De reden daarvoor is dat beiden hun laatste gewone verblijfplaats in Nederland hadden en zijn overleden na 1 oktober 1996 en vóór 17 augustus 2015 (artikel 10:149 lid 2 BW en artikel 10:152 lid 5 BW).
het principaal hoger beroep van [appellante]
processueel ondeelbare rechtsverhouding
3.4
Het geschil in het principaal hoger beroep betreft de levering/verdeling van perceel B en de terugbetaling van geldleningen van [appellante] aan vader. Bij dat geschil en die rechtsverhouding (nalatenschappen ouders) zijn niet alleen [appellante] en [geïntimeerde1] betrokken, maar ook [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] . In het arrest van vandaag in zaak 200.293.886 is weliswaar de beslissing van de rechtbank dat zij afstand hebben gedaan van hun 1/5e aandeel in de nalatenschappen van hun ouders ten gunste van [appellante] bekrachtigd, maar als grief I van [geïntimeerde1] in het incidenteel hoger beroep slaagt en [appellante] onwaardig is zijn zij toch weer deelgenoot in die nalatenschappen. In dat geval zijn zij met terugwerkende kracht alsnog op de dag van overlijden van vader en die van moeder voor 1/4e onverdeeld aandeel gerechtigd in die nalatenschappen. Omdat zij slechts 1/5e aandeel hebben verkocht en overgedragen aan [appellante] , zijn zij in dat geval ieder nog steeds voor 1/20e onverdeeld aandeel gerechtigd gebleven in die nalatenschappen. Er is dan sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het is niet wenselijk dat de mogelijkheid openblijft dat in een andere procedure van [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] of [geïntimeerde2] tegen [appellante] of [geïntimeerde1] een andere beslissing over de geschilpunten (nakoming plicht tot levering perceel B/verdeling perceel B/betaling geldleningen) wordt genomen dan in deze procedure.
grief I: afspraak over de levering van perceel B (economische eigendom)?
grief II: terugbetalen geleend geld?
3.5
[appellante] stelt dat zij met haar vader en moeder heeft afgesproken dat perceel B aan haar wordt overgedragen om daarmee de geldleningen van haar aan vader terug te betalen. Zij beschouwt zichzelf sinds die afspraak als economisch eigenaar van perceel B en vraagt in deze procedure van [geïntimeerde1] mee te werken aan de nakoming van de verplichting tot levering om niet aan haar. [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] hebben die afspraak al bekrachtigd door hun onverdeeld aandeel in de nalatenschappen van vader en moeder aan haar over te dragen.
3.6
Het gaat om twee geldleningen, elk van fl. 30.000. Lening 1 betreft een bedrag in contanten dat [appellante] in 1986 aan haar vader heeft geleend voor het betalen van vaders schuld uit borgstelling aan de bank en ter voorkoming van een executoriale verkoop van perceel B door de bank (rov. 2.3). Lening 2 is gedaan in 1988. [appellante] wilde fl. 30.000 aan haar vader geven om daarmee voor haar een perceel grond in Suriname te kopen. Vader heeft haar dat afgeraden. Vader en moeder hebben het geleende geld toen gebruikt om bouwmaterialen te kopen voor de verbouwing en renovatie van de woning op perceel B; het restant hebben zij gebruikt voor vliegtickets naar Nederland. Vader en moeder hebben toen te kennen gegeven dat perceel B aan [appellante] toekwam ter voldoening van de geleende gelden. Vader heeft gezegd dat perceel B van [appellante] was. De heer [naam1] was hierbij aanwezig en heeft dat bevestigd in een verklaring (productie 1 bij memorie van grieven). Zij hebben toen afgesproken dat perceel B na het overlijden van erflaters aan [appellante] zou worden geleverd. Moeder heeft één dag voor haar overlijden in het bijzijn van de kinderen en de kleinkinderen de gemaakte afspraak nog eens herhaald en gezegd dat perceel B van [appellante] is. [appellante] biedt aan te bewijzen dat zij deze afspraak met haar ouders heeft gemaakt door het horen van [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] , [geïntimeerde2] , zichzelf en [naam1] als getuigen.
3.7
[geïntimeerde1] betwist het bestaan van de geldleningen en het bestaan van deze afspraak en licht dat toe. [geïntimeerde1] wijst bovendien erop dat rechtsvorderingen vanwege die geldleningen al zouden zijn verjaard. Ook [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] betwisten het bestaan van de afspraak en de geldleningen; ook zij wijzen op verjaring van de rechtsvordering vanwege die geldleningen.
3.8
Omdat [geïntimeerde1] en ook [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] de stellingen van [appellante] betwisten en dat ook toelichten en [appellante] een relevant en voldoende specifiek aanbod doet deze stellingen te bewijzen, zal het hof haar toelaten tot bewijs. [geïntimeerde1] voert overigens niet aan dat ook de rechtsvordering tot levering van perceel B aan [appellante] is verjaard; haar verjaringsverweer heeft alleen betrekking op de rechtsvordering tot terugbetaling van de leningen (zie haar verweer op grief II van [appellante] die alleen betrekking heeft op de geldleningen). Volgens [appellante] is nu juist afgesproken dat de geldleningen pas hoeven te worden terugbetaald na het overlijden van haar ouders en dat die betaling zal plaatsvinden door levering van perceel B. Indien [appellante] erin slaagt die afspraak te bewijzen speelt verjaring geen rol. Het beroep op verjaring van [geïntimeerde1] gaat wel een rol spelen als [appellante] niet erin slaagt te bewijzen dat die afspraak is gemaakt en zij terugvalt op het terugvragen van het geleende geld. Het hof zal iedere verdere beslissing op de grieven I en II aanhouden in verband met de bewijslevering.
grief III: verdeling perceel B
3.9
Deze grief gaat over de verdeling van perceel B. Bespreking van deze grief is alleen nodig als de grieven I en II falen. Het hof zal daarom iedere beslissing op grief III aanhouden, totdat is beslist op de grieven I en II.
het incidenteel hoger beroep
processueel ondeelbare rechtsverhouding
3.1
Het geschil in het incidenteel hoger beroep betreft allereerst de vraag of [appellante] onwaardig is om als erfgenaam op te treden. Bij dat geschil en de daarmee samenhangende rechtsverhouding zijn niet alleen [appellante] en [geïntimeerde1] nog betrokken, maar ook [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] . Er is hier sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het is niet wenselijk dat de mogelijkheid openblijft dat in een andere procedure van [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] of [geïntimeerde2] tegen [appellante] een andere beslissing over de onwaardigheid wordt genomen dan in deze procedure.
grief I: onwaardigheid vanwege verduisteren uiterste wil?
3.11
[geïntimeerde1] stelt dat vader een tekening heeft gemaakt van perceel B en op die tekening zijn wensen heeft aangegeven voor de verdeling van dat perceel. [appellante] heeft die tekening in haar bezit en houdt die tekening achter. [geïntimeerde1] kwalificeert die tekening als een uiterste wil. Omdat [appellante] die tekening verduisterd is zij onwaardig om voordeel te trekken uit de nalatenschap van haar vader en haar moeder (artikel 4:3 lid 1 onder e BW). [appellante] erkent dat deze tekening bestaat, maar zij betwist dat deze tekening een uiterste wil is en ook dat zij die tekening heeft verduisterd.
3.12
Zoals [geïntimeerde1] op de mondelinge behandeling bij het hof heeft opgemerkt schrijft [appellante] in een mail van 17 augustus 2013 aan [geïntimeerde1] :
“(…) de tekening van papa heb ik dankzij God gevonden”. Het is volgens het hof vanwege de strenge vormeisen voor een uiterste wil niet aannemelijk dat deze tekening een uiterste wil is en dat op die tekening uiterste wilsbeschikkingen staan. In elk geval is geen sprake van een notariële uiterste wil. Het hof is wel van oordeel dat [appellante] dit stuk heeft verduisterd. Verduisteren heeft hier de betekenis van het opzettelijk voor anderen onvindbaar maken en dat is precies wat [appellante] heeft gedaan. Voor een goede beoordeling is het nodig dat het hof en alle partijen deze tekening waarop [geïntimeerde1] haar stellingen baseert hebben. Het hof zal daarom bepalen dat [appellante] eerst een vergeleken afschrift (een kopie van de originele tekening met de verklaring van een notaris dat het een exacte weergave is van het origineel) overlegt. Het hof zal iedere verdere beslissing op grief I aanhouden.
grief II: misbruik procesrecht
3.13
[geïntimeerde1] stelt dat [appellante] misbruik van procesrecht maakt en niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar rechtsvorderingen. [geïntimeerde1] voert daarvoor de vijf volgende omstandigheden aan en licht deze ook nader toe:
[appellante] heeft in Suriname al genoeg toegang tot de rechter gehad.
[appellante] streeft een niet te rechtvaardigen doel na; zij heeft een volledig gefabriceerde vordering met als enige intentie levering van perceel B aan [geïntimeerde1] te frustreren en haar te schaden.
[appellante] is inconsistent, heeft in deze procedure een heel ander standpunt dan daarvoor en heeft steeds weer sterk afwijkende standpunten.
[appellante] handelt in strijd met algemene beginselen van procesrecht, in het bijzonder artikel 20 en 21 Rv. Zij zorgt voor onredelijke vertraging.
Bij [appellante] zijn na gemotiveerde vonnissen goede argumenten en bewijsmiddelen afwezig, wat een aanwijzing vormt van misbruik van procesrecht.
3.14
[appellante] betwist dit alles en licht dat toe. Het hof moet de beslissing op grief II nog aanhouden, omdat die beslissing mede zou kunnen afhangen van de beslissing op de grieven van [appellante] in het principaal hoger beroep. Dat zou het geval kunnen zijn als blijkt dat die grieven evident kansloos zijn en [appellante] op voorhand had moeten inzien dat de door haar begonnen procedure geen kans van slagen had. Vooralsnog valt op dat [geïntimeerde1] niet aanbiedt haar stellingen die door [appellante] gemotiveerd worden betwist te bewijzen. Het had wel op de weg van [geïntimeerde1] gelegen dat te doen. Indien de aangevoerde omstandigheden niet komen vast te staan zal het beroep op misbruik van procesrecht falen.
grief III: onrechtmatig handelen en schadevergoeding
3.15
Grief III bouwt voort op de grieven I en II en houdt in dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door de uiterste wil van vader te verduisteren en door misbruik te maken van procesrecht en dat zij de schade moet vergoeden die [geïntimeerde1] heeft gelden en nog lijdt in de vorm van proceskosten. De beslissing op deze grief moet worden aangehouden, omdat ook de beslissing op de grieven I en II wordt aangehouden.
Wijziging van eis na de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep
3.16
[geïntimeerde1] heeft in haar akte correctie van eis in incidenteel hoger beroep haar eis gewijzigd. Aanvankelijk vroeg zij alleen voor het geval [appellante] niet onwaardig zou zijn een verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door misbruik te maken van procesrecht en de uiterste wil van vader te verduisteren met veroordeling van [appellante] de schade te vergoeden. De correctie is nu dat dit ook wordt gevorderd voor het geval [appellante] wel onwaardig is en dat het begrote schadebedrag wordt verhoogd van € 35.000 tot € 37.111,41. Het hof is van oordeel dat deze correctie van eis te laat is ingesteld en zal daarop geen acht slaan. [geïntimeerde1] moet al haar grieven en eisen opnemen in haar eerste (inhoudelijke) processtuk; dat is haar memorie van grieven tevens incidenteel hoger beroep (tweeconclusie-regel; artikel 347 lid 1 Rv in verbinding met artikel 362 Rv). Het aanvoeren van standpunten in nadere stukken is in beginsel niet meer mogelijk. In deze zaak is niet gebleken van een gerechtvaardigde uitzondering daarop. De correctie is niet aan te merken als een nog geoorloofde uitwerking van tijdig ingestelde grieven of eisen.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep
4.1
Het hof laat [appellante] toe te bewijzen dat zij met haar vader en moeder heeft afgesproken dat perceel B na het overlijden van haar ouders aan haar wordt overgedragen om de schulden van haar vader aan haar uit geldlening te betalen.
4.2
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. J.H. Lieber de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3
[appellante] moet op dinsdag 7 maart 2023 (roldatum) laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4
[appellante] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartijen en de griffier van het hof opgeven.
4.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
in het incidenteel hoger beroep
4.6
bepaalt dat [appellante] een vergeleken afschrift van de tekening van perceel B als bedoeld in rov. 3.11-3.12 overlegt op dinsdag 7 maart 2023 (roldatum);
in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, J.U.M. van der Werff en M.E.L. Klein en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.