ECLI:NL:GHARL:2023:3773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
21-003063-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging en beslissing over vordering benadeelde partij in brandstichtingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 augustus 2020. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was ontstaan. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de rechtbank, maar wijzigt de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, maar het hof oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. In plaats daarvan legt het hof een taakstraf van 240 uren op, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt hierbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn werk en de begeleiding die hij heeft gehad. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard, opnieuw behandeld. Het hof oordeelt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, waardoor de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en deze enkel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof past de relevante wettelijke voorschriften toe en vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, maar bevestigt het vonnis voor het overige.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003063-20
Uitspraak d.d.: 8 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2020 met parketnummer 05-740569-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. Prins, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 26 augustus 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof komt tot dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank en zal het vonnis in zoverre bevestigen met verbetering en aanvulling van de gronden. Met betrekking tot de straf en de motivering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het vonnis waarvan beroep wordt daarom bevestigd, behalve voor zover het gaat om de strafoplegging en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van die onderdelen zal het vonnis worden vernietigd.
Verbetering van de gronden
Op pagina 6 van het vonnis in de vierde alinea onder het kopje “daderschap” leest het hof “18 december 2018” in plaats van “18 december 2020”.
Aanvulling van de gronden
Evenals de rechtbank acht het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. In aanvulling op het vonnis voegt het hof nog toe dat de door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen dit niet anders maken.
In aanvulling op de overweging van de rechtbank onder het kopje “levensgevaar” op de pagina’s 5 en 6 van het vonnis overweegt het hof dat de ingang en enige uitgang van het appartementencomplex was gelegen links naast de lunchroom aan [straat/locatie] (zie het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020). Wanneer de brand in de lunchroom zich zou hebben uitgebreid, zouden de in de appartementen aanwezige bewoners bij het vluchten uit hun woning mogelijk door brand of rook bij de uitgang van het appartementencomplex worden ingesloten. Deze omstandigheid weegt het hof eveneens mee in het oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat door de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Ter terechtzitting herhaalde onderzoekswensen
De raadsman heeft ter terechtzitting een deel van de onderzoekswensen, zoals naar voren gebracht in de appelschriftuur van 17 september 2020 en afgewezen op de terechtzitting van 9 december 2021, herhaald. Het gaat om de volgende onderzoekswensen:
1. Het horen van mevrouw [getuige 4] als getuige;
2. Het horen van de heer [getuige 5] als getuige;
3. Nader onderzoek laten verrichten naar het alarmsysteem.
Het hof wijst deze verzoeken af nu de noodzaak tot het horen van deze personen als getuige en het verrichten van nader onderzoek naar het alarmsysteem niet is gebleken.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Door de raadsman is bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte. Daartoe is het volgende aangevoerd. Verdachte is first offender en is sinds het bewezenverklaarde niet meer in aanraking gekomen met politie en/of justitie. Uit het reclasseringsrapport van 18 juni 2020 volgt dat de risico’s op recidive ten aanzien van verdachte als laag worden ingeschat en dat wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, zodat verdachte de positieve lijn in zijn leven kan voortzetten. Sinds 2021 is verdachte weer fulltime aan het werk. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte doorkruisen en hem zwaar treffen. De raadsman heeft verzocht om conform de eis van de advocaat-generaal te beslissen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een bedrijfspand met daarboven (bewoonde) appartementen, gelegen in het stadscentrum van [plaats] . Door zo te handelen is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de op het moment van de brandstichting in de appartementen boven de lunchroom aanwezige bewoners. Verdachte heeft het pand verlaten en is vertrokken zonder zich te bekommeren om de eventuele gevolgen van zijn handelen. Mede dankzij de inzet van de brandweer is voorkomen dat de brand zich verder kon ontwikkelen. Het hof benadrukt dat het veel erger had kunnen aflopen.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 maart 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 18 juni 2020 en gelet op de persoonlijke omstandigheden, zoals die door de verdediging ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft lange tijd begeleiding gehad van een coach van [coach] . Inmiddels gaat het veel beter met verdachte. Afgelopen zomer is de begeleiding gestopt. Verdachte werkt sinds januari 2023 35 uur in de week als teamleider. Hij stuurt 25 werknemers aan.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat sinds het bewezenverklaarde ruim vier jaar is verstreken en dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep met acht maanden is overschreden. Het hof zal voornoemde overschrijding in het voordeel van verdachte verdisconteren in de straf.
Naar het oordeel van het hof betreft het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit dat zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd, rechtvaardigt. Het hof heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte sinds het bewezenverklaarde niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen en hulpverlening heeft geaccepteerd. Gelet op deze omstandigheden acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen gepaste strafmodaliteit meer. Het is naar het oordeel van het hof niet wenselijk om met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte te doorkruisen. Doorkruising van deze ontwikkelingen acht het hof ook niet in het belang van de maatschappij.
Bij de strafbepaling heeft het hof eveneens meegewogen dat verdachte de door hem verrichte handelingen lijkt te hebben verricht in een wanhoopsituatie, waarvan nu geen sprake meer is.
Alles afwegende, acht het hof de maximale taakstraf en een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal verdachte conform de eis van de advocaat-generaal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof ziet op grond van het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanleiding om verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.926,60 aan materiële schade. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft ophet geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. O.O. van der Lee, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. F.A.M. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 8 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.