In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 augustus 2020. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was ontstaan. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van de rechtbank, maar wijzigt de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, maar het hof oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. In plaats daarvan legt het hof een taakstraf van 240 uren op, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt hierbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn werk en de begeleiding die hij heeft gehad. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard, opnieuw behandeld. Het hof oordeelt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, waardoor de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen en deze enkel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof past de relevante wettelijke voorschriften toe en vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij, maar bevestigt het vonnis voor het overige.