ECLI:NL:GHARL:2023:3655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.323.599
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van psychische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2017, en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, werkt niet mee aan de hulpverlening die door de gecertificeerde instelling (GI) is voorgesteld. De psychische problematiek van de moeder, waaronder symptomen van een psychose, vormt een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, tot 6 december 2023, en deze beslissing is in hoger beroep bekrachtigd door het hof. De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De moeder is niet in staat om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren, wat leidt tot een onveilige opvoedsituatie voor de minderjarige. De vader van de minderjarige heeft de erkenning van het kind aangevraagd, maar is niet de juridische vader. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar liefde voor de minderjarige, niet in staat is om de noodzakelijke zorg te bieden, en bevestigt de beslissing van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.599
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410869)
beschikking van 2 mei 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. Th.H. Meeuwis te Dronten,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.AM. Gloudi te Lelystad,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 maart 2023; en
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 april 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de advocaat van de vader; en
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 in [plaats1] . De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft [de minderjarige] niet erkend, zodat hij niet haar juridische vader is. De vader heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige] en om hem en de moeder met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank heeft in een tussenbeschikking bepaald dat een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om vast te stellen of de vader de biologische vader is van [de minderjarige] .
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, tot 6 december 2023. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en - zo begrijpt het hof - het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:255, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Zij voert aan dat [de minderjarige] niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is geen risico op emotionele en fysieke onveiligheid van [de minderjarige] . Ook is er, anders dan in het raadsrapport staat, geen (ongezonde) symbiotische relatie tussen haar en [de minderjarige] . De moeder ervaart veel stress door alle aandacht van de hulpverleners, maar zij accepteert de noodzakelijke hulpverlening wel. Zij wordt niet belemmerd door ADHD, trauma en borderline; zij twijfelt aan de juistheid van de diagnoses, aldus de moeder.
5.3
De raad voert aan dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Er is een ongezonde verstrengeling tussen de moeder en [de minderjarige] , waarbij het risico is dat [de minderjarige] onvoldoende zichzelf kan zijn. [de minderjarige] lijkt zich te veel aan te passen aan de moeder en neemt een positie in waarmee ze zorg voor de moeder draagt die niet past bij haar leeftijd van vijf jaar. Zonder dat de moeder het zich bewust is, deelt ze te veel volwassen informatie met [de minderjarige] en betrekt ze [de minderjarige] bij haar strijd tegen de boze wereld om hen heen. Ook heeft [de minderjarige] al lange tijd geen contact met haar vader.
De moeder houdt veel van [de minderjarige] ; de moeder en [de minderjarige] hebben een hechte band. De moeder beschikt in de basis over voldoende opvoedingscapaciteiten, maar haar langdurige en complexe psychische problemen belemmeren haar op dit moment om goed genoeg voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De GI heeft geprobeerd hulpverlening in te zetten in de vorm van opvoedingsondersteuning en speltherapie voor [de minderjarige] . Deze hulpverlening komt niet tot stand, omdat het niet lukt om afspraken met de moeder te maken en de moeder haar medewerking en instemming weigert.
In de afgelopen maanden zijn de zorgen toegenomen. De GI heeft besloten om ambulante spoedhulp van [naam1] in te zetten en de moeder en [de minderjarige] aan te melden voor een gezinsopname bij [naam2] in [plaats2] . De weigering van de moeder om hieraan mee te werken en de toenemende zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder hebben ertoe geleid dat
de GI op 29 maart 2023 de kinderrechter heeft verzocht om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Dit verzoek is toegewezen.
De raad ziet graag dat de moeder en [de minderjarige] kunnen profiteren van de geboden ondersteuning in het kader van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft [de minderjarige] op de juiste gronden onder toezicht heeft gesteld, aldus de raad.
5.4
De vader is het eens met de beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. De moeder is niet in staat om alles te overzien en de juiste hulp te aanvaarden. De vader vindt het zorgelijk dat de moeder tegen [de minderjarige] zegt dat hij geen contact met [de minderjarige] wil hebben, terwijl hij juist in overleg met de hulpverlening en de moeder voorlopig afstand houdt in afwachting van de uitkomst van de procedure bij de rechtbank over de erkenning en het gezag. De moeder belast [de minderjarige] op deze manier door teleurstelling te creëren.
5.5
De GI vertelt dat bij aanvang van de ondertoezichtstelling de samenwerking tussen de GI en de moeder best goed verliep. Maar, het werken aan de doelen binnen de ondertoezichtstelling veroorzaakt spanning bij de moeder. Hierdoor komt de samenwerking in het gedrang. De psychische problemen van de moeder spelen hierbij een grote rol. De psychiater van de moeder heeft - in aanwezigheid van de moeder - aan de GI uitgelegd waarom er op dit moment geen samenwerking kan zijn met de moeder en dat hoe meer stress de moeder ervaart hoe meer randverschijnselen van een psychose optreden.
5.6
Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof sluit zich aan bij de gronden van de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt:
“Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat
[de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel de moeder in de basis goed
voor [de minderjarige] kan zorgen, groeit [de minderjarige] op in een te onrustige en instabiele
opvoedingssituatie waarin zij wordt belast met volwassenproblematiek. De moeder kampt met psychiatrische problematiek. Er zijn grote zorgen over het psychisch en emotioneel functioneren van de moeder. De moeder staat bij perioden open voor hulpverlening en is bereid om verschillende behandelingen binnen de GGZ aan te gaan, maar tot nu toe is er geen behandeling geweest die haar emotionele stabiliteit langdurend heeft kunnen vergroten. Ambulante woonbegeleiding heeft onvoldoende verbetering opgeleverd omdat de moeder moeilijk kan omgaan met kritiek. Dit levert strijd op waarbij de moeder de neiging heeft om van hulpverlener of organisatie te wisselen.
Er lijkt sprake van een ongezonde verstrengeling tussen moeder en dochter waarbij de vijfjarige [de minderjarige] zorg lijkt te dragen voor de moeder. Tevens deelt de moeder, kennelijk onbewust, teveel volwassen informatie met [de minderjarige] en betrekt ze haar in haar strijd tegen de boze wereld om hen heen. De moeder kan fors de strijd aangaan met betrokken instanties (de GGZ, het CJG, Veilig Thuis, school en de Raad) door middel van een grote hoeveelheid lange e-mails, berichten en klachten. Ook neemt de moeder beslissingen waarbij zij de impact op [de minderjarige] onvoldoende ziet, zoals haar recente voornemen om [de minderjarige] te laten wisselen van school maar ook met betrekking tot de contacten van [de minderjarige] met haar vader. Er is geen samenwerking tussen de ouders. De verhouding tussen de moeder en de vader is ernstig verstoord waardoor [de minderjarige] haar vader al lange tijd niet gezien heeft. De moeder voelt zich bedreigd door de vader en is ervan overtuigd dat de vader een bedreiging vormt voor de veiligheid van [de minderjarige] en uit dit ook naar [de minderjarige] . Volgens de Raad is er echter geen (directe) belemmering voor contact tussen [de minderjarige] en haar vader.
De moeder is op dit moment voldoende bereid maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Hulpverlening die door het CJG, Veilig Thuis of andere professionals nodig wordt gevonden, komt niet van de grond omdat afspraken niet doorgaan of omdat de moeder van gedachten is
veranderd. De moeder gaat voortdurend, waarschijnlijk vanuit angst en wantrouwen, de strijd aan met de betrokken instanties waardoor de noodzakelijke hulpverlening niet dan wel
onvoldoende van de grond komt.
Gezien de complexe problematiek en de forse zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] is de inzet van een kindercoach een te lichte maatregel en daarom niet passend. De kinderrechter is van oordeel dat de inzet en interventie van een gezinsvoogd noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van [de minderjarige] en haar emotionele en fysieke veiligheid te waarborgen, noodzakelijke hulpverlening te starten en te beoordelen of dit voldoende is om de bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Belangrijk is dat de opvoedingsvaardigheden van de moeder in kaart worden gebracht en waar nodig middels opvoedingsondersteuning worden vergroot. Ook moet er zicht komen op de persoonlijke problematiek van de moeder en zal zij de noodzakelijke hulpverlening moeten accepteren en continueren. Daarbij dient de gezinsvoogd te onderzoeken wanneer en op welke wijze de communicatie tussen de moeder en de vader kan worden genormaliseerd. Bovendien dient er zicht te komen op de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] en de mogelijkheden van contact(herstel).
5.7
Het hof voegt hier nog aan toe dat de zorgen sinds de bestreden beschikking alleen maar zijn toegenomen. De moeder werkt niet mee aan de hulpverlening (ambulante spoedhulp en gezinsopname) die de GI wilde inzetten. Tijdens het gesprek met de psychiater van de moeder is duidelijk geworden dat haar psychische problematiek in de weg staat aan een goede samenwerking en dat als gevolg van toenemende stress randverschijnselen van een psychose ontstaan. Deze ontwikkelingen hebben uiteindelijk geleid tot de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. Dit bevestigt dat nog steeds sprake is van een situatie waarin [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verteld, is het hof gebleken dat de moeder erg veel van [de minderjarige] houdt en dat zij het beste voor haar wil. Als gevolg van haar psychische problemen lukt het de moeder echter niet de noodzakelijke hulpverlening te accepteren om de ernstige ontwikkelingsbedreiging af te wenden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 december 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het anders of overige verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, H. Phaff en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 2 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.