ECLI:NL:GHARL:2023:3652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.317.184
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ingangsdatum van de alimentatieverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland, die op 11 juli 2022 een bedrag van € 396,- per maand als kinderalimentatie heeft vastgesteld, met ingang van 25 juni 2021. De man verzoekt het hof om de kinderalimentatie te verlagen naar € 106,- per maand, met een andere ingangsdatum. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen afspraken zijn gemaakt over de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, dat bij haar woont.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail bekeken. De man voert aan dat er in het verleden een co-ouderschapsregeling was en dat er afspraken waren over de kosten, maar de vrouw betwist dit. Het hof concludeert dat er geen bewijs is voor een overeenkomst over de kosten en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het gaat om een eerste vaststelling van de kinderalimentatie.

Daarnaast heeft de man grieven ingediend over de ingangsdatum van de alimentatie en de zorgkorting. Het hof oordeelt dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie terecht is vastgesteld op 25 juni 2021, omdat de vrouw haar verzoekschrift op die datum heeft ingediend. Ook wordt er geen rekening gehouden met zorgkorting, omdat er geen structureel contact is tussen de man en het kind. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.184
(zaaknummer rechtbank Gelderland 389935)
beschikking van 2 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen te Zaltbommel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten te Beuningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 oktober 2021 en van 11 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 11 juli 2022 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 oktober 2022;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Van Dorsselaer-Spapen van 11 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [plaats1] .
De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het gezag, [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
De ouders hebben in het door hen beiden ondertekende ouderschapsplan van 22 januari 2014 een zorgregeling opgenomen, inhoudende dat [de minderjarige] iedere dinsdag en een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de man zal verblijven.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het gezag afgewezen en – uitvoerbaar bij voorraad – als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder ook: kinderalimentatie) bepaald dat de man met ingang van 25 juni 2021 een bedrag van € 396,- per maand dient te voldoen.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing over de kinderalimentatie en komt met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt uitsluitend ten aanzien van de kinderalimentatie) en de kinderalimentatie vast te stellen op € 106,- per maand, althans op een bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De man voert in zijn eerste grief aan dat partijen in het verleden een co-ouderschapsregeling hebben uitgevoerd en dat zij een regeling zijn overeengekomen over het voldoen van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De vrouw had recht op de kinderbijslag en het kindgebonden budget en iedere ouder voldeed de eigen verblijfskosten. Daarom heeft de vrouw destijds geen verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie gedaan. De rechtbank heeft volgens de man het verzoek van de vrouw ten onrechte behandeld als een eerste vaststelling van kinderalimentatie. Er was sprake van een overeenkomst. Het verzoek had moeten worden opgevat door de rechtbank als een verzoek op grond van een wijziging van omstandigheden, aldus de man.
De vrouw betwist dat sprake is van een overeenkomst; zij hebben tot nu toe geen afspraken gemaakt over de kosten van [de minderjarige] .
5.2
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het ouderschapsplan van 22 januari 2014 niet blijkt dat er afspraken zijn gemaakt door partijen over het voldoen van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Uit de wijze waarop partijen in het verleden de kosten voor [de minderjarige] hebben verdeeld kan niet zomaar worden afgeleid dat sprake is van een overeenkomst. Er is daarom sprake van een eerste vaststelling van de kinderalimentatie. Bovendien verbindt de man geen rechtsgevolgen aan zijn stelling dat het alimentatieverzoek had moeten worden gegrond op een wijziging van omstandigheden en staat tussen partijen vast dat sprake is van een daadwerkelijke wijziging van omstandigheden die maakt dat de hoogte van de kinderalimentatie moet worden berekend. De co-ouderschapsregeling wordt namelijk al geruime tijd niet meer uitgevoerd. [de minderjarige] woont volledig bij de vrouw en heeft af en toe contact met de man. De eerste grief van de man faalt daarom.
5.3
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie niet op 25 juni 2021 maar op 11 juli 2022 hadden moeten stellen. De vrouw wist dat hij werkloos was geworden en gaf geen inzage in haar eigen financiële situatie. Hij hoefde er geen rekening mee te houden dat een bijdrage met terugwerkende kracht zou worden vastgesteld.
De vrouw is het daar niet mee eens. Zij stelt dat zij de man meerdere keren heeft verzocht zijn inkomensgegevens te verstrekken, maar dat hij daaraan geen gehoor heeft gegeven. Na het laatste bericht van de man van 17 mei 2021 heeft zij een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend. Dat de rechtbank bijna dertien maanden na de indiening van haar verzoek pas een uitspraak heeft gegeven mag niet in haar nadeel werken.
5.4
Artikel 1:402 Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting, met dien verstande dat de rechter behoedzaam dient om te gaan met een wijziging met terugwerkende kracht met het oog op de eventuele ingrijpende gevolgen daarvan. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand:
de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting
bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter
beslist.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat als ingangsdatum voor de kinderalimentatie 25 juni 2021 moet worden gehanteerd. Dit is de datum waarop de vrouw haar verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend en vanaf dat moment heeft de man rekening kunnen en moeten houden met de vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] . Zeker nu de vrouw al voor die datum de man had verzocht om inzage in zijn financiële situatie te geven met het oog op een bijdrage van de man in de kosten die zij voor [de minderjarige] moet voldoen. Dat de man tot nu toe nog geen enkele bijdrage voor [de minderjarige] aan de vrouw heeft voldaan – ook niet nadat de inhoud van de bestreden beschikking aan hem is bekend geworden – en inmiddels sprake is van een aanzienlijke betalingsachterstand van meer dan € 8.000,- komt voor rekening en risico van de man en maakt het oordeel van het hof niet anders. De stelling van de man dat de vrouw zonder de kinderalimentatie kennelijk heeft kunnen rondkomen, passeert het hof. De man heeft niet gegriefd tegen de door de rechtbank vastgestelde hoogte van de behoefte van [de minderjarige] . Dat de behoefte van [de minderjarige] in 2021 € 835,- en in 2022 € 851,- per maand bedroeg staat daarom vast.
5.5
De derde en de vierde grief van de man hebben betrekking op de zorgkorting. Volgens de man heeft de rechtbank bij de berekening van de hoogte van de kinderalimentatie ten onrechte geen rekening gehouden met de zorgkorting en is daarom de hoogte van de kinderalimentatie verkeerd berekend. Dat er momenteel geen sprake is van een co-ouderschapsregeling is tegen zijn wens en hij heeft zich altijd sterk gemaakt voor contactherstel. Het contact wordt op dit moment weer opgebouwd. Omdat hij te maken heeft met een contactverbod met de vrouw, wacht hij af tot [de minderjarige] hem een bericht stuurt en dan spreken ze af met elkaar. De minimale zorgkorting die moet worden gehanteerd is 5% van de totale behoefte van [de minderjarige] . Op basis van een co-ouderschapregeling moet worden gerekend met 35%. Door geen zorgkorting mee te nemen is er geen prikkel voor de vrouw om [de minderjarige] te stimuleren in het contact met haar vader. Tot slot is hij van mening dat rekening moet worden gehouden met een aantal verblijfsoverstijgende kosten die hij voor [de minderjarige] voldoet.
De vrouw is het niet eens met de stellingen van de man en stelt dat de rechtbank terecht geen rekening heeft gehouden met zorgkorting. Er is geen zorgregeling die wordt uitgevoerd. Volgens de vrouw heeft [de minderjarige] wel behoefte aan contact met haar vader, maar reageert hij vaak niet op berichten van [de minderjarige] aan hem. De man heeft verder de hoogte van de zorgkorting niet goed berekend.
5.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met zorgkorting. De co-ouderschapsregeling wordt al heel lang niet meer uitgevoerd en sindsdien is er geen sprake meer geweest van structureel contact tussen de man en [de minderjarige] . Kennelijk is er zeer recent twee keer contact geweest tussen de man en [de minderjarige] , maar daaraan voorafgaand is er een paar maanden helemaal geen contact geweest. Uit hetgeen partijen hebben verklaard, leidt het hof af dat de man het initiatief voor contact bij [de minderjarige] zelf legt en dat de vrouw het contact met de man niet in de weg staat. De vrouw heeft toegezegd dat wanneer in de toekomst wel sprake zal zijn van structureel contact, het wat haar betreft akkoord is dat alsnog rekening wordt gehouden met zorgkorting. Het hof gaat er vanuit dat partijen in die situatie in overleg met hun advocaten de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie alsnog kunnen aanpassen met inachtneming van de zorgkorting.
Voor wat betreft de wijze van berekening van de zorgkorting geeft het hof partijen mee dat overeenkomstig de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen de zorgkorting een percentage van de behoefte van [de minderjarige] betreft. Indien sprake is van structureel en regelmatig contact dat (gemiddeld) korter duurt dan één dag per week dan dient 5% van de (geïndexeerde) behoefte van [de minderjarige] in mindering te worden gebracht op de (geïndexeerde) kinderalimentatie voor [de minderjarige] .
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij enige verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] voldoet. [de minderjarige] woont bij de vrouw en de verblijfsoverstijgende kosten komen in beginsel voor haar rekening, tenzij partijen hierover in onderling overleg iets anders hebben afgesproken. Dat daarover afspraken zijn gemaakt is niet gebleken.
De derde en de vierde grief falen daarom naar het oordeel van het hof eveneens.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de grieven van de man niet leiden tot een herberekening van de door de rechtbank berekende hoogte van de kinderalimentatie. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2022, ten aanzien van de kinderalimentatie;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door de griffier, en is op 2 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.