ECLI:NL:GHARL:2023:3649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.315.191
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opbouw van omgangsregeling tussen vader en kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, waarin zijn recht op omgang met de kinderen voor een jaar was ontzegd. De moeder, die ook betrokken is in deze zaak, heeft haar zorgen geuit over de omgang van de kinderen met de vader, waarbij zij aangeeft dat de kinderen stress en angst ervaren tijdens de omgang. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de zorg- en contactregeling. Het hof heeft daarom een stapsgewijze opbouw van de omgang tussen de vader en de kinderen voorgesteld, te beginnen met begeleide videobelmomenten en geleidelijk overgaand naar onbegeleide omgang. De GI (gecertificeerde instelling) is verplicht om verslag uit te brengen over het verloop van deze momenten. De zaak zal worden voortgezet na ontvangst van dit verslag. Het hof benadrukt het belang van het herstellen van het contact tussen de vader en de kinderen, tenzij er duidelijke redenen zijn om dit te stoppen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.191-01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539039)
beschikking van 2 mei 2023
inzake
[verzoeker],
woonplaats geheim,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
advocaat: mr. N. Plaisier in Zeewolde,
en
de gecertificeerde instelling
stichting
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
woonplaats geheim,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen in Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 30 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 augustus 2022;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De voorzitter heeft op 30 januari 2023 samen met de griffier met de hierna te noemen [de minderjarige1] gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader bijgestaan door zijn advocaat,
- een medewerker van de GI;
- de moeder, en
- een medewerker van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [plaats2] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 in [plaats3] , en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2018 in [plaats3] .
De moeder en de vader zijn samen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn sinds 30 april 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst tot 30 oktober 2023.
3.3
Bij beschikking van 29 oktober 2020 is de volgende gewijzigde zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld:
reguliere zorg- en contactregeling
- de kinderen verblijven één keer in de veertien dagen van donderdag uit school tot en met maandag voor school bij de vader;
- [de minderjarige4] wordt eerst door de vader bij de moeder opgehaald om 13.35 uur. Daarna worden de andere kinderen door de vader van school gehaald;
vakanties en feestdagen
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in de even kalenderjaren de eerste helft van de vakantie bij de moeder verblijven en de tweede helft bij de vader. In de oneven kalenderjaren verblijven de kinderen de eerste helft van de vakantie bij de vader en de tweede helft bij de moeder. De ouder bij wie de kinderen zijn brengt de kinderen naar de andere ouder;
- een vakantie begint op vrijdag om 17.00 uur voor het avondeten;
- het wisselmoment van vakanties die één week duren zal op woensdag om 12:00 uur zijn;
- het wisselmoment van vakanties die twee of drie weken duren zal op zondag 17.00 uur voor het avondeten zijn.
3.4
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 oktober 2020.
3.5
Dit hof, locatie Arnhem, heeft bij tussenbeschikking van 10 augustus 2021 de behandeling van de zaak aangehouden. De moeder heeft op 5 januari 2022 haar verzoeken in hoger beroep ingetrokken. Bij beschikking van 18 januari 2021 heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen.
Bij de bestreden beschikking is de vader het recht op omgang met de kinderen met ingang van de datum van de bestreden beschikking, 30 mei 2022, voor de duur van een jaar ontzegd, en is de in de beschikking van 29 oktober 2020 vastgestelde zorgregeling voor onbepaalde tijd beëindigd.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
oordeel hof
5.2
Het hof heeft nog onvoldoende informatie om een beslissing over de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen te nemen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.3
De vader en de moeder hebben hun relatie meerdere keren beëindigd, tot de moeder in mei 2019 in Nederland een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. In de tussenliggende periode is de moeder een keer met de kinderen naar een vrouwenopvang gegaan en hebben de kinderen een keer een langere periode bij de vader in Zwitserland gewoond. Dit patroon van `uit elkaar en weer bij elkaar' heeft ertoe geleid dat de kinderen het grootste deel van hun leven in een zeer onduidelijke en onrustige gezinssituatie hebben geleefd. Ook nadat de echtscheiding is uitgesproken is de strijd tussen de ouder en de onrust voor de kinderen doorgegaan.
5.4
De ondertoezichtstelling heeft in deze situatie weinig verbetering gebracht. Een van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling was dat de kinderen in vrijheid van de ene naar de oudere ouder konden gaan. In augustus 2020 is [naam1] met de ouders aan de slag gegaan met een traject dat vergelijkbaar is mat parallel ouderschap. Er zijn gesprekken met de vader en de moeder gevoerd, er is video-interactiebegeleiding bij beide ouders geweest en er is een contextueel therapeut voor beide ouders en de kinderen ingezet. [naam1] hebben in een verslag van januari 2021 het volgende gerapporteerd:
“ [naam1] zien dat de kinderen veel stress en angst ervaren als zij naar vader moeten. De ouders zijn rustig tijdens de overdracht maar de spanning is niet weg. Eenmaal bij vader zijn de kinderen weer ontspannen. Gezien de weerstand en de angst bij de kinderen is het voor moeder erg moeilijk om te geloven dat het goed gaat bij vader. Moeder is uit zichzelf wantrouwig over vader wat versterkt wordt door hoe vader zich over haar en tegen haar uitlaat. Moeder is er van overtuigd dat het voor de kinderen niet goed is om 4 dagen bij vader te zijn. Dit maakt de kans zeer aannemelijk dat het gedrag (gebaseerd op angst en onzekerheid) van de kinderen onbewust versterkt wordt door moeder. Verzet of angst bij de kinderen kan een uiting van loyaliteit naar moeder zijn. Inperking van de bezoektijd is vanuit oogpunt van loyaliteit een risicovolle oplossing. Het kan de kinderen 'schuldig' maken aan ontrouw aan hun vader. De gespleten loyaliteit kan alleen verminderd worden als de kinderen net zo trouw aan de ene ouder kunnen zijn als aan de andere. Kinderen in een gespleten loyaliteit kunnen volledig vastlopen wat hun autonomie ontwikkeling ernstig kan beschadigen. Ze vinden zichzelf 'slecht' (want ze zijn ontrouw aan een van de ouders) waardoor ze somber kunnen worden of gedragsproblemen kunnen ontwikkelen. Bovendien kunnen er 'verborgen loyaliteiten' ontstaan: schadelijke gedragingen waarmee getracht wordt trouw te tonen aan de ouders aan wie dat niet openlijk kan. Als de
kinderen in de toekomst meer zelfbepalend worden (pubertijd) kunnen hier ernstige problemen uit voortkomen. Daarom acht [naam1] het van groot belang dat er rust en vertrouwen komt in een bezoekregeling die door de ouders goed wordt nageleefd, voor de kinderen op te brengen is en waarin de kinderen loyaal kunnen zijn aan de beide ouders.”:
Hoewel gezien werd dat de kinderen last van spanningen hadden doordat de ouders het niet voldoende eens waren of konden worden, werd dit door de GI in november 2020 in navolging van het advies van [naam1] niet gezien als een reden om in te gaan op het verzoek van de moeder om de kinderen in de weekenden korter bij de vader te laten blijven. Integendeel, vanuit de GI werd juist het belang voor de kinderen van uitvoering van de in 2020 door de rechter vastgestelde zorg- en contactregeling met de vader benadrukt.
5.5
De GI heeft in maart 2021 besloten een verzoek bij de rechter in te dienen om alle vier de kinderen in een gezinshuis te plaatsen en om een NIFP onderzoek aan te vragen, gericht op wat beide ouders nodig hebben en welke opvoedsituatie daar het beste bij past. De GI hoopte met een uithuisplaatsing tijdelijke rust te creëren voor de kinderen die volgens de GI letterlijk verscheurd worden tussen de ouders. De GI wilde op dat moment geen beleid voeren dat gericht is op inperking van het contact van de kinderen met een van de ouders, omdat ingeschat werd dat dit ouderverstoting zou veroorzaken. De GI heeft dit standpunt gewijzigd omdat werd gezien dat de kinderen zich hevig tegen de omgang met de vader verzetten: [de minderjarige2] liet volgens de GI veel boosheid en weerstand zien, [de minderjarige1] trok zich volledig terug en [de minderjarige3] werd druk en opstandig Volgens de GI is het gebruikelijk dat kinderen rondom omgangsmomenten wat ander gedrag laten zien en dat is doorgaans geen reden tot zorg. In dit geval laten de kinderen echter ongezond afwijkend gedrag zien bij de omgangsmomenten. Dat is een belasting die schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, aldus -samengevat- de GI.
5.6
Bij beschikking van 30 april 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. De GI heeft de kinderen niet uit huis geplaatst omdat de uithuisplaatsing niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden is uitgevoerd. De GI heeft daarna, in augustus 2021, opnieuw om een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. De GI heeft dit verzoek, na aanhouding van de zaak door de kinderrechter op 27 augustus 2021, ingetrokken. De reden hiervoor was volgens de GI dat er in die fase sprake was van een verbetering van het overleg tussen de ouders over de kinderen. In afwachting van hoe de zorgregeling en de communicatie tussen de ouders zou verlopen, heeft de GI het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing op 26 november 2021 ingetrokken.
5.7
Op 10 november 2021 heeft de GI voor het eerst een verzoek tot stopzetten van de omgang tussen de vader en de kinderen ingediend. Waar in dezelfde periode door de GI vooruitgang werd gezien in de communicatie tussen de ouders, werd op 10 november 2021 een verzoek bij de kinderrechter ingediend om de zorgregeling tussen de vader en de kinderen tijdelijk stop te zetten. Als reden hiervoor gaf de GI dat er in september 2021 signalen kwamen van de opvoedondersteuner dat de kinderen bij de moeder thuis weerstand tegen de zorgregeling met de vader lieten zien, en dat het de moeder niet meer, ook niet met hulp, lukte om de kinderen naar de vader te brengen. De GI heeft besloten om niet fysiek mee te helpen om de kinderen naar de vader te brengen. Toen de vader in de week voorafgaand aan het verzoek van 10 november 2021 tot stopzetten van de zorgregeling met inzet van de politie heeft geprobeerd af te dwingen dat de kinderen zouden worden opgehaald bij de moeder, is door de kinderrechter bij beschikking van 3 december 2021 de zorgregeling gewijzigd en de vader het recht op omgang met de kinderen tot 1 juni 2022 ontzegt. De vader heeft sindsdien de kinderen niet meer gezien.
5.8
Daar waar in augustus 2021 nog een verbetering werd gezien in de communicatie tussen de ouders, heeft de GI in een paar maanden tijd de koers gewijzigd van “uit huis plaatsen” naar “plaatsing bij de moeder” en van ” een zorgregeling tussen de vader en de kinderen” naar “stopzetten van de zorgregeling”. Behalve de loyaliteitsproblematiek bij de kinderen, waren er voor het overige geen duidelijk aanwijsbare redenen waarom de kinderen niet meer naar de vader wilden. Zo was er bijvoorbeeld voor zover bekend niets bijzonders gebeurd in het laatste weekend dat de kinderen bij de vader zijn geweest. Tot op de dag van vandaag is dat ook niet duidelijk geworden.
5.9
Naar aanleiding van deze ingrijpende koerswijzigingen van de GI, heeft de vader zijn vertrouwen in de GI opgezegd. Ook heeft de vader zijn medewerking aan het NIFP onderzoek, dat in april 2022 is afgerond, geweigerd. Op de mondelinge behandeling hebben zowel de GI als de raad gezegd dat zij van mening zijn dat weer gewerkt moet worden aan contactherstel tussen de vader en de kinderen. Het hof maakt daaruit op dat medewerking aan het NIFP-rapport geen absolute voorwaarde is (geweest) om tot contactherstel tussen de vader en de kinderen te komen. Daarbij komt nog dat het gevaar van ouderverstoting in deze zaak volgens de GI op de loer ligt, er eind 2021 melding werd gemaakt van een langzame verbetering van de onderlinge communicatie tussen de ouders en er met uitzondering van het door de moeder genoemde verzet van de kinderen tegen de omgang verder geen duidelijke, concrete contra-indicaties zijn dat de kinderen het niet goed hebben bij de vader. Dit alles maakt dat het hof niet overtuigd is van de noodzaak tot het ontzeggen van het contact tussen de vader en de kinderen. Nu tot een ontzegging van de omgang alleen besloten mag worden wanneer al het mogelijke geprobeerd is om het contact tussen de vader en de kinderen te bevorderen, en het hof niet duidelijk is dat in dit geval al het mogelijke is gedaan, dient naar het oordeel van het hof het contact tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk hersteld te worden. Het hof verplicht de GI, de vader en de moeder daarom mee te werken aan de volgende stapsgewijze opbouw van de omgang tussen de vader en de kinderen:
1. de eerste twee weken een begeleid videobelmoment tussen de vader en ieder kind apart van een keer per week een kwartier;
2. de daarop volgende twee weken een begeleid videobelmoment tussen de vader en de vier kinderen samen van twee keer per week een half uur;
3. de daarop volgende vier weken een keer in de twee weken op de zaterdag of zondag begeleide omgang tussen de vader en de kinderen van een ochtend van 9.00 uur tot 12.00 uur;
4. de laatste vier weken een keer in de twee weken op de zaterdag of zondag onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen van 9.00 uur tot 18.00 uur.
De GI dient verslag uit te brengen van het verloop van de videobelmomenten, de begeleide en de onbegeleide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen. Zolang er geen duidelijke, concrete en aanwijsbare redenen zij voor stopzetting van de omgang tussen de vader en de kinderen, dient de omgang door te gaan.
5.1
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verplicht de GI, de vader en de moeder mee te werken aan de volgende stapsgewijze opbouw van de omgang tussen de vader en de kinderen:
1. de eerste twee weken een begeleid videobelmoment tussen de vader en ieder kind apart van een keer per week een kwartier;
2. de daarop volgende twee weken een begeleid videobelmoment tussen de vader en de vier kinderen samen van twee keer per week een half uur;
3. de daarop volgende vier weken een keer in de twee weken op de zaterdag of zondag begeleide omgang tussen de vader en de kinderen van een ochtend van 9.00 uur tot 12.00 uur;
4. de laatste vier weken een keer in de twee weken op de zaterdag of zondag onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen van 9.00 uur tot 18.00 uur;
draagt de GI op verslag uit te brengen van het verloop van de videobelmomenten, de begeleide en de onbegeleide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen en het hof daarover uiterlijk op
1 augustus 2023te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het verslag van de GI te bepalen datum, waarvoor partijen, de GI en de raad zullen worden opgeroepen.
bepaalt dat de verslaglegging door de GI zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. R. Feunekes;
bepaalt dat de GI zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 2 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.