ECLI:NL:GHARL:2023:3648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
21-001822-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag, gepleegd op 9 november 2020, waarbij hij het slachtoffer met een vuurwapen heeft neergeschoten. Het hof heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de door de verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk is geworden. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof oordeelt dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, zonder oplegging van TBS. Daarnaast is er beslist op de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte ook heeft veroordeeld in de proceskosten. De zaak is behandeld op de zittingen van 3 april en 2 mei 2023, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001822-22
Uitspraak d.d.: 2 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 april 2022 met parketnummer 18-285858-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
thans verblijvende in P.I. [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 april en 2 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Deze vordering luidt als volgt:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde, verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces en veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien (13) jaar, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel ter beschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege, ongemaximeerd;
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] (waarbij [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1] optreedt als wettelijk vertegenwoordiger) tot een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van
€ 21.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en afwijzing van het meer gevorderde;
- niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partij [benadeelde 3] in het materiële deel van de vordering, met verwijzing naar de burgerlijke rechter, en afwijzing van het immateriële deel van de vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (moord), het subsidiair tenlastegelegde (doodslag) bewezenverklaard en verdachte ter zake van dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen:
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] (waarbij [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1] optreedt als wettelijk vertegenwoordiger) tot een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van verdachte in de proceskosten, begroot op nihil;
  • toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van
€ 21.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en afwijzing van het meer gevorderde. Verdachte is veroordeeld in de proceskosten, begroot op nihil;
- niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partij [benadeelde 3] in het materiële deel van de vordering, met verwijzing naar de burgerlijke rechter, afwijzing van het immateriële deel van de vordering. Daarnaast heeft de rechtbank gelast dat de benadeelde partij de door haar gemaakte proceskosten zelf dient te dragen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2020 te [pleegplaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, in elk geval een of meerdere kogels op die [slachtoffer] af te vuren, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Verdachte heeft bij de politie, ter zitting van de rechtbank en ter zitting van het hof bekend dat hij op 9 november 2020 in [plaats] meerdere malen opzettelijk met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten, waarna [slachtoffer] is overleden. Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 30 november 2020 blijkt dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door één van de schotwonden. Niet is gebleken van een andere verklaring nadien dan wel van een pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Het hof bezigt met betrekking tot het tenlastegelegde de navolgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van verhoor, opgenomen op pagina’s 1163-1174 (procesdossier deel 6) van een dossier met proces-verbaalnummer [nummer] , met onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] , inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2022, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
De bekennende verklaring van verdachte, op 3 april 2023 afgelegd ter zitting van het hof;
Een geschrift, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het NFI d.d. 30 november 2020, pagina’s 250-262 (procesdossier deel 2).

Bewezenverklaring

Door de hierboven genoemde wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2020 te [pleegplaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

1. Noodweer/noodweerexces
Niet ter discussie staat dat verdachte [slachtoffer] via het schieten met een vuurwapen opzettelijk om het leven heeft gebracht. Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld, op grond waarvan hij zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangegeven dat hij met [slachtoffer] heeft afgesproken dat hij op 9 november 2020 door hem van [slachtoffer] in bewaring genomen goederen weer zou teruggeven aan [slachtoffer] . Het betroffen drie goudstaafjes en een Rolex-horloge. Hij voelde zich al van tevoren erg bedreigd door [slachtoffer] . [slachtoffer] had hem in oktober 2020 bedreigende berichten gestuurd. [slachtoffer] heeft hem met diens BMW afgehaald bij het station [plaats] . Verdachte reed als bestuurder met [slachtoffer] als bijrijder naar de camping [naam] in [plaats] . Eenmaal daar aangekomen, werd verdachte op enig moment in de auto geconfronteerd met een door [slachtoffer] meegebracht pistool. Verdachte voelde zich daardoor zodanig bedreigd, dat hij dacht dat hij beschoten zou worden. Vervolgens is een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan. Daarbij heeft verdachte uiteindelijk het pistool van [slachtoffer] afgepakt. Terwijl [slachtoffer] op hem lag, heeft hij [slachtoffer] beschoten. [slachtoffer] is toen overleden.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich in zijn geschreven requisitoir op het standpunt gesteld dat het door verdachte geschetste noodweerscenario niet aannemelijk is geworden.
Het hof
Juridisch kader (artikel 41 Wetboek van Strafrecht)
Vooropgesteld moet worden dat als door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer of noodweerexces, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die voorwaarden houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Met betrekking tot noodweerexces geldt dat de verdachte door zijn gedragingen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Het hof dient nu eerst te beoordelen of de feitelijke grondslag van het noodweerverweer zoals dat door verdachte is gevoerd, aannemelijk is geworden. Hierbij is het hof zich ervan bewust dat de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd, maar ook dat de opstelling van verdachte bij de presentatie van zijn noodweerscenario betrokken kan worden bij dit oordeel. Hierbij merkt het hof nog op dat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen, danwel het verwerpen daarvan.
De vastgestelde feiten
Verdachte en [slachtoffer] kenden elkaar sinds 2012. Zij kregen, na een onderbreking, halverwege 2020 weer contact met elkaar. Beiden hielden zich bezig met handel in verdovende middelen. [slachtoffer] heeft verdachte in de zomer van 2020 een aantal waardevolle goederen in bewaring gegeven. Het betroffen drie goudstaafjes, een Rolex-horloge en € 20.000,- contant geld. De spullen zouden ten minste voor een deel dienen als nalatenschap voor [slachtoffer] dochter, ingeval hem iets zou overkomen. [slachtoffer] wilde nadien die spullen terug. Verdachte heeft geprobeerd die teruggave alsmaar uit te stellen. [1] De € 20.000,- heeft verdachte ondertussen uitgegeven om schulden af te betalen. [2] Uiteindelijk spreken beiden af dat ze elkaar op 9 november 2020 zullen treffen. [slachtoffer] zal de spullen dan van verdachte terugkrijgen. [slachtoffer] woont op dat moment op camping [naam] in [plaats] .
Aan de ontmoeting gaan in elk geval de volgende Whatsapp-gesprekken vooraf. Ze stonden op de telefoon van [slachtoffer] .
De eerstgenoemde gesprekken gaan over de afspraak en wat verdachte voor [slachtoffer] zal meenemen en weer aan hem zal afgeven.
Ten eerste [3] :
69, [verdachte] , Uitgaand: Maak maar FOTO VAN MIJ geld en spullen en ik betaal taxi met [naam] om op te halen desnoods, 6-11-2020, 15:50:31 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Heb didi dingen nooit aangeraakt, 6-11-2020, 15:52:12 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Ik laat je straks zien, 6-11-2020, 15:52:18 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: En dan app ik je, 6-11-2020, 15:52:22 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: , 6-11-2020, 15:52:24 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Volledig gelijk.., 6-11-2020, 15:52:47 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Ik app je als ik in [plaats] ben, 6-11-2020, 15:53:01 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Graag concrete dingen en anders niks zeggen, 6-11-2020, 22:39:54 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Stuur maar foto van de spullen van mij dochter en het geld die je zogenaamd maandag had, 6-11-2020, 22:40:08 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Wat heb ik eraan om ruzie te hebben, 6-11-2020, 22:57:08 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Ik wil gewoon mijn dochters erfenis terug, 6-11-2020, 22:57:18 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Dat wilde ik zeggen… Doe ik maandag, 6-11-2020, 22:57:21 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Prima doe dat dan, 6-11-2020, 22:57:28 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Broer ik zweer jouw gebeurd niks, 6-11-2020, 22:57:39 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Al mist er nog geld ik wil oplossing, 6-11-2020, 22:57:48 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Dan tot morgen broer, 6-11-2020, 22:57:50 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Mist niks!!!!, 6-11-2020, 22:57:59 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Truste ouwe, 6-11-2020, 22:58:09 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Ewa dan gaan we hier zondag over lachen, 6-11-2020, 22:58:12 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Broer als alle geld en didi dinge er zijn gaan we lachen, 6-11-2020, 22:58:44 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Mist er geld, 6-11-2020, 22:58:51 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Gaan we samen oplossing vinden, 6-11-2020, 22:58:55 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Heb je jezelf weleens meegemaakt? , 6-11-2020, 22:59:07 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Een realistische goeie oplossing, 6-11-2020, 22:59:10 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Mist mij. Dochter Rolex ja dan word ik gek, 6-11-2020, 22:59:18 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Geld is niks, 6-11-2020, 22:59:28 (UTC+1)
De tweede reeks genoemde gesprekken gaat over de sfeer tussen verdachte en [slachtoffer] in de middag voordat [slachtoffer] verdachte in [plaats] bij het station zal ophalen.
69, [verdachte] , Uitgaand: Wil je me eerst fouilleren of geloof je me wel, 8-11-2020, 12:39:59 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: (beschrijving emoticon: lachend met gesloten ogen), 8-11-2020
12:40:00 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: (beschrijving emoticon: breed lachend met gesloten ogen en drie zweetdruppeltjes aan de zijkanten), 8-11-2020, 12:40:05 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Nee broer, 8-11-2020, 12:40:09 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Hahhah is goed ik ververs vandaag water van de jacuzzi, 8-11-2020, 12:40:26 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Mag wel uiteraard!!!, 8-11-2020, 12:40:34 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: (beschrijving emoticon: lachend, met tong uitgestoken naar boven, gesloten ogen), 8-11-2020, 12:40:38 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Hahahah, 8-11-2020, 12:40:41 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Safi is cool ververs het water en tot morgen dushi (beschrijving 3 dezelfde emoticons: lachend met gesloten ogen), 8-11-2020, 12:41:05 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: , 8-11-2020, 12:41:06 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: Safi is goed tot morgen habibi, 8-11-2020, 12:41:21 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: (beschrijving emoticon: lachend met gesloten ogen), 8-11-2020,
12:41:28 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: (beschrijving emoticon: poppetje met de handen tegen elkaar gevouwen), 8-11-2020, 12:42:39 (UTC+1)
09 november 2020
69, [verdachte] , Uitgaand: Al onderweg of?, 9-11-2020, 17:00:28 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: (beschrijving: screenshot van een reisplan van de NS, vertrek om 16:17 te [plaats] , overstap [plaats] en aankomst om 18:25 uur), 9-11-2020, 17:26:12 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Nee geen of deze keer ◻, 9-11-2020, 17:26:19 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Ben wel iets later dan gepland, 9-11-2020, 17:26:33 (UTC+1)
69, [verdachte] , Uitgaand: ♥, 9-11-2020, 17:26:35 (UTC+1)
[verdachte] , 69 , Inkomend: Maar check foto, 9-11-2020, 17:26:40 (UTC-H)
[verdachte] , 69 , Inkomend: ♥, 9-11-2020, 17:26:42 (UTC+1).
[slachtoffer] haalt op 9 november 2020 met zijn BMW verdachte rond 18.30 uur op bij treinstation [plaats] . Omstreeks 19.07 uur passeert de BMW de slagboom van de camping. [slachtoffer] had twee telefoons bij zich. Die waren om 19.08.15 uur (een [kleur] iPhone) en om 19.08.25 tot 19.08.32 uur (een [kleur] iPhone) ontgrendeld. [9] Op de camping aangekomen, schiet verdachte in de auto vier maal met een vuurwapen op [slachtoffer] . [slachtoffer] komt door één van de inschoten, dat van de linkerborst, te overlijden. De politie treft hem daar op aanwijzing van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] omstreeks 19.45 uur aan op de bijrijdersstoel. Alle schotverwondingen bevinden zich aan de linkerzijde van [slachtoffer] lichaam. De kogeltrajecten beginnen alle in en rond de linkerschouder en lopen naar rechts. [10] De schootsafstanden van de verschillende beschadigingen zijn minimaal vijf à tien (tot maximaal vijftig) centimeter geweest. [11]
Verdachte is al gevlucht als de politie ter plaatse komt. Hij neemt een Adidas sporttas mee en laat die met het wapen achter in een greppel. Op 10 november 2020 gooit hij, na een bespreking met zijn advocaat, zijn telefoon weg. [12] De simkaart stopt hij in een andere telefoon. [13] De code van die simkaart weigert hij aan de politie te geven. De andere telefoon is op 1 mei 2020 in gebruik genomen en op 1 en 2 mei 2020 actief geweest. Op die twee dagen is gebeld naar een telefoonnummer dat in gebruik is bij het advocatenkantoor van de advocaat van verdachte, maar ook naar verdachtes zus en een vriendin van verdachte. Daarna, tot 10 november 2020, is de telefoon niet meer actief geweest. [14]
Op 11 november 2020 meldt hij zich, na een daartoe met zijn advocaat gemaakte afspraak, aan het politiebureau in [plaats] . Op 11 november 2020 treft een onderzoeksteam in een boswal op 200 à 300 meter van de camping die Adidas sporttas aan. Daarin, in het voorvak, bevindt zich een grijs/zwart pistool, met gespannen haan en een huls dwars in de uitwerpopening. Verder zit er onder andere kleding van verdachte in die tas. Op het wapen treft de politie veel bloedsporen aan. Het daarin aangetroffen DNA-materiaal is - kort gezegd - van [slachtoffer] . Op de ruwe delen van het wapen treft men - kort gezegd - een relatief geringe hoeveelheid DNA aan van verdachte. Op de loop van het wapen is geen DNA van verdachte aangetroffen. Daarnaast wordt een relatief grote hoeveelheid DNA aangetroffen op de onderzijde van de patroonhouder. Dat DNA blijkt - kort gezegd - afkomstig van de minderjarige dochter van de vriendin van verdachte. Op de huls treft men DNA-materiaal aan dat - kort gezegd - afkomstig was van [slachtoffer] . [15]
Op 12 november 2020 treft de politie een zwart Versacetasje aan dat aan [slachtoffer] toebehoorde. Verdachte had dat tasje in de buurt van de camping, onder bladeren verstopt. In dat tasje zaten geld en een Rolex-horloge. Niet het goud en niet het Rolex-horloge dat [slachtoffer] aan verdachte in bewaring had gegeven. [16] Die zijn niet teruggevonden.
Verdachte legt op 11, 17 en 19 november 2020 en 8 maart 2021 bij de politie verklaringen af. Op 1 december 2020 vindt een reconstructie plaats.
Samengevat komen verdachtes verklaringen en bij de reconstructie verrichte handelingen ten tijde van het schietincident op het volgende neer. [slachtoffer] heeft in de BMW een geladen en op scherp staand pistool op zijn linkerbeen liggen. Daarbij is de loop van het wapen gericht op verdachte. Verdachte pakt het wapen bij de loop en komt vervolgens in een worsteling met [slachtoffer] terecht. Verdachte weet daarbij het wapen te bemachtigen. [slachtoffer] duikt dan boven op hem. Verdachte vuurt het wapen dan zo vaak als hij kan af. Verdachte blijkt vier schoten te hebben gelost. Verdachte en [slachtoffer] vechten/worstelen dan door totdat [slachtoffer] achterover in zijn stoel zakt en overlijdt.
Waardering van de feiten
Het hof stelt voorop dat het opzettelijk gericht en op korte afstand lossen van meerdere schoten op een persoon naar de uiterlijke verschijningsvorm als aanvallend kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorts vast dat uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting bij de rechtbank en het hof niet valt op te maken wie het pistool aanvankelijk bij zich had in de auto. De op het vuurwapen aangetroffen DNA-sporen zijn onvoldoende onderscheidend om vast te stellen of die meer steun bieden aan verdachtes scenario dat [slachtoffer] het wapen heeft meegenomen of aan het scenario dat verdachte dat al vanaf het begin bij zich had. Voor de daarover afgelegde getuigenverklaringen geldt hetzelfde. Uit de verklaring blijkt onvoldoende nauwkeurig welk type wapen [slachtoffer] aan verdachte zou hebben verkocht. Beide personen in de auto hadden een reden om met een pistool naar het treffen te komen. Er was namelijk sprake van drie goudstaafjes, een horloge van het merk Rolex en 20.000 euro die het slachtoffer al langere tijd terug wilde van verdachte, maar die verdachte niet alle terug kon geven. Het staat alleen vast dat het pistool in de auto aanwezig was toen de auto, met verdachte achter het stuur en het slachtoffer als bijzitter, het terrein van de camping op reed. Het slachtoffer verbleef daar in een chalet.
Het hof neemt aan, op grond van de aanwezigheid van het DNA van zowel verdachte als het slachtoffer op het pistool als op grond van de ongecontroleerde rijbeweging van de auto waarbij deze tegen een boom aan reed, dat op enig moment voorafgaand aan het lossen van de schoten door verdachte, tussen verdachte en het slachtoffer een confrontatie in de auto heeft plaatsgevonden om het pistool in bezit te houden, dan wel te krijgen.
Het hof stelt vast dat de wijze waarop verdachte zowel bij de politie als bij de reconstructie heeft verklaard en heeft voorgedaan over de wijze waarop hij [slachtoffer] zou hebben beschoten, niet past bij de resultaten van het schotrestenonderzoek en het radiologisch onderzoek. Anders dan voorgedaan door verdachte, is er enige ruimte geweest tussen het wapen en het lichaam van het slachtoffer op het moment van schieten. Verdachte kan de schoten niet hebben afgevuurd terwijl [slachtoffer] op hem lag, maar moet dat op korte afstand van [slachtoffer] hebben gedaan. In het scenario van verdachte, zouden de inschoten zich meer aan de voorzijde van het lichaam [slachtoffer] hebben bevonden en zou de baan van de kogels van de voorzijde van diens lichaam naar de achterzijde daarvan hebben moeten lopen. Uit het radiologisch onderzoek blijkt echter anders. De inschotbanen lopen van links naar rechts door het lichaam, vanaf de linkerschouder naar de rechterschouder en dus niet van voor naar achter, zoals men in het scenario van verdachte zou verwachten.
Het hof acht daarnaast van belang dat verdachte op 11 november 2020 bij de politie heeft verklaard: “We komen bij de slagboom. Ik wil de slagboom open maken. Opeens zie ik dat hij een wapen bij zich heeft.” Hij heeft daarbij ook verklaard: “Hij hield het wapen lichtjes beet. Hij zei jij wilde mijn spullen niet teruggeven,” en in hetzelfde verhoor meer specifiek: “Bij de slagboom geeft hij me dat piepje. Ik geef het piepje terug en zie dat hij het wapen heeft. We rijden een stukje verder.” En ook: “Openen slagboom en dan zie ik dat hij losjes een pistool in zijn handen heeft.” [17]
Ook dan verklaart verdachte dat hij als hij het ziet over het geld begint: “Jij denkt mij niet te betalen?” En: “Net voorbij de slagboom is het eerste moment dat ik het wapen zie.” En: “Hij speelde er zo mee tussen de benen.” [18] Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer even verderop de auto laat stoppen, hij even uitstapt en kort daarna weer instapt en dan het pistool op zijn linker been legt met de loop gericht op verdachte. Meteen daarop begint de worsteling om het wapen, in de verklaring van verdachte.
Tijdens zijn politieverhoor op 17 november 2020 komt hij terug op deze situatie en geeft hij aan dat het wapen niet het eerste was waar hij van schrok, maar dat dat in plaats daarvan het moment kort daarvoor was, toen het slachtoffer zijn horloge afdeed en in zijn tasje stopte: “Hij doet op een gegeven moment zijn horloge af, hij draait hem een keer en doet em in zijn tas en daarna kwam pas dat wapen naar boven. Dat is op datzelfde kleine stukje,” en “Hij deed zijn horloge af bij aankomst op de camping, bij de slagboom.” En: “Ik weet dat als ie z’n horloge afdeed hij iets ging doen. Dan ging er iets gebeuren,” en ook: “Het moment dat ik het wapen zie? Bij de slagboom, voor, tussen, na. Die twee meter daar zo. Kort nadat hij mij de pieper gaf deed hij zijn horloge af.” [19]
Op 1 december 2020 heeft een reconstructie van het incident plaatsgevonden onder begeleiding van de politie en met medewerking van de verdachte. [20] In het proces-verbaal worden de volgende afkortingen gebruikt.
B: Vraag begeleider [begeleider]
OB: Opmerking begeleider [begeleider]
V: Antwoord verdachte [verdachte]
OV: Opmerking verdachte [verdachte]
Aan de hand van de informatie die verdachte geeft over hetgeen zich zou hebben afgespeeld worden gebeurtenissen op de camping gedetailleerd gereconstrueerd. Uit het proces-verbaal blijkt het volgende:
“De auto start buiten het campingterrein, even voor de incheckpaal. De verdachte geeft aan dat hij naar de paal reed om in te checken.
B: En dan?
V: Ik krijg de druppel van hem.
(…)
V: Ik was in de veronderstelling dat ik hem had teruggegeven.. die piep. Maar ik heb hem later in mijn zak gevonden, dus blijkbaar had ik hem niet teruggegeven.
De slagboom gaat open nadat de verdachte heeft “gepiept” bij de paal.
B: Slagboom gaat open. En dan?
V: Slagboom gaat open, ik rij rustig door.
B: Spreken jullie op dat moment met elkaar?
V: Volgens mij wel.
B: Waar ging het over?
V: Weet ik echt niet meer.
B: Geen idee wat jullie...
V: Nee geen flauw idee
3.3.
AFDOEN HORLOGE DOOR SLACHTOFFER (VANAF 00:12:15)
Na enkele meters stapvoets te hebben gereden na de slagboom zegt de verdachte:
OV: Rustig aan, want hier heeft hij zijn horloge afgedaan.
De begeleider stopt het voertuig en men gaat dit naspelen. De verdachte gaat op de bestuurdersstoel zitten en de stand-in op de passagiersstoel.
B: En dat was rijdend begrijp ik he ?
V: Ja. Hij deed zijn horloge af
B: Hoe deed die dat
V: Weet ik niet
B: Hij (de stand-in) heeft hem nu om de linkerpols..
V: dat weet ik niet
B: Je weet niet of die rechts of links is?
V: Nee. Wat ik duidelijk zie is dat die hem één keer zo omslaat en dan in de tas laat vallen.
De tas waarin het slachtoffer het horloge laat vallen staat bij de voeten van het slachtoffer, op de vloer van de auto.
6. En dan?
V: Thats it.
B: Praten jullie daar over? Zeggen jullie iets?
V: Ik constateer dat, en dat is het moment dat er bij mij spanning oploopt. Want op het moment dat hij zijn horloge afdoet gaat die iets doen waarbij hij in ieder geval bang is dat zijn horloge beschadigd wordt.
B: Hoezo gaat die dan wat doen? Waar leid je dat uit af?
V: Uit ehhh.... eerdere contacten met hem. Als ik met hem was.. ehh.. hij werd boos of hij moest wat verzetten of iets dergelijks. ..dreigde dinges... dan deed hij het horloge af.
B: En merk je verder nog iets aan hem? Want het feit dat hij het horloge band afdoet, dat geeft mij de indruk dat.. Maar hoe was hij verder in de omgang op dat moment?
V: Ehhh... Dan is er nog niks. Als we een stukje verder rijden dan doet die weer zo naar beneden en dan komt ie met een wapen omhoog. Die hij zo tussen zijn vingers houdt.
De verdachte neemt weer plaats op de passagiersstoel en de begeleider op de bestuurdersstoel.
OB: Ok, iedereen zit weer in de auto. We hebben gezien waar ongeveer hij zijn horloge af deed en hoe dat ongeveer ging. Je hebt de stand-in het na laten spelen.
3.4.
WAPEN IN HANDEN VAN SLACHTOFFER (VANAF 00:16:40)
De begeleider rijdt weer een stukje verder met het voertuig.
B: Hebben jullie nog gesproken ondertussen?
V: Ja ja ja
B: Wat zei hij, wat zei jij?
V: Hier begint hij dingen te zeggen van ehhh...’dus jij denkt dat jij mij ehh...flesje of zoiets..dus jij denkt dat je zo met mij om kan gaan'
Dan heeft hij het wapen hier beet en dan rijden we rustig door.
B: Dat zegt hij tegen je. En wanneer komt dat pistool?
V: Vanaf het moment dat hij het horloge laat vallen, dan heeft hij een pistool beet.
B: En wanneer zie je dat voor het eerst?
V: Hier ergens.
B: Hier ergens, dat stukje van daar tot hier.
[het voertuig is na de slagboom enkele meters doorgereden het kampeerterrein op]”
Tijdens zijn politieverhoor van 8 maart 2021 geeft verdachte desgevraagd aan dat het slachtoffer in de auto meerdere telefoons bij zich had. [21] Hij was vanaf het moment in [plaats] met zijn telefoons bezig. Verdachte heeft toen ook aangegeven niet te weten of het slachtoffer op de camping nog met zijn telefoons bezig was.
Verdachte wordt vervolgens geconfronteerd met onderzoeksgegevens van onder meer de twee iPhones die het slachtoffer bij zich had. Hieruit bleek dat de auto waarin verdachte en het slachtoffer reden om 19:07 uur de slagboom is gepasseerd en dat onderzoek aan de beide iPhones van het slachtoffer heeft uitgewezen dat op beide telefoons nog activiteit is ná dat moment, namelijk om 19:08:15 uur, wanneer één van de iPhones handmatig wordt ontgrendeld en vervolgens weer handmatig wordt vergrendeld; tien seconden later om 19:08:25 uur wordt het andere toestel ontgrendeld en wordt er Whatsapp geopend; zeven seconden later komt diezelfde telefoon in een stand die drie uur lang niet meer verandert.
Het hof overweegt op basis de hierboven weergegeven, door verdachte geschetste feitelijke gang van zaken het volgende.
In de verklaringen van verdachte bij de politie en in de reconstructie doet [slachtoffer] zijn horloge af en pakt hij daarna een pistool, als verdachte en [slachtoffer] de slagboom zijn gepasseerd. In de reconstructie is door verdachte aangegeven op welke plek op de camping dit heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat de slagboom om 19.07 uur is bediend en dat verdachte en [slachtoffer] op dat moment de camping zijn opgereden. Uit het dossier volgt voorts dat de twee telefoons van het slachtoffer op tijdstippen vanaf 19.08 uur zijn ontgrendeld.
Het hof concludeert dat verdachte de indruk wekt zeer gedetailleerde herinneringen te hebben aan het moment waarop hij het wapen voor het eerst ziet in de auto en hoe het slachtoffer het speels in zijn hand heeft en later dat hij het, nadat hij even de auto uit is geweest, op zijn linker bovenbeen legt. Van het beetpakken en bedienen van telefoons terwijl het slachtoffer op dat moment ook een pistool in handen heeft, wordt door verdachte echter niets vermeld.
Dit is naar het oordeel van het hof van belang omdat gelet op de focus op de handen van het slachtoffer tijdens de korte tijd die verstrijkt tussen het door de slagboom gaan en het schieten, verwacht mag worden dat verdachte zich die handelingen goed herinnert. Nu verdachte er bij is gebleven geen herinnering aan de telefoons in de handen van het slachtoffer te hebben nadat zij door de slagboom zijn gereden, terwijl de omgang met de beide telefoons zoals die heeft plaatsgevonden opmerkelijk en van grote invloed op de aannemelijkheid van het cruciale moment aangaande het ontstaan van een noodweersituatie, acht het hof het scenario van verdachte in het licht van de bevindingen aangaande de omgang met de telefoon onaannemelijk.
Het hof overweegt voorts nog het volgende.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het moment dat hij het pistool voor het eerst zag het moment was dat hij de druppel, nodig voor het openen van de slagboom, teruggaf aan [slachtoffer] . Daarvóór zou [slachtoffer] het horloge reeds hebben afgedaan. Die beide momenten, het afdoen van het horloge en het zien van het pistool, zouden zich dus hebben voorgedaan vóór en tijdens het binnenrijden van de camping.
Deze verklaring maakt het scenario van verdachte niet meer aannemelijk.
In de eerste plaats wijkt deze weergave van de feiten op belangrijke punten af van hetgeen verklaard is bij de politie en tijdens de reconstructie, toen de resultaten van het onderzoek aan de telefoons van [slachtoffer] nog niet beschikbaar waren.
In de tweede plaats zou verdachte ook in die situatie de telefoons in handen van het slachtoffer, rondom het moment dat [slachtoffer] is uitgestapt met het pistool in handen, hebben moeten zien.
Daarnaast stelt het hof vast dat verdachte zijn telefoon, waarmee hij ook met het slachtoffer communiceerde, heeft weggegooid. Verdachte heeft aangegeven dit te hebben gedaan omdat de telefoon door waterschade een blauwe vlek op het scherm had en niet meer bruikbaar was. Het hof beschikt wel over enige informatie uit de telefoon van verdachte aangaande de communicatie tussen verdachte en [slachtoffer] , namelijk over de screenshots die verdachte nog heeft genomen van communicatie met het slachtoffer via zijn oude telefoon. Die screenshots bevatten bedreigende woorden richting verdachte en richting zijn familie. Met die screenschots heeft hij willen onderbouwen dat zijn angst voor gewelddadigheden van [slachtoffer] gerechtvaardigd was.
Zichtbaar is dat deze communicatie voor en op 28 oktober 2020 zou hebben plaatsgevonden. [22] Het betreft een zeer beperkte selectie van de communicatie tussen verdachte en [slachtoffer] die bovendien, gelet op de inhoud van de berichten, heeft plaatsgevonden voordat verdachte aan [slachtoffer] had laten weten het horloge en het goud terug te zullen geven en zij daarvoor ook een afspraak hadden gemaakt. Van het screenshot van het bericht van 28 oktober 2020 is niet zichtbaar naar wie het is gestuurd en door wie.
Het hof beschikt naast de screenshots van verdachte ook over de hierboven geciteerde communicatie tussen verdachte en [slachtoffer] uit de telefoon van [slachtoffer] . Deze communicatie vond kort voor 9 november 2020 plaats, toen verdachte met [slachtoffer] een afspraak had gemaakt waarbij de in bewaring gegeven spullen geretourneerd zouden gaan worden. [slachtoffer] had toen geen reden meer boos te zijn op verdachte en uit deze berichtenwisseling blijkt ook niets van [slachtoffer] bedreigingen. Integendeel. De communicatie was vriendschappelijk. Daar komt bij dat de broer en zus van verdachte die over de beweerde bedreigingen hadden kunnen verklaren, zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen [23] , waardoor ook via die weg verdachtes beroep op een noodweersituatie niet is onderbouwd. Het bestaan van een telefoon waarop werd gecommuniceerd met personen die daarop [naam] en [naam] werden genoemd, maakt dit niet anders.
Verder blijkt uit de zich in het dossier bevindende WhatsApp-communicatie dat verdachte over de terug te geven goederen in elk geval waar het de door [slachtoffer] teruggevraagde
€ 20.000,- en Rolex-horloge, ongeloofwaardig heeft verklaard.
Ten eerste heeft verdachte verklaard dat hij de € 20.000,- al had uitgegeven voordat hij de afspraak met [slachtoffer] had gemaakt. Hij heeft echter ook verklaard dat [slachtoffer] dat wist. Uit de WhatsApp-gesprekken volgt echter dat [slachtoffer] dat niet wist en dat verdachte [slachtoffer] wilde doen geloven dat dat geld er nog was.
Daarnaast heeft verdachte tegenover [slachtoffer] gelogen dat hij het horloge bij zijn zus had ondergebracht en later een screenshot gestuurd van een Rolex-horloge. Verdachte heeft ontkend dat het een screenshot was en heeft verklaard dat hij zelf een foto van het horloge van [slachtoffer] heeft gemaakt. En dat die foto dus het horloge van [slachtoffer] was. Het zou namelijk om een uniek horloge gaan. Het hof stelt echter vast dat dat laatste niet aannemelijk is geworden. Het hof acht echter juist wel aannemelijk dat de door verdachte aan [slachtoffer] gestuurde afbeelding een Rolex-horloge betreft dat verdachte met een screenshot op internet heeft gemaakt. Verdachte heeft tegenover [slachtoffer] dus meerdere onwaarheden verkondigd die er bovendien toe hebben geleid dat [slachtoffer] steeds minder reden had om boos op verdachte te zijn en zijn veel eerder gedane bedreigingen ten uitvoer te leggen.
Tevens is opvallend dat verdachte [slachtoffer] geen foto's van de goudstaven heeft gestuurd. Ter zitting van het hof gaf hij aan dat hij daarvoor geen verklaring heeft. Verder bevestigt verdachte dat hij, anders dan hij [slachtoffer] heeft doen geloven, op de dag van de afspraak al de hele dag rondom het station in [plaats] en de camping heeft doorgebracht. Bovendien is verdachte, anders dan hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd, niet per trein maar met de auto naar [plaats] gekomen.
Een en ander in samenhang bezien maakt dat naar het oordeel van het hof de door verdachte gestelde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden, namelijk dat verdachte zou hebben geschoten op het slachtoffer omdat er anders op hem zou worden geschoten. Dit betekent dat niet aannemelijk is geworden dat verdachtes handelen in de kern bezien verdedigend van aard was. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Nu op geen moment sprake is geweest van een noodweersituatie, verwerpt het hof ook het beroep op noodweer-exces.
2. Toerekening
Het dossier bevat de volgende omtrent verdachte opgemaakte rapportages:
  • Een pro justitiarapport van 16 maart 2022, opgemaakt door psychiater A.W.M.M. Stevens;
  • Een pro justitiarapport van 3 juni 2021, opgemaakt door gz-psycholoog B.Y. van der Toorn.
Uit de inhoud van deze rapporten volgt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ook ten tijde van het delict.
Met betrekking tot de toerekening heeft de psychiater gerapporteerd dat de persoonlijkheidsstoornis weliswaar een rol heeft gespeeld, maar dat verdachte altijd vrijheid van keuze heeft gehad en hierin niet belemmerd is geweest.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat de persoonlijkheidsstoornis op verschillende momenten in het gebeurde een faciliterende en/of luxerende rol heeft gespeeld. Tegelijkertijd is verdachte op geen enkel moment belemmerd geweest in zijn keuzevrijheid, was hij goed doordrongen van de risico’s die hij nam en heeft hij het besef van de wederrechtelijkheid van zijn handelen naast zich neergelegd. Hoe deze factoren gewogen moeten worden en of het bovenstaande moet [plaats] tot een verminderde mate van toerekening laat de psycholoog over aan de rechtscolleges.
Evenals de rechtbank leidt het hof uit het vorenstaande af dat de bij verdachte geconstateerde psychische stoornis hem niet heeft belemmerd in gedragskeuzes ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Hij was voldoende in staat om uit vrije wil keuzes te maken met betrekking tot zijn gedrag en om de gevolgen van dat gedrag te overzien. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde delict verdachte toegerekend kan worden.
Het gerechtshof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 9 november 2020 op een camping in [plaats] [slachtoffer] om het leven gebracht door hem met een pistool van dichtbij in het lichaam te schieten. Verdachte is, nadat twee campinggasten eraan kwamen en hem vragen gingen stellen, gevlucht.
Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het hoogst denkbare goed - zijn leven - ontnomen. Daarmee heeft verdachte de nabestaanden en dierbaren van [slachtoffer] een groot, onherstelbaar leed aangedaan. Dit volgt onder meer uit de voorgelezen slachtofferverklaringen van de moeder van [slachtoffer] en van de moeder van het dochtertje van [slachtoffer] . Zij moeten leven met het gegeven dat hun zoon en vader er niet meer is.
Een levensdelict brengt naast de grote gevolgen voor de nabestaanden ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof is van oordeel dat voor dit feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op het wettelijk strafmaximum en aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ook heeft het hof acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 maart 2023. Daaruit volgt dat verdachte eerder ter zake van een levensdelict onherroepelijk tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren is veroordeeld.
Uit het dossier volgt dat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten als gevolg van een conflict over de teruggave van geld en kostbaarheden die direct of indirect gerelateerd waren aan drugshandel. Hoewel het hof niet aannemelijk geworden acht dat verdachte [slachtoffer] vanuit een noodweersituatie heeft gedood, is evenmin aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] in koelen bloede heeft gedood. Dat volgt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij hebben na het schietincident verklaard over een man (verdachte) die kennelijk in paniek verkeerde.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Evenals de rechtbank wijst het hof de vordering van het openbaar ministerie tot oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling af. Het hof acht de motivering van die beslissing juist en begrijpelijk en neemt die hier over:
“Uit de over verdachte opgestelde rapportages komt naar voren dat de mogelijkheden tot
gedragsbeïnvloeding en behandelbaarheid gering zijn. Ondanks meerdere resocialisatie- en
hulpverleningstrajecten, waaronder tweemaal een langdurige behandeling in een forensische
polikliniek die mede gericht was op de persoonlijkheidsproblematiek, slaagt verdachte er niet in zijn leven op een maatschappelijk geaccepteerde manier in te richten. Hij maakt telkens een bewuste keuze voor crimineel gedrag en laat zich niet of nauwelijks beïnvloeden door externe factoren. Omtrent oplegging van een TBS met verpleging van overheidswege
overwegen de deskundigen dat dit juridische kader tot voordeel heeft dat verdachte zich niet
kan onttrékken aan behandelinterventies, dat verdachte tijdens resocialisatie intensief kan
worden gevolgd en dat bij dreigend delictgevaar kan worden ingegrepen. Tegelijkertijd
lijken beïnvloedingsmogelijkheden, ook in dit juridische kader, beperkt te zijn. Het hoogst
haalbare lijkt het motiveren van verdachte tot meer prosociale/maatschappe1ijk
geaccepteerde gedragsalternatieven en begeleiding bij het vermijden van risico’s. Maar zelfs
dan moet worden gewaakt voor te veel optimisme: op basis van ervaringen uit het verleden is de verwachting dat verdachte, zelfs indien hij aan een dergelijk traject mee zou werken,
slechts een oppervlakkige aanpassing zal laten zien en er niet gekomen zal worden tot
daadwerkelijke verandering. Daarmee zal de kans op recidive onvoldoende teruggedrongen
worden. Een behandeladvies gericht op het terugdringen van het recidiverisico achten de
deskundigen dan ook niet aangewezen. Een heldere, sanctionerende reactie is meer van
toepassing, aldus de deskundigen. Ook de reclassering adviseert een geheel
onvoorwaardelijke straf.
Nu de deskundigen concluderen dat eerdere langdurige klinische behandelingen en resocialisatietrajecten niet tot gedragsverandering hebben geleid en dat van een nieuwe (langdurige) klinische behandeling naar alle waarschijnlijkheid geen recidivebeperkend effect zal uitgaan, acht de rechtbank (
en dus ook het hof) het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege niet opportuun. Voor zover verdachte naar verwachting tot
gedragsaanpassing kan worden bewogen, kan dat ook worden nagestreefd in het kader van
de detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling.”

Vordering van de benadeelde partij [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich (namens [benadeelde 1] , het minderjarige kind van het slachtoffer [slachtoffer] ) in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering is van de zijde van de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.747,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 3.747,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21.200,00 (bestaande uit € 3.700,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich voor wat betreft het materiële deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot het immateriële deel is namens verdachte verzocht een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar te achten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit € 3.747,00 aan materiële en – gelet op het in het Besluit vergoeding affectieschade vastgestelde forfaitaire bedrag - € 17.500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 21.247,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige (een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade) is gezien het hiervoor genoemde forfaitaire bedrag en uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt primair € 30.203,18, subsidiair € 27.703,18, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit € 10.203,18 aan materiële schade en uit immateriële schade ten bedrage van primair € 20.000,00, subsidiair
€ 17.500,00.
De rechtbank heeft de vordering met betrekking tot het immateriële deel afgewezen. De benadeelde partij is ten aanzien van het materiële deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaard, met verwijzing naar de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat alleen de vordering met betrekking tot € 17.500,00 aan immateriële schade wordt gehandhaafd. Namens de benadeelde partij is een uitdrukkelijk beroep gedaan op de hardheidsclausule.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof conform het vonnis dient te beslissen.
Het hof overweegt dat, nu de benadeelde partij de vordering heeft gewijzigd, alleen een beslissing dient te volgen met betrekking tot een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Artikel 6:108 BW voorziet in een hardheidsclausule voor uitzonderlijke gevallen, bedoeld voor personen die niet onder de vaste kring van gerechtigden vallen, maar die een zodanig nauwe persoonlijke relatie met de overledene hadden dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naasten worden aangemerkt.
Het hof overweegt, net als de rechtbank, dat ten aanzien van de relatie tussen [benadeelde 3] en het slachtoffer [slachtoffer] onvoldoende is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat zij als naaste wordt aangemerkt in de zin van artikel 6:108 BW. Onvoldoende is onderbouwd en gebleken dat er sprake zou zijn van een dusdanig nauwe persoonlijke relatie dat zij, ondanks dat zij niet kan worden aangemerkt als levensgezel, toch gelijkgesteld zou moeten worden met een ‘naaste’ in de zin van de affectieschaderegeling. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal daarom worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [wettelijke vertegenwoordiger benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.247,00 (eenentwintigduizend tweehonderdzevenenveertig euro) bestaande uit € 3.747,00 (drieduizend zevenhonderdzevenenveertig euro) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.247,00 (eenentwintigduizend tweehonderdzevenenveertig euro) bestaande uit € 3.747,00 (drieduizend zevenhonderdzevenenveertig euro) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 141 (honderdeenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 november 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 2 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Verklaring van verdachte ter zitting van het hof d.d. 3 april 2023.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 1235 van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting van het hof d.d. 3 april 2023.
3.Pagina 1603 van het dossier. [verdachte] is verdachte. Uitgaand is van [slachtoffer] naar verdachte. Inkomend is van verdachte naar [slachtoffer] .
4.Pagina 1604 van het dossier.
5.Pagina 1605 van het dossier.
6.Pagina’s 1611-1612 van het dossier.
7.Pagina 1611 van het dossier.
8.Pagina's 1288-1289 van het dossier.
9.Pagina's 1585 e.v. van het dossier.
10.Zie het definitief sectierapport op pagina 250, alsmede het deskundigenverslag betreffende het radiologisch onderzoek van het Maastricht UMC, pagina 475 e.v. van het dossier.
11.Zie het deskundigenverslag van het NFI, pagina 434 van het dossier.
12.Pagina 1269 van het dossier en verdachtes verklaring ter zitting van de rechtbank, blad 5.
13.Pagina 1191-1192 van het dossier, tweede politieverhoor van verdachte.
14.Proces-verbaal onderzoek telefoon Nokia [kenmerk] , pagina 1627 van het dossier.
15.Zie het deskundigenverslag van het NFI, pagina 383-393 van het dossier.
16.Pagina 24 van het dossier.
17.Pagina's 1163 e.v. van het dossier.
18.Pagina 1168 van het dossier.
19.Pagina’s 1180 en 1209 van het dossier.
20.Pagina’s 1753 e.v. van het dossier.
21.Pagina 1260 van het dossier.
22.Pagina's 1243-1244 van het dossier.
23.Pagina's 1137-1339 en pagina's 1435-1436 van het dossier.