ECLI:NL:GHARL:2023:3611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
21-004757-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot afpersing en veroordeling voor poging tot moord en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot afpersing, poging tot moord en het in bezit hebben van een vuurwapen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij dit feit had gepleegd. De verdachte had op 31 december 2019 geprobeerd een woning te overvallen, waarbij hij met een vuurwapen dreigde en schoot, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om hem hiervoor te veroordelen.

Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor poging tot moord op 20 oktober 2020, waarbij hij met een vuurwapen op een buurman schoot. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit zijn voorbereiding en het gebruik van een masker. De verdachte is ook veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof legde een gevangenisstraf op van 70 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Daarnaast werd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd, gezien het risico op herhaling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 5].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004757-21
Uitspraak d.d.: 26 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2021 met parketnummer 18-284545-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans verblijvende [verblijfplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 en 26 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat:
  • de vordering van [benadeelde 1] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde 2] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde 3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor wat betreft de affectieschade wordt afgewezen;
  • de vordering van [benadeelde 4] wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.906,22, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor wat betreft de affectieschade wordt afgewezen;
  • de vordering van [benadeelde 5] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde 6] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Lamers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geoordeeld dat:
  • de vordering van [benadeelde 1] van € 2.500,- voor immateriële schade geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 20.745,76, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • de vordering van [benadeelde 3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • de vordering van [benadeelde 4] wordt toegewezen tot een bedrag van
  • € 5.000,00, ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • de vordering van [benadeelde 5] wordt toegewezen tot een bedrag van € 9.326,33, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • [benadeelde 6] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Tevens heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de nog inbeslaggenomen en niet terug gegeven goederen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 31 december 2019 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan [straatnaam 1] weg te nemen geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [benadeelde 1] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) aanwezig in genoemde woning, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- met een bivakmuts over zijn hoofd, althans met bedekt gelaat, en met een vuurwapen in de hand genoemde woning is binnen gegaan, en/of
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en/of
- genoemd vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde 3] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4] en/of [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd: "geld, geef me nu geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd in het plafond van de keuken, althans een ruimte, van genoemde woning, en/of
- ( vervolgens) genoemd wapen heeft doorgeladen, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft gericht op [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , en/of
- ( vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van [benadeelde 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde 2] ten gevolge had, te weten een schotverwonding in de voet ten gevolge van een afgevuurde kogel (met littekenweefstel in de voet en/of letsel aan de flexie-pees en/of persisterende pijnklachten en gestoorde aansturing van de rechterenkel en dig 1, en/of functieverlies van de rechter grote teen en/of voet, en/of beperkte mobiliteit ten gevolge);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
1. subsidiair
hij op of omstreeks 31 december 2019 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld in een woning gelegen aan [straatnaam 1] , [benadeelde 3] , in elk geval een ander, te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 3] of aan een ander toebehoorde,
- met een bivakmuts over zijn hoofd, althans met bedekt gelaat, en met een vuurwapen in de hand, genoemde woning is binnen gegaan, en/of
- een vuurwapen heeft getoond aan die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4] en/of [slachtoffer 3] , en/of
-
genoemd vuurwapen heeft gericht op die [benadeelde 3] , en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 4] en/of [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd: "geld, geef me nu geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd in het plafond van de keuken, althans een ruimte, van genoemde woning, en/of
- ( vervolgens) genoemd wapen heeft doorgeladen, en/of
- ( vervolgens) genoemd vuurwapen heeft gericht op [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , en/of
- ( vervolgens) een kogel heeft afgevuurd in de richting van [benadeelde 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde 2] tengevolge had, te weten een schotverwonding in de voet ten gevolge van een afgevuurde kogel (met littekenweefstel in de voet en/of letsel aan de flexie-pees en/of persisterende pijnklachten en gestoorde aansturing van de rechterenkel en dig 1, en/of functieverlies van de rechter grote teen en/of voet, en/of beperkte mobiliteit ten gevolge);
2. primair
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde 5] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [benadeelde 5] is gegaan, terwijl hij een vuurapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde 5] heeft aangebeld, en/of
- toen die [benadeelde 5] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in [plaats] , aan [benadeelde 5] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een kogelwond in/aan een vinger (met persisterende pijnklachten en/of functieverlies ten gevolge), heeft toegebracht, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [benadeelde 5] te gaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde 5] aan te bellen, en/of
- toen die [benadeelde 5] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 5] ;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 oktober 2020, in [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 5] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- naar de woning van die [benadeelde 5] is gegaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en/of een masker over zijn gezicht/hoofd had getrokken, en/of
- bij de woning van die [benadeelde 5] heeft aangebeld, en/of
- toen die [benadeelde 5] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2020, in [plaats] , (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65 zijnde, een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of
- 2 patroonhouders, en/of
munitie van categorie III, te weten:
- 23 centraalvuur kogelpatronen, merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket
- 13 centraalvuur kogelpatronen, merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal Jacket
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 31 december 2019 heeft een man met een bivakmuts op geprobeerd de in de woning aan [straatnaam 1] te [plaats 2] aanwezige personen te overvallen, door niet alleen te dreigen, maar ook twee keer te schieten met een vuurwapen. Als gevolg daarvan is [benadeelde 2] in haar voet geraakt. De man is zonder buit vertrokken.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wordt bevestigd, nu wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing, zwaar letsel voor aangeefster [benadeelde 2] ten gevolge hebbend. Het wapen waarmee in de woning is geschoten, is later gevonden in de bedrijfsbus van verdachte, uit camerabeelden en zijn telefoongegevens blijkt dat verdachte op het moment van het delict in de omgeving van de plaats delict was en in zijn loods is een overall gevonden, die overeenkomt met de overall die aangevers omschrijven. Op deze overall zijn schotresten aangetroffen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof primair op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 tenlastegelegde feit. Verdachte ontkent de dader te zijn. Aangevoerd is dat verdachte geen motief heeft en dat er geen resultaten uit technisch onderzoek zijn gekomen waaruit blijkt dat verdachte op de plaats delict aanwezig was. Bovendien is de blauwe overall van verdachte onderzocht, terwijl de getuigen een groene overall beschrijven. Uit het onderzoek van het NFI volgt dat de schotresten op de blauwe overall van verdachte iets waarschijnlijker door een ander patroon zijn veroorzaakt dan door het patroon dat in de woning van de slachtoffers is aangetroffen. Voor de aanwezigheid van schotresten geeft hij verder een concrete, verifieerbare en niet op het eerste gezicht hoogst onaannemelijke verklaring. Verder heeft verdachte een onderbouwde alternatieve verklaring voor het feit dat hij op de bewuste avond in de buurt was van de plaats delict. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het wapen dat bij hem is aangetroffen en mogelijk is gebruikt bij het ten laste gelegde, pas maanden na het incident van [persoon 1] heeft gekregen.
Beoordeling hof
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste is gelegd, heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangiften van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2] volgt eenduidig dat de dader gekleed was in een vieze bevlekte overall, maar de aangevers hebben verschillend verklaard over de kleur van de overall, variërend van lichtgroen tot donkerblauw. [benadeelde 2] beschrijft de vlekken als smeer/zwart. Het hof stelt vast dat de politie in de loods van het bedrijf waar verdachte werkzaam was, een donkerblauwe bevlekte overall met schotresten heeft aangetroffen. Verdachte heeft aangegeven dat dit zijn overall is. Het hof stelt aan de hand van foto’s in het proces-verbaal vast dat de vlekken op de overall met name wit/geel van kleur zijn. Uit het onderzoek van het NFI volgt dat het iets waarschijnlijker is dat de schotresten afkomstig zijn vanuit een andere huls, dan de huls die in de woning aan [straatnaam 1] is aangetroffen. Daarmee is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat deze schotresten afkomstig waren van de schoten die afgevuurd zijn in de woning waar aangevers zich bevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de betreffende overall van hem is en dat de schotresten op de overall terecht zijn gekomen doordat hij heeft gejaagd met oud-collega [persoon 2] . Getuige [persoon 2] heeft bij de politie verklaard inderdaad met verdachte te hebben gejaagd. De aangetroffen overall van verdachte en de daarop aangetroffen sporen zijn niet dusdanig kenmerkend dat vastgesteld kan worden dat die overall gebruikt is bij de overval. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de overall niet kan bijdragen aan het bewijs.
Voorts stelt het hof vast dat aangeefster [benadeelde 2] om 21:46 uur 112 heeft gebeld en dat uit het onderzoek naar het zakelijke telefoonnummer van verdachte volgt dat deze telefoon om 21:48 uur een mast heeft aangestraald, welke dekking geeft op de plaats delict. Daarmee kan vastgesteld worden dat verdachte zich rondom het tijdstip van het delict in de directe omgeving van de plaats delict bevond. Verdachte heeft echter een verklaring voor zijn aanwezigheid aldaar gegeven. Hoewel die verklaring op het eerste gezicht bevreemding wekt, blijkt uit het proces-verbaal dat het niet ongebruikelijk was dat verdachte ’s avonds naar zijn bedrijf, dat zich direct naast de plaats delict bevindt, ging. Zijn aanwezigheid in de omgeving van de plaats delict, rondom het tijdstip van het delict, is daarom niet zonder meer redengevend voor het bewijs dat hij de poging overval zou hebben gepleegd.
Tot slot volgt uit het onderzoek van het NFI dat de afvuursporen in de op 31 december 2019 op de plaats delict aangetroffen hulzen passen bij het merk en type wapen dat op 10 november 2020 in de werkbus van verdachte is aangetroffen. Daarnaast volgt uit de conclusie van het vergelijkend hulsonderzoek dat het waarschijnlijker tot en met veel waarschijnlijker is dat de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden, zijn verschoten met het vuurwapen dat in de werkbus van verdachte is gevonden, dan dat de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het in de werkbus aangetroffen vuurwapen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 20 oktober 2020 met dit wapen heeft geschoten en dat hij dit wapen sinds vijf maanden voorafgaand aan dat schietincident voor [persoon 1] bewaarde. Verdachte ontkent dat hij het wapen op 31 december 2019 (al) voorhanden had. [persoon 1] heeft ontkend het wapen aan verdachte te hebben gegeven.
De vraag die opkomt is of het hof met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen of verdachte circa 10 maanden voorafgaand aan 20 oktober 2020 al over het vuurwapen beschikte. Het hof is van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de poging woningoverval op 31 december 2019 is gepleegd met het in de werkbus van verdachte aangetroffen vuurwapen, maar dat het onderzoek geen aanknopingspunten heeft opgeleverd waaruit met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid sinds wanneer verdachte de beschikking over het vuurwapen heeft verkregen.
Bij die stand van zaken concludeert het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op 31 december 2019 de beschikking over het vuurwapen en de munitie heeft gehad en heeft geschoten in de woning aan [straatnaam 1] te [plaats 2] . Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van de aan hem onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 en 3 tenlastegelegde

Het hof stelt vast dat in de avond van 20 oktober 2020 aangever [benadeelde 5] op het balkon van zijn woning aan [straatnaam 2] te [plaats] is beschoten. Bij dit incident is [benadeelde 5] gewond geraakt. Op het balkon werden bloedsporen aangetroffen, er zaten bloedspatten op de vloer en de deur van het balkon. Voor de woning worden twee hulzen aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij op 20 oktober 2020 vanaf de stoep, in [straatnaam 2] tweemaal omhoog heeft geschoten met het vuurwapen dat hij op de dag van zijn aanhouding, te weten 10 november 2020, (samen met munitie) voorhanden heeft gehad.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2 ten laste gelegde poging moord en poging doodslag, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. Daarnaast is geen sprake van voorbedachte raad, omdat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Beoordeling hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Aanleiding
De partner van verdachte heeft op 20 oktober 2020 een brief van [organisatie] ontvangen, die zij om 14:47 uur via Whatsapp aan verdachte heeft doorgestuurd. Volgens [organisatie] heeft verdachte wijzigingen in de kelderruimte aangebracht die hij had moeten melden, zodat de VvE hier goed- dan wel afkeuring aan kon verlenen. Verdachtes (boven)buurman [benadeelde 5] en zijn partner [benadeelde 6] waren op dat moment al langere tijd in conflict met verdachte, onder andere over zaken die de woning betroffen.
Verdachte betwist dat dit de aanleiding voor het incident op 20 oktober 2020 is geweest. Hij verklaart dat hij die avond erg boos was geworden, omdat aangever een sigaret op zijn hoofd had gegooid. Verdachte heeft toen zijn vuurwapen uit de kelder gehaald en heeft als waarschuwing tweemaal vanaf de stoep omhoog geschoten, waarbij hij aangever niet heeft gezien.
Het hof kan in het midden laten wat de uiteindelijke trigger voor verdachte is geweest om tweemaal met zijn vuurwapen te schieten, maar is wel van oordeel dat de door verdachte geschetste aanleiding voor het schieten (dat aangever [benadeelde 5] een sigaret op zijn hoofd heeft gegooid) ongeloofwaardig is, geen steun vindt in het dossier en ook anderszins niet aannemelijk is geworden. Daarmee stelt het hof vast dat het schieten door verdachte niet direct volgde op een handeling van aangever.
Opzet
Het hof overweegt met betrekking tot de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever als volgt. Uit het door het forensische opsporing uitgevoerde schotbaanonderzoek volgt dat op de buitenkant van het veiligheidsglas van het balkon ricochetbeschadigingen zitten en in het verlengde daarvan zijn in de metalen rand aan de buitenzijde van het balkon schotbeschadigingen aangetroffen. Op grond van het voorgaande heeft de forensische opsporing geconcludeerd dat de bevindingen op de plaats delict passen in het beeld dat de schoten vanuit twee verschillende posities vanaf het tegelpad tussen [straatnaam 2] en de algemene toegangsdeur naar het trappenhuis in de richting van het balkon zijn afgevuurd. De verklaring van verdachte dat hij vanaf de straat geschoten heeft, wordt hiermee weerlegd. Vast staat dat [benadeelde 5] aan een vinger is geraakt door tenminste één kogel en dus dat hij op het balkon moet hebben gestaan op het moment dat verdachte schoot. Tussen de plaats waarvandaan geschoten is en de plaats waar [benadeelde 5] stond, zitten slechts enkele meters. Het hof is van oordeel dat het daarom niet anders kan dan dat verdachte aangever [benadeelde 5] op het balkon gezien heeft en dat hij gericht vanaf beneden op [benadeelde 5] geschoten heeft.
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank heeft daaromtrent in haar vonnis het volgende overwogen.
Nu verdachte vol opzet op de dood van aangever heeft ontkend, zal de rechtbank moeten beoordelen of verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een gevolg, in dit geval de dood van aangever, zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar algemene ervaringsregels is er sprake van een aanmerkelijke kans op de dood, wanneer met een vuurwapen in de richting van een persoon wordt geschoten. In dit verband neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat volgens het schietbaanonderzoek verdachte, een ongeoefend schutter, in directe lijn richting het balkon van aangever heeft geschoten, waarbij de afstand tussen verdachte en aangever ongeveer 5 meter was. Terwijl verdachte schoot, leunde aangever voorovergebogen over de reling van het balkon. Het bovenlichaam van aangever bevond zich op dat moment dicht in de buurt van de plek waar zijn vinger door de kogel is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke slagaderen bevinden en dat letsel aan deze vitale delen dodelijk kan zijn. Ook verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank is van oordeel dat het van onderen op een afstand van enkele meters tweemaal schieten met een pistool in de richting van aangever zozeer gericht is op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte door aldus te handelen die kans bewust heeft aanvaard. Daarmee staat het opzet vast.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en neemt deze over.
Voorbedachte raad
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte al dan niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank heeft in haar vonnis te aanzien van de voorbedachte raad het volgende overwogen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Masker
Aangever heeft beschreven dat de schutter een blanke man is geweest. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij na het horen van de knallen een blanke man zag wegfietsen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een masker van een blanke kalende man gevonden. De rechtbank concludeert dat het uiterlijk van dit masker goed past bij het signalement dat door aangever en getuige [getuige 1] is beschreven.
Fiets en bus
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij na het schietincident de route naar zijn werkbus te voet heeft afgelegd. Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte na het schietincident niet lopend maar op een fiets is weggereden naar zijn werkbus. De bus had verdachte van te voren aan [straatnaam 3] geparkeerd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Op de camerabeelden van buurtbewoner [buurtbewoner] zijn op 20 oktober 2020 om 20.32 uur twee schoten te horen. Om 20.33 uur heeft getuige [benadeelde 6] gebeld met 112. Een aantal seconden na het horen van de schoten, zag getuige [getuige 1] een kale man fietsen vanuit [straatnaam 2] in de richting van [straatnaam 4] Door de camera van roeivereniging [roeivereniging] is het fietspad in de richting van [straatnaam 3] / [straatnaam 5] gefilmd. Op de beelden is te zien dat om 20.34 uur een fietser zonder verlichting met een opvallend breed stuur passeert. Op de beelden worden geen voetgangers waargenomen die zich vanuit de richting van [straatnaam 4] naar [straatnaam 3] / [straatnaam 5] begeven.
Volgens de track & trace gegevens van de werkbus van verdachte, is het voertuig op 20 oktober 2020 om 16.50 uur geparkeerd aan [straatnaam 3] en om 20.35 uur weer weggereden. Dit is kort na het schietincident en kort nadat getuige [getuige 1] een blanke kale man zag wegfietsen en er op de camerabeelden een fietser zonder verlichting met een breed stuur is te zien.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij zijn werkbus vaker aan [straatnaam 3] parkeert, volgt uit het dossier dat het voertuig slechts éénmaal eerder daar heeft gestaan. Volgens getuige [getuige 2] parkeerde verdachte zijn werkbus altijd voor de deur en was het opvallend dat de werkbus op 20 oktober 2020 aan [straatnaam 3] stond geparkeerd.
Getuige [getuige 3] heeft die avond gezien dat de linker achterdeur en de schuifdeur van de bus zijn opengegaan en dat een kale man is ingestapt en weggereden.
Uit de track & trace gegevens blijkt dat de bus, na een stop in [plaats 4] , is geparkeerd in de loods in [plaats 2] waar het bedrijf van verdachte is gevestigd. De politie heeft in de loods een damesfiets gevonden met een breed stuur en zonder koplamp. Op het handvat van de fiets zijn schotresten aangetroffen. Volgens getuige [getuige 4] stond deze damesfiets voor 21 oktober 2020 nog niet in de loods.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die getuige [getuige 1] kort na het incident heeft zien fietsen, dat verdachte fietsend te zien is op de camerabeelden van [roeivereniging] en tot slot dat verdachte door getuige [getuige 3] bij de werkbus is gezien. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte een fiets klaar had staan om bij zijn werkbus te komen en dat hij de fiets in de loods heeft neergezet.
Het hof acht deze overwegingen juist en neemt de overwegingen over. Voorts overweegt het hof dat de verklaring van verdachte dat hij geen voorbereidingshandelingen heeft getroffen, niet wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte een masker van een kale blanke man droeg toen hij op 20 oktober 2020 bij aangever heeft aangebeld. Het hof is van oordeel dat verdachte bewust dit masker heeft gedragen om zichzelf onherkenbaar te maken en aldus de kans op betrapping heeft willen verkleinen. Daaruit volgt dat verdachte heeft nagedacht over de eventuele gevolgen van wat hij zou gaan doen. Daarnaast heeft verdachte om 16:50 uur zijn werkbus van zijn gebruikelijke plek nabij de woning aan [straatnaam 6] verplaatst naar [straatnaam 3] en heeft hij ervoor gezorgd dat hij de beschikking had over een fiets waarmee hij snel zijn werkbus kon bereiken teneinde onopgemerkt te kunnen wegkomen van de plaats delict. Het hof constateert dat tussen het verplaatsen van het werkbus en het schietincident om 20:32 uur enkele uren zit. Gelet op dit tijdsverloop is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij volop tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Het hof is van oordeel dat van contra-indicaties voor voorbedachte raad niet is gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 20 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op aangever [benadeelde 5] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2. primair
hij op 20 oktober 2020 in [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- naar de woning van die [benadeelde 5] is gegaan, terwijl hij een vuurwapen bij zich droeg en een masker over zijn hoofd had getrokken, en
- bij de woning van die [benadeelde 5] heeft aangebeld, en
- toen die [benadeelde 5] op het balkon van zijn woning stond, met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [benadeelde 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 10 november 2020 in [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en
- 2 patroonhouders en
munitie van categorie III, te weten
- 23 centraalvuur kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 7,65 millimeter, type Full Metal Jacket en
- 13 centraalvuur kogelpatronen van het merk Prvi Partizan, kaliber .32 millimeter, type Full Metal Jacket
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en een vuurwapenonderdeel van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de feiten niet strafbaar zouden doen zijn.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse strafwet kent. Verdachte heeft, vermomd door een masker en met een vuurwapen in zijn hand, in de avond van 20 oktober 2020 bij buurman [benadeelde 5] aangebeld. [benadeelde 5] en zijn partner leefden op dat moment al jarenlang met verdachte in onmin. Toen [benadeelde 5] over de rand van het balkon keek wie er had aangebeld, heeft verdachte tweemaal met het vuurwapen in zijn richting geschoten. Verdachte had die dag zijn werkbus 900 meter verderop geparkeerd en is daar na het schietincident op een fiets die hij al klaar had gezet naartoe gefietst. Om de kans op herkenning te verkleinen, droeg hij een masker. Het hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan. Los van de ernstige gevolgen, zowel lichamelijk als psychisch, die dit voor aangever en zijn partner heeft gehad, schokt een dergelijk feit de rechtsorde in het algemeen. Verdachte heeft meermaals met een vuurwapen geschoten in de directe nabijheid van een appartementengebouw. Als ongeoefend schutter had hij ook anderen dan het slachtoffer kunnen raken. Verdachte heeft op de terechtzitting steeds willen vertellen over wat aangever allemaal wel niet fout zou hebben gedaan en gaat daarmee volledig voorbij aan het feit dat niets het schieten met een vuurwapen rechtvaardigt. Tenslotte heeft verdachte er geen rekening mee gehouden wat dit voor zijn eigen sociale omgeving, niet in de laatste plaats voor zijn vrouw en zijn jonge dochter, voor gevolgen heeft.
Bovendien heeft verdachte door zijn handelen, niet alleen door zijn ongeoefendheid, maar ook vanwege de ricochetwerking van de afgevuurde kogels, gevaar veroorzaakt voor andere bewoners van het appartementengebouw en passanten.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen, patroonhouders en munitie voorhanden gehad. Het hof is van oordeel dat het bezit van een vuurwapen en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee brengt, risico’s die zich in de onderhavige zaak in ruime mate hebben verwezenlijkt.
Persoon van verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister betreffende verdachte van 1 maart 2023. Weliswaar blijken daaruit geen veroordelingen voor strafbare feiten, maar verdachte heeft zich onder een alias ( [alias] ) in 2005 wel schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten een gewapende woningoverval, waarvoor hij onherroepelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Uit de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportages van 12 en 20 april 2021 volgt dat de gedragsdeskundigen adviseren het onder 2 bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, nu verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en aan een licht verstandelijke beperking. De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat deze beperking en stoornis van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Het hof ziet geen reden om aan de conclusie van de gedragsdeskundigen te twijfelen en neemt deze derhalve over, zodat het onder 2 bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte wordt toegerekend.
Oplegging straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is naar het oordeel van het hof enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte de verminderde toerekeningsvatbaarheid in aanmerking genomen. Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om de straf te matigen omdat het Nederlanderschap van verdachte is ingetrokken en hij daardoor mogelijk niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat tussen het instellen van het hoger beroep op 1 november 2021 en de datum van de uitspraak in hoger beroep op 26 april 2023 bijna 30 maanden zijn verstreken, waar de Hoge Raad in strafzaken waarbij de verdachte preventief gehecht is, in beginsel uitgaat van een redelijke termijn van berechting binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep. Het hof stelt evenwel vast dat een deel van de tijd die verstreken is, het gevolg is van de onderzoekswensen die namens verdachte zijn ingediend en uitgevoerd. Al met al meent het hof dat sprake is van een zodanige overschrijding van de redelijke termijn dat om die reden op de gevangenisstraf van verdachte twee maanden in mindering moet worden gebracht. Het hof zal daarom verdachte 70 maanden gevangenisstraf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. Het hof merkt hierbij op dat thans niet duidelijk is of verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma en/of voorwaardelijke invrijheidstelling. Niettemin acht het hof de op te leggen straf een passende.
Maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht
Het hof zal – naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf - een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van detentie onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
Ook in dit verband heeft het hof acht geslagen op de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportages en het reclasseringsadvies van 26 mei 2021. Hieruit volgt dat het risico op gewelddadig gedrag met lichamelijk letsel wordt ingeschat als matig tot hoog. De reclassering heeft in haar rapportage een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) geadviseerd, indien vanwege de duur van een opgelegde gevangenisstraf bijzondere voorwaarden niet mogelijk zijn.
In dit kader kan de geadviseerde ambulante behandeling alsnog in een later stadium worden gerealiseerd naast langdurig toezicht van de reclassering. Toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden beperkt. Dit geldt temeer nu er rekening mee gehouden moet worden dat verdachte geen gebruik kan maken van de begeleidings- en behandelingsmogelijkheden die vanuit een voorwaardelijke invrijheidstelling geboden zouden kunnen worden. Het hof wil voorkomen dat verdachte onbehandeld en onbegeleid op straat komt te staan, indien dit tegen het einde van zijn detentie wel noodzakelijk wordt gevonden ter voorkoming van recidive. Gelet op het voorgaande acht het hof het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht ambtshalve op te leggen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de zijn vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.745,76. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.745,76. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in volle omvang aan het hof voorligt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft zijn
vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in volle omvang aan het hof voorligt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.906,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in volle omvang aan het hof voorligt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.744,43. Dit bedrag bestaat uit
€ 5.744,43 materiële schadde en € 10.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.326,33. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van het materiële deel zal de vordering tot een bedrag van € 677,05 worden toegewezen, bestaande uit de kosten van het eigen risico, de extra kosten van de verzekering, de apotheekkosten, de reiskosten, de parkeerkosten en de kosten van de kleding. Met betrekking tot de schadepost ‘aanschaf kogelwerende vesten’ overweegt het hof dat er geen rechtstreeks verband aanwezig is tussen deze kosten en het onder 2 bewezenverklaarde feit en bovendien is niet gebleken dat de kosten voor zijn rekening zijn gekomen. Het hof beschikt ten aanzien van de schadepost ‘vloerbedekking’ over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Een aanhouding van de zitting om de vordering nader te laten onderbouwen, levert een onevenredige belasting voor dit strafgeding op. Met betrekking tot de schadepost ‘kosten gemaakt i.v.m. annulering vakantie op [parknaam] ’ overweegt het hof dat er geen rechtstreeks verband aanwezig is tussen de schade en het onder 2 bewezen verklaarde feit. Tot slot overweegt het hof ten aanzien van de schadepost ‘huishoudelijke hulp’ dat de noodzaak daartoe onvoldoende is onderbouwd om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Het hof zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 10.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van het immateriële deel volledig zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2020.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.197,02. Dit bedrag bestaat uit € 3.197,02 materiële schade en € 5.000 immateriële schade in de vorm van shockschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het materiële deel beschikt het hof over onvoldoende informatie om het rechtstreeks verband en de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Een aanhouding van de zitting om de vordering nader te laten onderbouwen, levert een onevenredige belasting voor dit strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade/shockschade overweegt het hof het volgende. Het hof onderkent dat de confrontatie van [benadeelde 6] met de gevolgen van het schieten op zijn partner en levensgezel [benadeelde 5] zwaar moet zijn geweest. Voor het vaststellen van affectieschade is echter vereist dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van dit feit. De emotionele schok die dit tot gevolg heeft gehad, moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Het hof meent dat daarvoor een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige nodig is. De namens [benadeelde 6] overgelegde stukken ter onderbouwing van het geestelijk letsel acht het hof daartoe onvoldoende. Daarnaast is niet duidelijk welk deel van de gestelde immateriële schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit of van de afwikkeling ervan dan wel van de conflictueuze voorgeschiedenis die [benadeelde 6] met verdachte had.
Nader onderzoek daarnaar zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslag

Het hof acht het masker vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het onder 2 primair bewezenverklaarde feit hiermee is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
Ten aanzien van het vuurwapen, de patroonhouders en de munitie overweegt het hof dat deze inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte toebehoren. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten aangetroffen en uit onderzoek is gebleken dat deze feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof merkt tot slot op dat de inbeslaggenomen telefoon (GSM OPPO), moet worden teruggeven aan verdachte, net als de inbeslaggenomen overall.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36d, 36f, 38z, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
70 (zeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een masker.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool van het merk CZ, model 27, kaliber 7,65 millimeter;
- 2 patroonhouders;
- 23 kogelpatronen, merk Geco, type Full Metal Jacket, kaliber 7,65 millimeter;
- 13 kogelpatronen, merk Prvi Partizan, type Full Metal, kaliber 32 millimeter.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- GSM OPPO;
- overall.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.677,05 (tienduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijf cent) bestaande uit € 677,05 (zeshonderdzevenenzeventig euro en vijf cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.677,05 (tienduizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vijf cent) bestaande uit € 677,05 (zeshonderdzevenenzeventig euro en vijf cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 88 (achtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 26 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.