ECLI:NL:GHARL:2023:3603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
200.312.948/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van bewind vanwege lichamelijke of geestelijke toestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, geboren in 1960. Het bewind was ingesteld op 20 januari 2014 vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende had op 29 december 2021 verzocht om opheffing van het bewind, maar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland had dit verzoek op 8 april 2022 afgewezen. De rechthebbende ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, haar verzoek tot opheffing van het bewind toegelicht. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en verzocht om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet voldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De enkele omstandigheid dat er geen schulden meer zijn, is op zichzelf onvoldoende om het bewind op te heffen, aangezien het bewind was ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat zij in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft geen medische verklaring overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij in staat is om haar financiën zelf te regelen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende nog steeds aanwezig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.948/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9610864)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoekster](de rechthebbende),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. P. Bollema te Leeuwarden,
en
[verweerder] B.V.(de bewindvoerder),
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn de kinderen van de rechthebbende aangemerkt, te weten:
1.
[kind1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
2.
[kind2] ,
wonende te [woonplaats1] ,

3 [kind3] ,

wonende te [woonplaats2] ,

4 [kind4] ,

wonende te [woonplaats1] ,

5 [kind5] ,

wonende te [woonplaats1] ,

6 [kind6] ,

wonende te [woonplaats3] ,

7 [kind7] ,

wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 6 juli 2022;
- een brief namens de rechthebbende van 14 juli 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de bewindvoerder van 23 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2023 plaatsgevonden. De rechthebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de bewindvoerder zijn [naam1] en [naam2] verschenen. Ook was [kind7] aanwezig. De overige belanghebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1960.
3.2
Bij beschikking van 20 januari 2014 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende op grond van haar lichamelijke of geestelijke toestand.
3.3
Bij verzoekschrift, binnengekomen op 29 december 2021, heeft de rechthebbende de kantonrechter verzocht het bewind over haar goederen op te heffen.
3.4
Bij de (bestreden) beschikking van 8 april 2022 heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 april 2022. De rechthebbende verzoekt deze beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende de onderbewindstelling van de rechthebbende op te heffen.
4.2
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter het bewind opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
5.2
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind dient te worden afgewezen.
5.3
Uit de beschikking van 20 januari 2014 volgt dat het bewind is ingesteld omdat de rechthebbende niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende heeft aangevoerd dat die grond ten onrechte in de beschikking is opgenomen en dat de grond van het bewind het hebben van problematische schulden was, maar die stelling heeft zij niet met stukken onderbouwd. Anders dan de rechthebbende stelt, kan het hof uit de vijfjaarlijkse evaluatie in 2019 niet afleiden dat de grondslag van het bewind het hebben van problematische schulden was. In deze evaluatie is juist de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende als grond van de maatregel aangekruist. Dat dit een vergissing zou zijn, is niet aangetoond.
Het enkele feit dat bij de uitleg vervolgens is vermeld dat het bewind is ingesteld omdat de rechthebbende haar financiën niet op orde had, is daartoe onvoldoende.
5.4
Omdat de rechthebbende verzoekt om opheffing van het bewind, ligt het op haar weg om te onderbouwen dat de hiervoor genoemde noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende hierin niet is geslaagd. De omstandigheid dat er geen schulden meer zijn is op zichzelf onvoldoende voor opheffing van het bewind omdat het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende stelt weliswaar dat haar lichamelijke en geestelijke toestand zodanig is dat zij in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, maar onderbouwing van deze stelling, bijvoorbeeld door een medische verklaring, ontbreekt.
Daarnaast volgt het hof de rechthebbende niet in haar stelling dat het bewind niet zinvol is en dat zij in staat is zelf haar financiën te regelen, zo nodig met de hulp van haar kinderen. De bewindvoerder heeft dit bestreden en aangevoerd dat de rechthebbende structureel om meer geld vraagt dan dat er te besteden is en dat zij de rechthebbende daarin telkens moet begrenzen. Anders dan de rechthebbende heeft gesteld, blijkt dan ook onvoldoende dat zij zich bewust is van haar inkomsten en uitgaven en dat zij haar financiën zelf kan regelen. Weliswaar heeft de rechthebbende gesteld dat zij alleen voor noodzakelijke uitgaven extra geld aanvraagt, maar dat maakt het oordeel niet anders. Dat de rechthebbende zelf al regelmatig financiële zaken regelt, is gelet op wat hiervoor is overwogen onvoldoende voor opheffing van het bewind.
5.5
De rechthebbende heeft nog aangevoerd dat de bewindvoerder onjuist heeft gehandeld met betrekking tot haar energielasten en toeslagen en dat zij ook geen betalingsafspraken heeft gemaakt, maar het hof gaat hieraan voorbij. Wat hier verder ook van zij, het hof is van oordeel dat dit ziet op de uitvoering van het bewind en niet op de vraag of het bewind wel of niet dient voort te duren. In de omstandigheid dat de rechtsvorm van de bewindvoerder is gewijzigd, zoals de rechthebbende heeft gesteld, ziet het hof ook geen aanleiding om de onderbewindstelling op te heffen.
5.6
Nu niet is komen vast te staan dat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is, ziet het hof geen aanleiding voor opheffing van het bewind. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 april 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en S. Rezel, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.