Uitspraak
[kind1] ,
[kind2] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, geboren in 1960. Het bewind was ingesteld op 20 januari 2014 vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende had op 29 december 2021 verzocht om opheffing van het bewind, maar de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland had dit verzoek op 8 april 2022 afgewezen. De rechthebbende ging hiertegen in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, haar verzoek tot opheffing van het bewind toegelicht. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en verzocht om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet voldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De enkele omstandigheid dat er geen schulden meer zijn, is op zichzelf onvoldoende om het bewind op te heffen, aangezien het bewind was ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat zij in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft geen medische verklaring overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij in staat is om haar financiën zelf te regelen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende nog steeds aanwezig is.