ECLI:NL:GHARL:2023:3554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
200.312.108/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerders voor schadevergoeding aan rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de voormalige bewindvoerders van een rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 2001, had een bewind ingesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De voormalige bewindvoerders, vennoten van [naam1] V.O.F., zijn in eerste aanleg ontslagen en de ouders van de rechthebbende zijn benoemd tot opvolgend bewindvoerders. De rechthebbende verzocht om schadevergoeding van € 10.000,- wegens tekortkomingen van de voormalige bewindvoerders, maar dit verzoek werd afgewezen door de kantonrechter.

In hoger beroep hebben de verzoekers de afwijzing van de schadevergoeding betwist en een hoger bedrag van € 15.000,- geëist. Het hof heeft onderzocht of de voormalige bewindvoerders tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht. Het hof concludeert dat de voormalige bewindvoerders niet adequaat hebben gehandeld, met name met betrekking tot de autoverzekering van de rechthebbende, die op 27 oktober 2020 is geroyeerd. De verzoekers stelden dat er voldoende saldo op de rekening van de rechthebbende was om de premie te betalen, maar de voormalige bewindvoerders voerden aan dat zij binnen hun mogelijkheden hebben gehandeld.

Het hof oordeelt dat de voormalige bewindvoerders te passief zijn geweest in het voorkomen van het royement van de autoverzekering. Echter, het hof kan niet vaststellen dat de rechthebbende daadwerkelijk schade heeft geleden door het royement, aangezien hij geen hogere premie heeft betaald en niet voldoende heeft onderbouwd dat hij inkomsten heeft misgelopen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.108/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 9390977 en 9390982)
beschikking van 18 april 2023
inzake
[verzoeker1](de rechthebbende),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verzoeker2](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerder1] en [verweerder2] ,
vennoten van [naam1] V.O.F.(de voormalige bewindvoerders),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerders in hoger beroep.
Als informant is aangemerkt:
[de zus]( [de zus] ),
wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Leeuwarden, van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift ingekomen op 15 juni 2022;
- een journaal bericht namens de verzoekers van 5 juli 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de verzoekers van 17 maart 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2023 plaatsgevonden. De rechthebbende en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Robben als waarnemer voor mr. J.D. Nijenhuis. Tevens is ter zitting verschenen de heer [verweerder2] , vennoot van [naam1] V.O.F. Voorts is [de zus] verschenen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 2001.
3.2
Bij beschikking van 10 augustus 2020 is wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden een bewind ingesteld over alle goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, met benoeming van [verweerder1] en [verweerder2] , vennoten van [naam1] V.O.F., tot bewindvoerders.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [verweerder1] en [verweerder2] , vennoten van [naam1] V.O.F., met ingang van 1 april 2022 ontslagen als bewindvoerders en met ingang van diezelfde datum de moeder en de vader tot opvolgend bewindvoerders benoemd over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende. Voorts heeft de kantonrechter in deze beschikking het verzoek van de rechthebbende tot veroordeling van de voormalige bewindvoerders tot betaling aan de rechthebbende van een bedrag van € 10.000,- aan schadevergoeding, afgewezen.
3.4
Bij beschikking van 9 augustus 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is het bewind opgeheven.

4.De omvang van het geschil

4.1
De verzoekers zijn met één grief in hoger beroep gekomen tegen een gedeelte van de bestreden beschikking. De grief richt zich op de afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van schadevergoeding wegens de tekortkoming van de voormalige bewindvoerders. De verzoekers verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de afwijzing van de gevraagde schadevergoeding en [naam1] V.O.F., alsmede ieder van de vennoten afzonderlijk, alsnog te veroordelen tot betaling aan de rechthebbende van een bedrag van € 15.000,- aan schadevergoeding, althans tot betaling van een zodanig bedrag aan schadevergoeding als het hof redelijk acht.
4.2
De voormalige bewindvoerders voeren verweer en verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en geen schadevergoeding toe te kennen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW - volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing bij bewind - kan de rechter (ambtshalve) de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
5.2
Aan het hof ligt de vraag voor of de voormalige bewindvoerders in de zorg van goede bewindvoerders (toerekenbaar) zijn tekortgeschoten en of zij de als gevolg daarvan ontstane schade aan de rechthebbende dienen te vergoeden. In deze zaak is daarvoor het volgende van belang. Vast staat dat de autoverzekering van de rechthebbende bij [naam2] op 27 oktober 2020 is geroyeerd omdat de verzekeringspremie voor de WAM-verzekering van de auto niet op tijd is voldaan.
De verzoekers stellen dat de voormalige bewindvoerders in het algemeen, maar meer concreet ten aanzien van de autoverzekering, niet als goede bewindvoerders hebben gehandeld en dat zij niet goed hebben zorggedragen voor de financiële belangen van de rechthebbende. Volgens de verzoekers stond er voldoende saldo op de rekening van de rechthebbende om de premie van de autoverzekering te voldoen en had betaling van de premie van de autoverzekering prioriteit moeten krijgen boven de overige kosten, te meer omdat de autoverzekering geroyeerd dreigde te worden. De verzoekers stellen dat de rechthebbende als gevolg van het royement schade heeft geleden en dat de voormalige bewindvoerders hiervoor aansprakelijk zijn.
De voormalige bewindvoerders voeren daarentegen aan dat zij binnen de mogelijkheden die zij hebben gehad adequaat en zorgvuldig hebben opgetreden. Voorafgaand en ten tijde van de royering stond er onvoldoende saldo op de rekening van de rechthebbende om de volledige achterstand van de autoverzekering te voldoen, terwijl dit volgens de bewindvoerders een harde eis van de [naam2] was ter voorkoming van de royering. Daarnaast hebben de voormalige bewindvoerders zich genoodzaakt gezien om keuzes te maken in de betaling van kosten. Daarbij hebben zij gekozen om, van hoog naar laag, prioriteit te geven aan de kosten van levensonderhoud en vervoer voor werk, advocaatkosten, kosten van bewindvoering, het aflossen op een lening van de moeder en tot slot de verzekeringspremies.
5.3
Naar het oordeel van het hof hebben de voormalige bewindvoerders de voldoening van de premie voor de autoverzekering te veel op zijn beloop gelaten en niet voortvarend gehandeld. Bij brief van 9 september 2020 heeft [naam2] gewaarschuwd dat de autoverzekering wordt geroyeerd indien de premie niet op tijd zou worden betaald. Daarop heeft de moeder de voormalige bewindvoerders bij e-mail van 13 september 2020 gevraagd zo spoedig mogelijk actie te ondernemen om te voorkomen dat de autoverzekering zou worden geroyeerd. De voormalige bewindvoerders hebben bij e-mail van 28 september 2020 de afdeling inkomensbeheer van [de bank] benaderd, verzocht de polis te mogen ontvangen, toegezegd de lopende premie te zullen voldoen en uitstel gevraagd voor de betaling van de premieachterstand. Bij e-mail van 29 september 2020 heeft [de bank] hierop gereageerd en aangegeven dat de achterstand € 729,93 bedroeg en dat voor uitstel van de premie contact kon worden opgenomen met de afdeling debiteurenbeheer. Dit laatste hebben de voormalige bewindvoerders vervolgens niet, althans veel te laat gedaan. Uit de stukken is niet gebleken dat de voormalige bewindvoerders actief in overleg zijn getreden met de afdeling debiteurenbeheer over de aanpak van de premieachterstand, terwijl hier, gelet op de e-mail van [de bank] van 29 september 2020 en de brief van [naam2] van 9 september 2020 alle aanleiding voor was. Daarnaast was de noodzaak van het gebruik van de auto door de rechthebbende bekend bij de voormalige bewindvoerders. Immers, de voormalige bewindvoerders hebben toestemming gegeven om een lening bij de moeder aan te gaan voor de aanschaf van de auto zodat de rechthebbende vervoer had naar zijn werk in [plaats1] . Bovendien zijn de motorrijtuigenbelasting en reiskostenvergoeding betaald met het oog op het voortzetten van het gebruik van de auto zodat de rechthebbende inkomsten kon blijven verwerven om uiteindelijk tot een oplossing te komen voor de schuldenproblematiek. De betaling van de verzekeringspremie was eveneens een noodzakelijk vereiste om de auto op de weg te houden. Gelet hierop was het belang van het tijdig opnemen van contact met de afdeling debiteurenbeheer een gegeven. Nu de voormalige bewindvoerders op dit punt niet voortvarend genoeg hebben gehandeld, is het hof van oordeel dat zij zijn tekortgeschoten in de zorg van goede bewindvoerders.
5.4
Vervolgens ligt de vraag voor of vastgesteld kan worden dat de rechthebbende schade, die voor vergoeding in aanmerking komt, heeft geleden door de handelwijze van de voormalige bewindvoerders. Het hof is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het royement had kunnen worden voorkomen indien de voormalige bewindvoerders wel tijdig contact hadden opgenomen met de afdeling debiteurenbeheer. Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat de rechthebbende schade heeft geleden als gevolg van het royement. De rechthebbende stelt dat hij door het royement was aangewezen op een aanzienlijk duurdere verzekering bij [naam3] . Ter zitting is echter gebleken dat de rechthebbende uiteindelijk geen verzekering bij [naam3] heeft afgesloten, maar dat zijn huidige auto via zijn vader is verzekerd. Hij heeft dus geen (verhoogde) premie betaald en derhalve op dat punt geen daadwerkelijke schade geleden. De rechthebbende stelt voorts dat hij inkomsten is misgelopen omdat hij drie maanden niet heeft kunnen werken wegens het onverzekerd zijn van zijn auto. De rechthebbende stelt dat hij na beëindiging van zijn werk in [plaats1] had kunnen werken bij [naam4] in [plaats2] , maar dat dit als gevolg van het royement geen doorgang kon vinden. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het is bovendien onduidelijk of de schade die de rechthebbende stelt te hebben geleden niet had kunnen worden voorkomen. Het is namelijk niet gebleken dat de rechthebbende niet op een andere manier vervoer naar zijn werk had kunnen regelen. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de rechthebbende momenteel met een auto, die door zijn vader verzekerd is, naar het werk gaat. Uit niets blijkt dat de rechthebbende dit niet op een eerder moment had kunnen doen, of bijvoorbeeld gebruik had kunnen maken van ander (openbaar) vervoer, zodat eventueel inkomstenverlies voorkomen had kunnen worden. Daarnaast heeft de rechthebbende niet inzichtelijk gemaakt hoeveel loon hij zou hebben ontvangen indien hij in die periode wel bij [naam4] werkzaam was geweest. Tot slot is niet gebleken dat de rechthebbende niet elders een baan had kunnen krijgen waarvoor hij geen eigen auto (en eigen verzekering) nodig zou hebben. Al met al is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de rechthebbende schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van de voormalige bewindvoerders.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben de verzoekers hun verzoek ten aanzien van de schade van de rechthebbende aangevuld. Voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat de schade onvoldoende zou zijn onderbouwd, is verzocht de schade van de rechthebbende nader op te (laten) maken als de rechthebbende in de toekomst genoodzaakt is een autoverzekering op zijn eigen naam af te sluiten en dit zal leiden tot een hogere premie. Afgezien van de vraag of dit verzoek eerst tijdens de mondelinge behandeling had kunnen worden gedaan, kan het reeds worden afgewezen omdat met hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende is onderbouwd dat de nalatigheid van de bewindvoerder het royement (en de eventuele toekomstige noodzaak van een hogere premie) tot gevolg heeft gehad.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Leeuwarden van 15 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en S. Rezel, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 18 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.