ECLI:NL:GHARL:2023:3545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.307.857/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting, verzuim, ontbinding en ongedaanmakingsverplichtingen in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De appellanten, eigenaren van een woning en een perceel grond, hebben een geschil met de geïntimeerde, een eenmansbedrijf dat actief is in graaf- en grondwerken. De appellanten hebben een schadevergoeding ontvangen van hun opstalverzekeraar na een brand op hun perceel, en hebben de geïntimeerde ingeschakeld voor sloop- en opruimwerkzaamheden. De geïntimeerde heeft echter facturen gestuurd voor werkzaamheden die volgens de appellanten niet zijn afgerond, en heeft zijn werkzaamheden opgeschort wegens niet-betaling. De rechtbank heeft in eerste aanleg de appellanten veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerde, maar de appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de facturen prematuur zijn verzonden, omdat de werkzaamheden niet waren opgeleverd, en dat de opschorting door de geïntimeerde niet terecht was. Hierdoor is de geïntimeerde in verzuim geraakt. Het hof concludeert dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden en dat de geïntimeerde de ontvangen betalingen moet terugbetalen, waarbij de waarde van de verrichte prestaties moet worden vastgesteld. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling en partijen zijn aangemoedigd om tot een minnelijke oplossing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.307.857/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 241278)
arrest van 25 april 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. A. Visser, die kantoor houdt te Wierden,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J.G.M. te Woerd, die kantoor houdt te Almelo.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van dit hof van 18 oktober 2022, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bevolen. Van de op
31 maart 2023 gehouden mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens is het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op heden.

2.De feiten van de zaak

2.1
[geïntimeerde] is als eenmansbedrijf actief in graaf- en grondwerken.
2.2
[appellanten] zijn eigenaar van een woning aan de [adres1] in [woonplaats1] , gemeente Ommen, waarin zij wonen.
2.3
[appellanten] waren daarnaast eigenaar van een perceel aan de [adres2] in
[plaats1] . Op dit perceel stonden onder meer een woning, kippenhok, tuinhuis en duiventil.
De woning op het perceel is door een brand vergaan. EMN heeft de schade door de brand als volgt getaxeerd:
Opstal (...)
Noodvoorzieningen (...)
Opruimingskosten € 27.407,-
Huurderving (...)
Tuinaanleg /bestrating € 15.000,-
2.4
[appellanten] hebben ter dekking van de opruimingskosten en tuinaanleg/bestrating een uitkering ontvangen van in totaal € 42.407,- van hun opstalverzekeraar.
2.5
Op 12 september 2018 heeft [appellante] een e-mailbericht aan [geïntimeerde] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
"Hallo [geïntimeerde] ,
Bedankt nogmaals voor de gezellige avond gisteren en voor je hulp.
Hier zijn de offertes, ik zou voorstellen om er net wat onder te gaan zitten al is het
maar 500 euro.
Groetjes [appellante] ."
Aangehecht aan deze e-mail is een e-mailbericht van 21 augustus 2018 van [naam2] , werkzaam bij Troostwijk Expertises B.V., waarin hij onder meer schrijft:
"Hoi [appellante] ,
Hierbij de offertes van de slopers.
[naam3] EUR 24.400
[naam4] EUR 25.850"
Verder is bijgevoegd een document, getiteld `sloopbestek en algemene voorwaarden
[appellant] te [plaats1] '. Daarin staat onder meer het volgende:
"OMSCHRIJVING VAN DE WERKZAAMHEDEN
OPSTAL optie 1
Het slopen en opruimen van de het gehele gebouw tot de bovenkant van de beganegrondvloer. De voornoemde werkzaamheden zullen uitgevoerd moeten worden conform [appellant] -tekening bij sloopbestek en Asbestinventarisatierapport 181702 d.d. 24 juli 2018 (zie bijlage).
Het geheel inclusief omliggende erfverharding en het plantsoen tussen het gebouw
en de openbare weg dient roet- en asbestvrij en bezemschoon opgeleverd te
worden.
(…)
OPSTAL optie 2
Het slopen en verwijderen van het gehele gebouw.
Het geheel inclusief omliggende erfverharding dient roet- en asbestvrij en
bezemschoon opgeleverd te worden.
(...)"
2.6
[geïntimeerde] heeft een offerte ontvangen van Plentas B.V., actief in asbestsanering en sloopwerk, gedateerd 29 december 2018. De offerte betreft ‘offerte asbestsanering [adres2] [plaats1] ' en bedraagt € 7.624,21 inclusief BTW.
2.7
[geïntimeerde] heeft werkzaamheden verricht op de percelen grond van [appellanten]
aan de [adres1] in [woonplaats1] en aan de [adres2] in [plaats1] .
2.8
[geïntimeerde] heeft de volgende facturen aan [appellanten] verzonden:
Datum: Omschrijving: Bedrag incl. BTW:
19-12-18 Eerste termijn tuinwerk [adres2] [plaats1] € 9.075,00
14-03-19 Sloopwerkzaamheden Brandschade [adres2] € 27.031,40
24-06-19 Eindfactuur Tuinwerk [adres2] 7 € 2.353,45
30-07-19 factuur met bijlage, werk [adres1] [woonplaats1] € 29.319,51
2.9
Aan de facturen van 24-06-2019 en 30-07-2019 zijn een urenverantwoording en
onderliggende facturen gehecht.
2.1
[appellanten] hebben op 9 januari 2019 € 9.075,- aan [geïntimeerde] betaald.
2.11
Op 17 april 2019 hebben [appellanten] een e-mailbericht aan [geïntimeerde] gezonden, waarin onder meer het volgende staat:
"
Dhr. [geïntimeerde] ,
Ik stel u in staat om binnen 2 weken na dato 17 april 2019 uw werkzaamheden aan
de [adres2] te [plaats1] naar behoren af te maken.
Bent u na 14 dagen nog in gebreke gebleven dan zijn wij genoodzaakt een ander
bedrijf in te schakelen, en verhaal ik de dan gemaakte kosten op u.
[appellant] en [appellante] "

3.De vorderingen van partijen en de grieven van [appellanten]

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg — samengevat en na vermeerdering van eis — veroordeling gevorderd van [appellanten] tot betaling van € 59.802,05, te vermeerderen met rente, proceskosten en nakosten.
3.2
[appellanten] hebben – zakelijk weergegeven – de rechtbank gevraagd om een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, dan wel ontbinding daarvan, en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding, welke nader opgemaakt dient te worden bij staat.
3.3
Bij eindvonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank [appellanten] in conventie veroordeeld tot betaling van € 59.802,05, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook heeft de rechtbank hen in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen in reconventie heeft de rechtbank afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.4
[appellanten] hebben in hoger beroep, naast een ongenummerde “verzamelgrief”, een twaalftal genummerde bezwaren (grieven) tegen de tussen partijen gewezen vonnissen geformuleerd, die ertoe moeten leiden dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en die van henzelf alsnog worden toegewezen.
3.5
De grieven worden hierna zo veel mogelijk in onderlinge samenhang besproken.
4.
Het oordeel van het hof
4.1
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 13 januari 2021 geoordeeld dat [geïntimeerde] voorshands heeft bewezen dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de sloop- en opruimwerkzaamheden aan de [adres2] in [plaats1] en de tuinwerkzaamheden aldaar zou verrichten voor een totaalbedrag van maximaal € 42.407,- en dat de tuinwerkzaamheden aan de [adres1] in [woonplaats1] in aanvulling daarop op regiebasis zouden worden afgerekend. In haar eindvonnis van 1 december 2021 heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat [appellanten] met het door hen geleverde tegenbewijs het door de rechtbank voorshands geleverd geachte bewijs niet hebben ontzenuwd. De grieven 1, 2, 7 en 9 van [appellanten] bestrijden de betreffende (uitleg- en bewijswaarderings)oordelen op diverse fronten. De betreffende grieven behoeven vanwege het navolgende vooralsnog geen behandeling.
4.2
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] op 14 maart 2019 een factuur heeft gestuurd in verband met de sloop- en opruimwerkzaamheden op het perceel aan de [adres2] te [plaats1] . Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is het hof genoegzaam gebleken dat op het moment van verzenden van die factuur de betreffende werkzaamheden nog niet waren afgerond, althans dat van oplevering (vgl. artikel 7:758 BW) daarvan nog geen sprake was. Op vragen van het hof heeft [geïntimeerde] ter zitting ook niet duidelijk weten te maken dat en wanneer de betreffende werkzaamheden dan wel zijn opgeleverd respectievelijk dat en wanneer hij aan [appellanten] te kennen heeft gegeven dat het (sloop- en opruim)werk klaar was om te worden opgeleverd. Verder staat vast dat [geïntimeerde] ongeveer een maand na het verzenden van zijn factuur de hem opgedragen werkzaamheden heeft opgeschort omdat zijns inziens ten onrechte betaling van genoemde factuur achterwege bleef en hij pas verder wilde met zijn werk nadat betaling had plaatsgevonden. Omdat uit het voorgaande volgt dat de betreffende factuur – bij gebreke van oplevering van het sloop- en opruimwerk – prematuur was verstuurd en het daarin genoemde bedrag (dus) niet opeisbaar was, kan worden geconstateerd dat de opschorting door [geïntimeerde] niet terecht is geweest. Op grond van de in het arrest Ammerlaan/Enthoven [1] gegeven regel geldt dat wanneer een beroep op een opschortingsrecht achteraf geheel of gedeeltelijk ongegrond is gebleken, dit tot gevolg heeft dat de schuldenaar meteen zonder ingebrekestelling gedurende de periode van opschorting in verzuim is komen te verkeren. Gelet hierop is [geïntimeerde] zelf in verzuim geraakt.
4.3
Verder staat vast dat [appellanten] bij conclusie van antwoord in conventie een beroep hebben gedaan op ontbinding en het om de hiervoor genoemde redenen ingetreden verzuim in hun conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie aan deze ontbinding (mede) ten grondslag hebben gelegd. Omdat door [geïntimeerde] niet is aangevoerd dat die grond niet zou volstaan voor ontbinding van de overeenkomst, moet de slotsom luiden dat door genoemde ontbindingsverklaring de overeenkomst van partijen tot een einde is gekomen. Dat betekent op grond van artikel 6:271 BW dat partijen daardoor bevrijd zijn van de door de ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover de verbintenissen reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
4.4
Gelet op het voorgaande slagen in zoverre de grieven 3, 4, 5, 6 en 8.
4.5
Concreet betekent het voorgaande dat wat reeds op grond van de overeenkomst door [geïntimeerde] aan betalingen van [appellanten] is ontvangen dient te worden gerestitueerd. De (stoffelijke) aard van de door [geïntimeerde] verrichte prestaties sluit evenwel uit dat deze ongedaan worden gemaakt, waardoor een vergoeding in de plaats treedt ten belope van de waarde daarvan op het tijdstip van de ontvangst van de prestaties door [appellanten]
(artikel 6:272 BW). Omdat [appellanten] in eerste aanleg hebben aangegeven dat die waarde erg moeilijk is in te schatten, in dit kader aan de rechtbank hebben gesuggereerd een deskundige te benoemen en het partijdebat over deze kwestie naar het oordeel van het hof nog onvoldoende is gevoerd, stelt het hof zich voor dat – voordat het hof zich buigt over de vraag of een deskundige moet worden benoemd - beide partijen zich bij akte uitlaten over de vraag welke prestaties door [geïntimeerde] zijn verricht en welke waarde daaraan – mede gezien het tussen hen gevoerde debat over de inhoud van de tussen hen gemaakte prijsafspraken - op grond van beide leden van artikel 6:272 BW dient te worden toegekend. Partijen kunnen zich in dat verband ook uitlaten over de bewijslevering, het nut en de noodzaak van een deskundigenbericht (hoeveel deskundigen moeten worden benoemd, welke deskundige(n), de vraagstelling aan en de kosten van de deskundige(n)). Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.
4.6
Mede gelet op het voorgaande en de nog te verwachten tijd en kosten die gepaard zullen gaan met het in rechte vaststellen van de waarde van de door [geïntimeerde] verrichte prestaties geeft het hof partijen in overweging alsnog zelf langs minnelijke weg tot een beëindiging van hun geschil te komen.
4.7
Wat verder nog door partijen is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, tot nader order onbesproken blijven.

5.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 23 mei 2023 voor akte aan de zijde van [appellanten] inzake het in rov. 4.5 genoemde onderwerp;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, H. de Hek en P. van Eijk en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 april 2023.

Voetnoten

1.HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610.