ECLI:NL:GHARL:2023:3524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.320.908
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over terugverhuizing en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de moeder van een minderjarige. De moeder verzoekt om de vader te verbieden naar [woonplaats2] te verhuizen en hem te verplichten terug te verhuizen naar [plaats2], omdat hij zich niet aan de afspraken in het ouderschapsplan zou houden. De voorzieningenrechter had eerder de vorderingen van de moeder afgewezen, en zij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de vader inmiddels een gewijzigde zorgregeling heeft gekregen, die goed verloopt. Het hof oordeelt dat de moeder geen spoedeisend belang meer heeft bij haar vorderingen, omdat de gewijzigde zorgregeling is afgestemd op de huidige woonplaats van de vader en de moeder geen zelfstandig verzoek heeft gedaan om de verhuizing van de vader te verbieden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de kostenveroordeling, en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 25 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.320.908
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 546670)
arrest in kort geding van 25 april 2023
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. F.E.J. Menkveld,
tegen
[verweerder] ,
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A. Patist.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Patist van 9 maart 2023 met productie;
- een journaalbericht van mr. Menkveld van 15 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Patist van 15 maart 2023 met productie;
- twee journaalberichten van mr. Patist van 16 maart 2023 met telkens een productie;
- de pleitnota van mr. Menkveld.
1.2
Naar aanleiding van het arrest van 28 februari 2023 heeft op 21 maart 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [plaats1] . De moeder wil dat de vader zich aan de afspraak in artikel 2.1 van het ouderschapsplan houdt dat hij overleg met de moeder heeft bij een voorgenomen verhuizing en dat hij op een afstand van haar zal wonen die met de auto binnen 30 minuten te bereiken is. Met een verhuizing naar [woonplaats2] heeft de vader zich niet aan die afspraak gehouden. Daarom wilde de moeder dat de rechter de vader verbiedt naar [woonplaats2] te verhuizen of hem gebiedt terug te verhuizen naar [plaats2] .
2.2
De voorzieningenrechter heeft op 6 december 2022 de volgende vorderingen van de moeder afgewezen:
a. de vader te verbieden naar [woonplaats2] te verhuizen;
b. de vader te bevelen zich aan artikel 2.1. van het ouderschapsplan te houden;
c. de vader te bevelen binnen een maand na betekening van het vonnis terug te verhuizen naar [plaats2] , of naar een andere plaats waarbij hij de overeengekomen maximale reisafstand in acht neemt;
d. alles op straf van het verbeuren van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of deel van de dag dat de vader dit verbod of gebod overtreedt, met een maximum van € 25.000,-,
met veroordeling van de vader in de kosten van dit geding.
2.3.
De moeder wil in hoger beroep alsnog toewijzing van de onder b. tot en met d. afgewezen vorderingen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof moet in deze zaak eerst beoordelen of de moeder nog steeds een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen in hoger beroep (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Daarbij maakt het hof een afweging van de belangen van partijen volgens de omstandigheden die gelden op het moment van de uitspraak.
3.2
Het hof is van oordeel dat de moeder in dit geval geen spoedeisend belang meer heeft bij haar vorderingen. Het hof legt hierna uit waarom.
3.3
De vader heeft op 13 oktober 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht een verzoekschrift tot wijziging van de zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 maart 2023 de bij beschikking van 28 januari 2022 vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] als volgt gewijzigd:
totdat [de minderjarige] naar school gaat, verblijft hij bij de vader:
- de ene week van woensdag 13.00 uur tot donderdag 7.30 uur;
- de andere week van donderdag 17.00 uur tot maandag 7.30 uur;
- waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt;
vanaf het moment dat [de minderjarige] naar school gaat, verblijft hij bij de vader:
- de ene week van woensdag 13.00 uur tot donderdag 7.30 uur;
- de andere week van woensdag 13.00 uur tot maandag 7.30 uur;
- waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt.
Bij deze beslissing over de zorgregeling is de rechtbank uitgegaan van de huidige situatie, namelijk dat de vader in [woonplaats2] woont. De moeder heeft in deze procedure geen zelfstandig verzoek tot een verbod aan de vader naar [woonplaats2] te verhuizen of tot een gebod terug te verhuizen naar [plaats2] gedaan.
3.4
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verteld dat de op 8 maart 2023 gewijzigd vastgestelde zorgregeling, met uitzondering van de eerste keer, nu goed verloopt. De vader heeft dit bevestigd en uitgelegd dat hij [de minderjarige] de eerste keer te laat heeft gebracht door miscommunicatie met de moeder. Aangezien de rechter de gewijzigde vaststelling van de zorgregeling heeft afgestemd op de woonplaats van de vader in [woonplaats2] , deze gewijzigde zorgregeling volgens beide ouders op zichzelf goed verloopt, en de moeder de kans voorbij heeft laten gaan om een rechterlijk oordeel in de hiervoor genoemde bodemprocedure tussen partijen te krijgen over de verhuizing van de vader naar [woonplaats2] , is het hof op basis van deze informatie van oordeel dat de moeder geen spoedeisend belang meer heeft bij toewijzing van haar vorderingen. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van de afspraak tussen de ouders in artikel 2.1 van het ouderschapsplan en of van de vader mag worden verlangd dat hij terugverhuist naar [plaats2] . De grieven 1 tot en met 9 falen.
proceskosten
3.5
In familiezaken kan de rechter bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt in plaats van de in het ongelijk gestelde partij in de kosten te veroordelen. Het hof ziet anders dan de rechtbank aanleiding om de kosten te compenseren omdat partijen levensgezellen zijn geweest en de procedure hun kind betreft. Daarbij is van belang dat de rechter op het moment dat de moeder dit hoger beroep instelde, nog niet had beslist op het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling. Het hof zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank Grief 10 slaagt.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de rechtbank Midden-Nederland van
6 december 2022, behalve de beslissing over de veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure bij de rechtbank, die hierbij wordt vernietigd;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en L. Hamer, in samenwerking met J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.