ECLI:NL:GHARL:2023:3513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.323.766
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in zorg- en opvoedingstaken tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A. van den Heuvel, verzocht het hof om een wijziging van de zorgregeling voor de kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die gezamenlijk onder het gezag van beide ouders vallen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Meeuwsen, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.

De procedure begon met een beroepschrift dat op 8 maart 2023 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 april 2023. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat de moeder vreesde dat de vader de zorgregeling niet consequent zou nakomen, wat onrust voor de kinderen zou veroorzaken. Echter, de moeder gaf aan dat de zorgregeling sinds de indiening van het hoger beroep goed werd nagekomen en dat de kinderen het naar hun zin hadden bij de vader.

Het hof oordeelde dat er geen reden was om de beslissing in de bodemprocedure niet af te wachten. De moeder had geen voldoende onderbouwd belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de zorgregeling door de ouders zelf was afgesproken en de kinderen de kans moesten krijgen om aan deze regeling te wennen. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.766-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544880)
beschikking van 25 april 2023 inzake het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens inhoudende een verzoekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingekomen op 8 maart 2023;
- een bericht van mr. Van den Heuvel van 13 maart 2023;
- het verweerschrift.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 in [plaats1] en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2021 in [plaats2] ,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
2.2
Bij beschikking van 14 december 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor zover relevant, als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf 25 januari 2023 de ene week (week 1) van vrijdag na het avondeten tot zondag na het avondeten en de andere week (week 2) van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 10.00 uur bij de vader verblijven. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De moeder verzoekt het hof, voor de duur van het hoger beroep, een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen eens per veertien dagen een weekend (van vrijdag 17:00 uur tot zondag 18:00 uur in de oneven week) bij de vader verblijven.
3.2
De vader voert verweer en vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder af te wijzen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling is ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure.
Een voorlopige voorziening is een tijdelijke beslissing, die geldt voor de duur van de procedure. De verzoeker moet in die zin belang hebben bij het verzoek dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
4.2
Het hof stelt vast dat tussen partijen bij dit hof een hoofdzaak aanhangig is en dat het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening samenhangt met de verzoeken van de moeder in de hoofdzaak. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het hof oordeelt als volgt.
4.3
De moeder verzoekt de zorgregeling voor de duur van de procedure te wijzigen omdat de vader de zorgregeling niet consequent nakomt, hetgeen onrust met zich brengt voor de kinderen en de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder echter laten weten dat de zorgregeling sinds de indiening van het hoger beroep goed wordt nagekomen en dat de kinderen het naar hun zin hebben bij de vader. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de zorgregeling op dit moment voor de duur van de procedure te wijzigen. Dat de moeder vreest dat de vader na de procedure de regeling opnieuw niet zal nakomen, maakt dat niet anders. Ook de stelling van de moeder dat er in de weekenden dat de kinderen van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 10.00 uur bij de vader verblijven veel wisselingen binnen korte tijd plaatsvinden hetgeen onrustig is voor de kinderen, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de beslissing in de bodemprocedure niet afgewacht kan worden. Ouders hebben de zorgregeling immers zelf afgesproken en zullen de kinderen de kans moeten geven om aan de nieuwe verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wennen.
4.4
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van het hof geen reden waarom de beslissing in de bodemprocedure niet afgewacht kan worden, zodat het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening
af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.H.F. van Vugt en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door M.A. Mertens als griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.