ECLI:NL:GHARL:2023:3506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.320.081
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling en ouderlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenbeschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een voorlopige zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige, [de minderjarige1]. De rechtbank had bepaald dat de kinderen in een afwisselende regeling bij beide ouders verblijven, maar de vader verzoekt het hof om deze regeling te herzien en het contact met [de minderjarige1] te herstellen. De moeder verzet zich tegen de verzoeken van de vader en stelt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2023 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader heeft zorgen geuit over de situatie van de kinderen bij de moeder, terwijl de moeder stelt dat de kinderen beter functioneren sinds de voorlopige zorgregeling is ingesteld. De vertegenwoordiger van de raad heeft benadrukt dat het belangrijk is om de huidige situatie in stand te houden totdat het onderzoek van de raad is afgerond. Het hof oordeelt dat de voorlopige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand moet blijven, omdat er onvoldoende bewijs is dat de huidige regeling schadelijk is voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.081
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400816)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E.A. van Beveren te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2022 en 4 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 4 november 2022 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 december 2022;
- het verweerschrift met productie;
- een journaalbericht van mr. Plieger van 9 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Beveren van 15 maart 2023 met producties.
2.2
De minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun mening schriftelijk aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] , en;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 te [woonplaats1] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] is bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en [de minderjarige3]
is bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 14 december 2017 is een regeling ter
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen tussen de ouders vastgesteld.
3.3
De ouders hebben daarna andere afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en hun hoofdverblijfplaats. Deze afspraken zijn tezamen met andere afspraken over de kinderen neergelegd in een ouderschapsplan, dat door de moeder is ondertekend op 4 april 2019 en door de vader op 9 april 2019.
De ouders zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. Als zorgregeling zijn zij overeengekomen dat de kinderen bij de vader verblijven in de ene week van woensdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur en in de andere week van woensdag 18.00 uur tot vrijdagavond 18.00 uur. De vakanties zullen door de ouders worden verdeeld.
De ouders hebben nadien aanvullende/gewijzigde afspraken met elkaar gemaakt, en deze neergelegd in een aanvullend ouderschapsplan, dat door de moeder is ondertekend
op 20 april 2020 en door de vader op 30 maart 2020. Deze afspraken hebben alleen betrekking op de verdeling van de vakanties en feestdagen.
3.4
In voormelde tussenbeschikking van 21 april 2022 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling bepaald dat de kinderen in de ene week van vrijdag uit school tot de daaropvolgende vrijdag voor school bij de ene ouder verblijven en in de andere week van vrijdag uit school tot de daaropvolgende vrijdag bij de andere ouder verblijven, waarbij geldt dat ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen geen wijzigingen zullen plaatsvinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een onderzoek door de raad gelast naar het gezag over de kinderen, de zorgregeling met de ouders en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] . De behandeling van de zaak is aangehouden tot een nader te plannen mondelinge behandeling in de maand mei 2023. De rechtbank heeft de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 14 december 2017 gewijzigd en bepaald dat de kinderen
voorlopigom het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven, waarbij de regeling voor [de minderjarige1] zal ingaan nadat het contact tussen [de minderjarige1] en de vader is hersteld. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] heeft de rechtbank eveneens gewijzigd en
voorlopigbij de moeder vastgesteld.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de zorgregeling voorlopig te wijzigen en om niet te bepalen dat het contact tussen hem en [de minderjarige1] per direct weer tot stand moet komen. Hij komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof om, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt uitsluitend ten aanzien van de voorlopige zorgregeling) en te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen om de week een volle week (van vrijdagmiddag uit school tot vrijdagmorgen naar school) bij één van de ouders zullen verblijven en dat het op de kortst mogelijke termijn dient te komen tot een gesprek tussen [de minderjarige1] en de vader en tot invulling van de zorgregeling met [de minderjarige1] zoals die ook geldt voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De vader stelt dat de co-ouderschapsregeling goed verliep en er geen redenen waren om de regeling te veranderen en het contact tussen hem en de kinderen terug te brengen. Begin juni 2022 is er een klein incident tussen hem en [de minderjarige1] geweest. [de minderjarige1] is toen naar de moeder gegaan. Inspanningen van hulpverleners hebben de situatie nog niet doorbroken, tot nu toe is er nog geen gesprek tot stand gekomen tussen hem en [de minderjarige1] . De situatie met [de minderjarige1] heeft ook een negatieve weerslag op de andere twee kinderen. De vader maakt zich zorgen over de situatie van de kinderen bij de moeder. Bij alle kinderen is sprake van een hoog schoolverzuim.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zich gerefereerd ten aanzien van de situatie van [de minderjarige1] .
5.4
De moeder stelt dat de kinderen sinds de uitvoering van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling beter in hun vel zitten. Er is meer rust en de kinderen kunnen beter aan hun eigen ontwikkeling toekomen. De absentielijsten die de vader van de kinderen heeft overgelegd geven een vertekend beeld, het schoolverzuim is inmiddels sterk afgenomen. De vader ziet volgens de moeder zijn aandeel in het ontstaan en voortduren van de problematiek onvoldoende. Het traject parallel ouderschap loopt voor beide ouders. De uitkomsten van het onderzoek door de raad moeten worden afgewacht alvorens nieuwe beslissingen over de zorgregeling kunnen worden genomen.
[de minderjarige1] heeft wekelijks gesprekken met een hulpverlener. Het zal averechts werken om een gesprek met zijn vader af te dwingen. De wens van [de minderjarige2] om zijn vader meer te willen zien, komt volgens de moeder voort uit zorgen die [de minderjarige2] heeft over zijn vader.
5.5
De vertegenwoordiger namens de raad heeft ter zitting meegedeeld dat het belangrijk is dat de raad de kans krijgt om de situatie goed te onderzoeken. Ondanks de inzet van veel hulpverlening is het de afgelopen jaren niet gelukt om de situatie voor de kinderen veiliger te maken. De kinderen hebben last van stress en spanning. Het moet niet gaan om het gelijk van de ouders maar om het geluk van de kinderen. Het gevecht tussen de ouders moet stoppen. De uitkomsten van het onderzoek door de raad moeten worden afgewacht. Voorkomen moet worden dat de situatie nu wordt gewijzigd en straks opnieuw een wijziging noodzakelijk blijkt te zijn. Vanwege het onderzoek door de raad en een nieuwe zitting bij de rechtbank op korte termijn is deze zaak bij het hof achterhaald. De raad adviseert daarom de huidige situatie in stand te laten.
5.6
Het hof is mede op grond van het advies van de raad van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week een weekend bij de vader verblijven (voor [de minderjarige1] pas wanneer het contact met de vader is hersteld), in stand moet blijven.
Duidelijk is dat de ouders in hun onderlinge strijd soms de belangen van de kinderen onvoldoende voorop stellen. De rechtbank heeft overwogen dat het erg lastig is om in te schatten wat er nu precies speelt en dus ook om te kunnen inschatten wat er nodig is om de situatie voor de kinderen te verbeteren. Bij het hof is gebleken dat de verhoudingen tussen de ouders sinds de bestreden beschikking niet zijn veranderd. Zij blijven elkaar over en weer beschuldigen. Het hof acht zich net als de rechtbank niet voldoende geïnformeerd om de situatie goed te kunnen beoordelen. De stellingen en de zorgen van de vader vormen onvoldoende grond om te vermoeden dat de huidige regeling niet goed is voor de kinderen en niet nog enige tijd in stand kan blijven. De kinderen zijn inmiddels gewend geraakt aan de huidige regeling en het is niet in het belang van de kinderen dat zij nu weer moeten wennen aan een andere regeling en vervolgens de uitkomsten van het onderzoek door de raad mogelijk aanleiding geven om de zorgregeling opnieuw te wijzigen.
5.7
Nu de vader zich ten aanzien van de situatie van [de minderjarige1] heeft gerefereerd, zal het hof zijn verzoeken ten aanzien van [de minderjarige1] afwijzen. Het hof hoopt dat er een opening komt om met professionele ondersteuning het contact tussen de vader en [de minderjarige1] te herstellen en voorzichtig uit te bouwen. Het is immers in zijn algemeenheid wel van groot belang voor de identiteitsontwikkeling van een kind dat het ongestoord contact kan hebben met beide ouders, juist in de puberteit. Maar mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige1] moet dit niet worden geforceerd. De raad neemt dit punt ook mee in het onderzoek dat onlangs is gestart.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door de griffier, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.