ECLI:NL:GHARL:2023:3503

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.319.669
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen vader en minderjarige zoon op basis van artikel 1:377a lid 2 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht het hof om de ontzegging van het recht op omgang met zijn zoon ongedaan te maken. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling geen recht op omgang had, omdat omgang met de vader ernstige nadelen voor de ontwikkeling van de minderjarige zou opleveren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De ouders zijn sinds januari 2017 uit elkaar en er is sprake van voortdurende conflicten tussen hen. De minderjarige, geboren in 2015, woont bij de moeder en heeft in het verleden onder toezicht gestaan van een gecertificeerde instelling. De vader heeft in het verleden meerdere keren problemen vertoond in de omgang met de moeder en de minderjarige, waaronder intimidatie en bedreiging. Ondanks verschillende pogingen tot begeleiding en hulpverlening, is er geen verbetering in de situatie gekomen.

Het hof concludeert dat de vader niet geschikt is voor omgang met de minderjarige en dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De vader heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zijn geschiktheid voor omgang onderbouwen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en ontzegt de vader voor onbepaalde tijd het recht op omgang. De vader kan na een jaar opnieuw verzoeken om een omgangsregeling, mits hij kan aantonen dat hij aan zijn gedrag heeft gewerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.669
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540441)
beschikking van 25 april 2023
inzake
[verzoeker] ,
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Schiettekatte in Rotterdam.
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
woonplaats [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Ettaia in Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 31 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 november 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door mr. F. Pool, waarnemer voor mr. Schietekatte;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een medewerker van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Namens de GI was niemand aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [woonplaats1] . [de minderjarige] woont sinds het verbreken van de relatie tussen de ouders in januari 2017 bij de moeder. Bij beschikking van 17 februari 2022 is het gezag van de vader beëindigd en is alleen de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] was 3 september 2018 tot 3 september 2022 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
Bij beschikking van 5 januari 2021 heeft de kinderrechter de zorgregeling
gewijzigd en bepaald dat de omgang tussen [de minderjarige] en de vader qua duur en tijd naar
inschatting van de Gl zal plaatsvinden, te beginnen met eenmaal per twee weken en onder
begeleiding van een professionele organisatie.
3.4
Bij beschikking van 29 april 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, voor de duur van de ondertoezichtstelling de bij beschikking van 5 januari 2021 vastgestelde zorgregeling verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het recht op omgang tussen de vader en [de minderjarige] .
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, met wijziging van de bij beschikking van 5 januari 2021 vastgestelde zorgregeling, de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
4.2
De vader is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om de omgangsregeling te wijzigen in het stopzetten van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder heeft op de zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

wettelijk kader
5.1
De beëindiging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op 3 september 2022 betekent niet dat de door de kinderrechter uitgesproken ontzegging van de omgang niet meer geldt. De ontzegging loopt namelijk door op grond van artikel 1:265g lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). In dit hoger beroep is artikel 1:377a lid 2 BW van toepassing. Op grond van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van lid 3 ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot
omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
oordeel hof
5.2
Het hof is van oordeel dat de vader voor onbepaalde tijd het recht op omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd, omdat de vader kennelijk niet geschikt of in staat is tot omgang en omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.3
Sinds de ouders in 2017 uit elkaar zijn gegaan, is er sprake van strijd tussen de ouders. [de minderjarige] is getuige geweest van de spanningen die deze strijd veroorzaakt. De raad heeft op de mondelinge behandeling uitgelegd dat [de minderjarige] daardoor getraumatiseerd is geraakt. De intensieve inzet van hulpverlening heeft de zorgen over het negatieve effect van de omgang op de ontwikkeling van [de minderjarige] niet kunnen wegnemen. Zo blijkt uit het in 2020 uitgevoerde onderzoek van [naam1] van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vader. De vader kan volgens de observaties van deskundigen van [naam1] zijn emoties niet tot nauwelijks bij [de minderjarige] vandaan houden en hij is dwingend in zijn gedrag. De vader heeft op 18 december 2020 de moeder uitgescholden tijdens een overdrachtsmoment in het bijzijn van [de minderjarige] en hij is met de auto achter de moeder aangereden. De moeder heeft aangifte van bedreiging gedaan en de politie is diezelfde dag bij de vader langsgegaan. Onder meer naar aanleiding van dit incident is besloten van onbegeleide naar begeleide omgang over te gaan. Ook dat heeft er niet toe geleid dat er een voor [de minderjarige] prettige en onbelaste omgang met de vader tot stand is gekomen.
5.4
Naar het oordeel van het hof is al het mogelijke gedaan om tot omgang met de vader zonder schadelijke gevolgen voor [de minderjarige] te komen:
  • in januari 2019 is ouderschapsbemiddeling door [naam2] ingezet. Dit traject is niet succesvol afgerond;
  • in mei 2019 heeft de moeder het traject Parallel Ouderschap van [naam2] afgerond. De vader heeft geweigerd dit traject te volgen;
  • in januari 2020 heeft de raad in januari 2020 opvoedingsondersteuning vanuit [naam1] geadviseerd. Dit is pas vanaf september 2020 ingezet omdat de vader eerder weigerde zijn toestemming daarvoor te geven;
  • in februari 2021 heeft [naam3] de GI laten weten niet met de begeleide omgang te starten omdat met de vader geen samenwerking mogelijk bleek en de vader bovendien intimiderend was in het contact met de begeleiders van [naam3] ;
  • op 1 juni 2021 is de door de vader bevestigde afspraak voor begeleide omgang op het kantoor van de GI niet doorgegaan omdat de vader niet aanwezig was;
  • in juli 2021 is het NIKA-traject begeleide omgang door [naam1] niet doorgegaan omdat de vader zich zo opstelde dat samenwerking niet mogelijk was: de frustratie van de vader was zo groot dat hij geen ruimte had om te reflecteren op zichzelf of de situatie;
  • in de periode juni 2021 tot en met medio december 2021 is begeleide omgang van eenmaal per twee weken op zaterdag via het omgangshuis [plaats1] ingezet. Deze omgangsbegeleiding is gestopt omdat de vader zich niet aan de afspraken met het omgangshuis hield. De vader was bijvoorbeeld door zich niet aan de afgesproken aankomsttijden te houden de moeder met [de minderjarige] op het parkeerterrein tegengekomen, wat voor een onveilig gevoel bij [de minderjarige] heeft gezorgd;
  • in april 2022 is een aanmeldprocedure voor omgangsbegeleiding bij [naam4] niet verder gezet vanwege respectloos en grensoverschrijdend gedrag van de vader richting een medewerker van [naam4] .
5.5
Vanuit de moeder en alle betrokken hulpverleningsinstanties komt een beeld naar voren van een vader die intimiderend en bedreigend overkomt, het moeilijk vindt zich aan de regels te houden en zich respectvol op te stellen tegenover de mensen met wie hij te maken krijgt. Hoewel de vader zich niet herkent in dit beeld, heeft hij ondanks dat hij over alle correspondentie met de betrokken instanties beschikt, geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit beeld onjuist is. De vader lijkt niet bereid of in staat zich op een manier te gedragen die [de minderjarige] niet schaadt. De vader heeft in 2021 geweigerd aan de GI informatie te geven over de cursus ‘Omgaan met emotie en agressie’ die hij in 2021 bij [naam5] heeft gevolgd. Deze cursus van een dag is blijkbaar onvoldoende geweest om tot een acceptabele verbetering in het gedrag van de vader te komen. Onder deze omstandigheden is het hof net als de raad op de mondelinge behandeling van oordeel dat omgang niet op een voor [de minderjarige] veilige manier kan plaatsvinden en dan schaadt omgang [de minderjarige] meer dan dat het hem goed doet. [de minderjarige] heeft volgens de raad als gevolg van het gedrag dat de vader in zijn bijzijn heeft vertoond traumabehandeling en rust nodig. Het hof vindt onder deze omstandigheden ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd op zijn plaats. Nu er zoals in dit geval goede redenen zijn de vader omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, is er geen sprake van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.6
Het hof raadt de vader aan om de tijd die hij nu - helaas - noodgedwongen zonder [de minderjarige] moet doorbrengen, gebruikt om met professionele hulpverlening aan verbetering van zijn emotieregulatie te werken en openheid van zaken aan de moeder te geven over het verloop van dit behandeltraject. Dat is nodig om het geschonden vertrouwen van de moeder in hem in zijn rol als vader van [de minderjarige] - en daarmee ook het vertrouwen van [de minderjarige] - te kunnen herstellen. Alleen op die manier kan het door de vader en ook nog steeds door de moeder - zo heeft zij op de mondelinge behandeling verklaard - zo gewenste contactherstel met [de minderjarige] een kans krijgen.
5.7
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Dat betekent dat de vader voor onbepaalde tijd geen recht heeft op omgang met [de minderjarige] . De vader heeft het recht de rechter na een jaar opnieuw om een omgangsregeling met [de minderjarige] te vragen. Hieraan voegt het hof het advies van de raad op de mondelinge behandeling toe om van deze mogelijkheid pas gebruik te maken wanneer de vader aantoonbaar een behandeling voor zijn gedrag heeft gehad.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
L. Hamer, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.