ECLI:NL:GHARL:2023:3500

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.316.241
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van bewind afgewezen; voortzetting van bewind noodzakelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind dat op zijn goederen is gesteld. De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 16 juni 2022 het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat het bewind nog steeds noodzakelijk werd geacht. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, na te hebben vastgesteld dat [verzoeker] niet voldoende heeft aangetoond dat hij in staat is zijn financiële zaken zelfstandig te regelen. Ondanks dat [verzoeker] sinds 3 mei 2019 schuldenvrij is, blijkt uit het zelfredzaamheidstraject dat hij nog niet in staat is om op een verantwoorde manier met geld om te gaan. Hij houdt zich niet aan afspraken met de bewindvoerder en heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Bovendien heeft hij een verleden van gokverslaving, wat een risico vormt voor zijn financiële stabiliteit. Het hof concludeert dat het voortzetten van het bewind op dit moment nog steeds zinvol en noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.241
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9743955)
beschikking van 25 april 2023
in het hoger beroep van:
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. van Hunnik in Ede,
Belanghebbenden zijn:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[de echtgenote],
woonplaats: [woonplaats2] ,
de echtgenote van [verzoeker] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind. Dat wil zeggen dat hij geen bewindvoerder meer wil hebben om zijn geldzaken te regelen, maar dat weer zelf wil doen.

2.Belangrijke informatie

De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] op 14 maart 2018 onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
[verzoeker] heeft op 3 mei 2019 het wettelijke schuldsaneringstraject met een schone lei afgerond. Dat betekent dat hij vanaf dat moment weer schuldenvrij was.

3.De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 16 juni 2022 een beschikking gegeven. De kantonrechter heeft in die beschikking het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen. Dat betekent dat [verzoeker] nog steeds een bewindvoerder heeft.

4.Het hoger beroep

[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Hij komt daarom in hoger beroep van de beschikking van 16 juni 2022.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 14 september 2022 met bijlagen;
- een formulier van de bewindvoerder van 15 november 2022 met bijlagen;
- een mailbericht van mr. Van Hunnik van 20 maart 2023 met productie.
De zitting bij het hof was op 21 maart 2023.
Aanwezig waren:
- [verzoeker] , met zijn advocaat;
- een medewerker van de bewindvoerder.

6.De redenen voor de beslissing

belanghebbenden
6.1
Na ontvangst van het verzoekschrift in hoger beroep, zijn de broers en zussen van [verzoeker] door het hof als belanghebbenden aangemerkt, omdat [verzoeker] volgens het uittreksel van de burgerlijke stand niet gehuwd is en geen geregistreerd partner heeft (artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verteld dat hij onlangs gehuwd is en dat zijn echtgenote (nog) in Marokko woont. [verzoeker] vertelt dat zij op de hoogte is van het bewind, maar niet van deze procedure en dat hij ook niet wil dat zij van deze procedure weet. De advocaat van [verzoeker] geeft op de zitting te kennen niet op de hoogte te zijn van dit huwelijk. [verzoeker] vertelt verder dat hij vanwege zijn privacy het heel vervelend vindt dat zijn broers en zussen door het hof als belanghebbenden op de hoogte zijn gebracht van deze procedure. Nu blijkt dat [verzoeker] een echtgenote heeft, merkt het hof de echtgenote van [verzoeker]
welen de broers en zussen
nietmeer aan als belanghebbende. Het hof heeft besloten de echtgenote van [verzoeker] niet alsnog op te roepen voor een mondelinge behandeling. Het hof vindt het belang van de echtgenote van [verzoeker] om alsnog als belanghebbende opgeroepen te worden voor een mondelinge behandeling minder zwaar wegen dan het belang van [verzoeker] om de procedure nu zonder vertraging voort te kunnen zetten zoals [verzoeker] ook heeft verzocht. Het feit dat de echtgenote van [verzoeker] zich (nog) niet in Nederland bevindt heeft bij deze belangenafweging een rol gespeeld.
de wet
6.2
De kantonrechter kan zelf, op verzoek van de bewindvoerder of degene die het recht heeft om onderbewindstelling te verzoeken, het bewind opheffen wanneer de noodzaak niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet meer zinvol is (artikelen 1:449 lid 2 en 432 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek).
oordeel hof
6.3
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter om het bewind te laten bestaan, moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kantonrechter.
6.4
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat. [verzoeker] heeft weliswaar geen schulden meer, maar heeft nog onvoldoende laten zien dat hij zelfstandig in staat is zijn financiële zaken goed te regelen. Het door de bewindvoerder en [verzoeker] ingezette zelfredzaamheidstraject is nog niet ver genoeg gevorderd om het bewind op te heffen. Het lukt [verzoeker] niet om zich aan de afspraak met de bewindvoerder te houden dat hij het extra geld dat de bewindvoerder naar hem overmaakt voor het reserveren van bepaalde onkosten op een aparte spaarrekening zet. De eerste stap naar financiële zelfstandigheid is volgens de bewindvoerder dat [verzoeker] laat zien dat hij dit geld op de spaarrekening zet en daarmee reserves opbouwt die hij vervolgens kan aanspreken wanneer hij een extra (en soms onverwachte) uitgave moet doen. Het blijkt dat [verzoeker] niet of nauwelijks geld overmaakt op deze spaarrekening en dat hij dit extra geld nagenoeg geheel contant opneemt. [verzoeker] weigert vervolgens de bewindvoerder inzicht te geven waaraan hij dit contant opgenomen geld besteedt of op welke manier hij dit geld eventueel reserveert voor extra en/of onverwachte uitgaven. [verzoeker] stelt alleen dat hij een deel van dit contant opgenomen geld thuis contant bewaart. Dit is voor de bewindvoerder niet te controleren. Daarnaast heeft [verzoeker] op de mondelinge behandeling verteld dat hij pas geld zal reserveren als hij weet dat er een rekening komt die hij moet betalen. Daarmee laat hij niet zien dat hij beseft dat hij ook voor onverwachte uitgaven geld zou moeten reserveren. Tot slot heeft [verzoeker] , die in het verleden is behandeld voor een gokverslaving, op de mondelinge behandeling verteld dat hij nog steeds met enige regelmaat een gokhal bezoekt. Dat is voor iemand die verslavingsgevoelig is een risico voor zijn financiële positie. Dit alles maakt dat [verzoeker] op dit moment nog niet in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Daarnaast is het de verwachting dat hij binnen afzienbare tijd weer problematische schulden zal maken wanneer het bewind nu zou eindigen. Het voortzetten van het bewind is daarom op dit moment nog zinvol en noodzakelijk.
6.5
Het hof zal gelet op het voorgaande de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juni 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
H. Phaff, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.