Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[naam1],
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
Ik had op het werk al gehoord dat [naam4] op vakantie zou gaan. Hij was op dat moment zo goed als klaar.” Mevrouw [de echtgenote1] verklaart: “
U vraagt mij naar mijn betrokkenheid in de maand november bij de bouw. Het huis werd toen afgewerkt en ik was daar nauw bij betrokken. Bijna dagelijks. Ik was vooral betrokken bij de afwerking (. . . ). U vroeg mij welk schilderwerk er moest gebeuren.
In het algemeen bijvoorbeeld de deuren en de muren. In november moesten nog de muren van de ouders slaapkamer, de woonkamer, de gang en de overloop geschilderd worden.” Uit de opmerking dat [naam5] zo goed als klaar was, blijkt naar het oordeel van het hof dat er blijkbaar nog iets moest gebeuren. Mevrouw [de echtgenote1] heeft gesproken over de werkzaamheden in november en spreekt in die context van deuren die geschilderd moeten worden. Dat komt overeen met de verklaring van [naam5] dat hij deuren heeft geschilderd, die daar ook in detail over verklaart. Ook overigens heeft [naam5] in detail over het huis verklaard. Dat [appellant] en mevrouw [de echtgenote1] later in hun verklaring ook zeggen dat [naam5] geen werk verricht heeft, leidt niet tot een andere conclusie, omdat dit niet verklaart waarom zij eerst wel ruimte laten voor hwerkzaamheden na het vertrek van [naam4] op vakantie. Het hof concludeert dan ook dat [geïntimeerde] bewezen heeft dat [naam5] de werkzaamheden heeft verricht.
contant € 7.077”. Ook staat onderaan dezelfde pagina “5000 contant kozijnen”. [appellant] heeft verklaard dat hijzelf op de gele post-it het woord “
contant” heeft geschreven, om aan te duiden dat dit contant betaald was. Daarbij waren alleen hij en mevrouw [geïntimeerde] aanwezig. Mevrouw [de echtgenote2] heef hierover verklaard dat zij niet met zekerheid kan zeggen of haar handschrift op deze pagina staat, maar dat geen bedrag van deze factuur contant betaald is. Mevrouw [de echtgenote1] heeft verklaard dat op de gele post-it het handschrift van mevrouw [de echtgenote2] staat. Het hof oordeelt dat daarmee niet is komen vast te staan dat [appellant] dit bedrag ook contant aan [geïntimeerde] heeft betaald. Ten eerste niet omdat dit uit de tekst van deze post-it niet volgt en ten tweede niet omdat het woord “
contant”, voor zover dat al uitdrukking geeft aan de ontvangst van dat bedrag, van de hand van [appellant] zelf is. Hieruit kan niet worden afgeleid of, waar en wanneer dit bedrag door [appellant] aan mevrouw [geïntimeerde] is overhandigd.
Bij aanvang van de bouw is afgesproken dat ik een gratis meterkast mocht gebruiken. Ik heb ook nooit een bevestiging of een factuur ontvangen tot ongeveer anderhalf jaar nadat de relatie is stukgelopen. Ik kan u niet precies aangeven wanneer daarover gesproken is. (…) Een afspraak zoals deze gaat tussen neus en lippen door. Ik kan u daarom niet veel meer details vertellen.”Mevrouw [de echtgenote1] heeft verklaard dat zij van [appellant] had gehoord dat [geïntimeerde] nog een oude meterkast had die ze mochten gebruiken, maar kan zich niet herinneren wanneer dat precies was. Daartegenover heeft [geïntimeerde] verklaard dat nooit is afgesproken dat de meterkast gratis zou zijn. [geïntimeerde] heeft verklaard: “
Ik heb helemaal aan het begin, ik denk in december 2015/januari 2016, met [appellant] besproken dat ik een meterkast zou neerzetten. Je bespreekt met je klanten dat je een meterkast en waterput nodig hebt. Zo heb ik dat besproken. Er is toen niet gesproken over de kosten daarvan, dat zou op het einde van de rit gebeuren. Ik wist ook niet hoelang de meterkast gebruikt zou worden. Zodra de stroom binnen wordt aangesloten, gaat de kast weg. Je weet dus ook pas voor hoelang er betaald moet worden op het eind.”
+€ 2.987,93