In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014 werd afgewezen. Belanghebbende had in zijn bezwaarschrift van 7 november 2020 verzocht om vermindering van de aanslagen, omdat hij vergeten was bepaalde bedrijfskosten in zijn aangiften op te nemen. De inspecteur had dit verzoek afgewezen op grond van de vijfjaarstermijn die in de wet is vastgelegd. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de inspecteur terecht had geoordeeld dat het verzoek te laat was ingediend.
In hoger beroep stelt belanghebbende dat de vergeten bedrijfskosten alsnog in aanmerking moeten worden genomen in de aanslag van 2017. Het hof overweegt dat de kosten die in een bepaald jaar zijn gemaakt, moeten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben. Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift gesteld dat hij samen met een andere onderneming de clientèle en consultants heeft overgenomen uit de boedel van een in surseance verkerende ICT-dienstverlener. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij in de jaren 2013 en 2014 vergeten is om de helft van de kosten die hij voor deze diensten heeft gemaakt, ten laste van zijn winst te boeken.
Het hof concludeert dat de inspecteur de aftrek van deze kosten in latere jaren terecht heeft geweigerd, omdat de kosten in de jaren 2013 en 2014 in aanmerking moeten worden genomen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.