In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor zestien auto’s, die door belanghebbende waren geregistreerd, ten onrechte was berekend op basis van het tarief van 2018. Belanghebbende had betoogd dat het tarief van 2017 van toepassing moest zijn, wat zou leiden tot een teruggave van in totaal € 4.374. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de bpm en proceskosten.
In hoger beroep heeft het Hof de vraag beoordeeld of het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU van toepassing is op de bpm-heffing voor nieuwe auto’s die uit andere lidstaten komen. Het Hof heeft vastgesteld dat de regeling van artikel 16a van de Wet bpm niet discriminerend mag zijn en dat de bpm voor nieuwe auto’s die in een andere lidstaat zijn geregistreerd, niet hoger mag zijn dan voor vergelijkbare auto’s die in Nederland zijn aangeschaft. Het Hof heeft geoordeeld dat de toepassing van het tarief 2017 gerechtvaardigd is, omdat de auto’s vóór de inwerkingtreding van het nieuwe tarief in Duitsland waren geregistreerd en binnen de gestelde termijn naar Nederland zijn overgebracht.
Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.674. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.