Parketnummer: 21-002233-21
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-084716-21 en 18-045937-21, 18-077647-21, 18-298545-20, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1974,
wonende te [plaats] , [adres] .
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd in de zaken met parketnummers 18-298545-20, 18-045937-21 en 18-077647-21 tot een gevangenisstraf voor de duur van 307 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld: reclasseringstoezicht en een contactverbod met [slachtoffer 1] .
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] in de zaak met parketnummer 18-298545-20 geheel kan worden toegewezen en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] in de zaak met parketnummer 18-045937-21 kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.J. Buitenhuis, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 18-084716-21. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
26 april 2021 veroordeeld in de zaken met parketnummers 18-298545-20, 18-045937-21 en 18-077647-21 tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte is daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] gekoppeld met het bevel dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is. De politierechter heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] in de zaak met parketnummer 18-298545-20 geheel toegewezen en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] in de zaak met parketnummer 18-045937-21 toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-298545-20 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2020 tot en met 17 november 2020 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte [slachtoffer 4] , als trajectbegeleider van het [veiligheidshuis] , dreigend de woorden toegevoegd
- zakelijk weergegeven - dat hij van plan was zijn ex-vrouw, [slachtoffer 1] , wonende in [plaats 2] , het hoofd eraf te snijden en daarna dat hoofd bij de Burgemeester of voor het gemeentehuis neer zou zetten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke bedreiging, althans welke dreigende woorden, althans welke woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking bestemd was/waren voor [slachtoffer 1] en welke bedreiging, althans welke dreigende woorden, althans welke woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, (vervolgens) door de wijkagent (op 17 november 2020) aan die [slachtoffer 1] ter kennis is/zijn gebracht.
2.
hij op of omstreeks 24 november 2020 te [plaats 3] , in de gemeente [gemeente 2] , opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudkamer van de [benadeelde 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [benadeelde 2]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Zaak met parketnummer 18-045937-21 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2021 te [plaats 3] , in de Penitentiaire Inrichting
' [PI] ’, aldaar, een ambtenaar, [benadeelde 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (de inhoud van) een beker met heet water, althans een hete vloeistof in het gezicht van die [benadeelde 3] te gooien.
Zaak met parketnummer 18-077647-21 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 7 januari 2021, althans in de maand januari 2021, opzettelijk
[slachtoffer 1] in het openbaar of door (een) toegezonden of aangeboden (elektronisch(e)) (een) afbeelding(en), waarvan deze [slachtoffer 1] kennis heeft genomen, heeft beledigd,
door (in een familiegroepsapp) (een) zogenaamd(e) WhatsApp bericht(en) aan een derde,
te weten aan (onder meer) haar zoon [naam persoon] , te zenden waarbij/waarin een of meer pornografische afbeelding(en) waren gevoegd en/of waarbij die/een pornografische afbeelding(en) de naam van die [slachtoffer 1] was vermeld en/of een of meer ( [taal] ) tekstbericht(en) te zenden met als inhoud- zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer 1] voor 100 euro per keer sex had en/of dit de waarheid was en/of dat zij een hoer was en/of dat dit om zijn ex ging, althans woorden/teksten van gelijke beledigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Zaak met parketnummer 18-298545-20 (gevoegd):
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer
18-298545-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daarbij als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn
ex-partner [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte geen bedreigende woorden heeft gebruikt en heeft subsidiair aangevoerd dat het opzet van verdachte niet erop was gericht dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreigende woorden.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 november 2020 was [slachtoffer 4] als trajectbegeleider vanuit het [veiligheidshuis] op bezoek bij verdachte. Aldaar zou verdachte uitlatingen hebben gedaan over zijn ex-vrouw [slachtoffer 1] . Zo zou verdachte hebben gezegd dat hij van plan was om het hoofd van zijn ex-vrouw eraf te snijden om vervolgens het hoofd bij de burgemeester of bij het gemeentehuis neer te zetten. [slachtoffer 4] heeft tegen verdachte gezegd dat hij iets met deze opmerkingen moest, waarna verdachte nogmaals de opmerkingen herhaalde. Daaropvolgend heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan van deze uitlatingen.
Op 17 november 2020 werd [slachtoffer 1] bezocht door een wijkagent. Via de wijkagent hoorde [slachtoffer 1] wat verdachte tegen [slachtoffer 4] over haar gezegd zou hebben.
Dit heeft erin geresulteerd dat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van bedreiging.
Voor een strafbare bedreiging is het niet nodig dat de bedreiging rechtstreeks tegen de bedreigde zelf is geuit. De bedreiging kan deze persoon ook indirect hebben bereikt.
Wel is vereist dat de bedreiging uiteindelijk ter kennis van de bedreigde is gekomen en dat het opzet van de verdachte er ook op was gericht dat de bedreigde hiervan daadwerkelijk op de hoogte zou raken. De kern van de strafbaarstelling in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is immers dat een ander vrees wordt aangejaagd. Bepalend hiervoor is dat de wil van de verdachte was gericht op het veroorzaken van vrees bij de bedreigde.
De omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit zijn hierbij richtinggevend. Wanneer de verdachte geen opzet heeft gehad op het ter kennis komen van de bedreiging bij het slachtoffer, kan ook geen opzet op de bedreiging zelf worden aangenomen.
Het hof is op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het daadwerkelijk op de hoogte raken door [slachtoffer 1] van wat als bedreiging is ten laste gelegd. Verdachte hoefde niet te voorzien dat [slachtoffer 4] aangifte bij de politie zou doen én dat vervolgens een wijkagent de vermeende bedreiging aan [slachtoffer 1] zou mededelen.
Daarmee komt het hof niet meer toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het tenlastegelegde. Het bovenstaande leidt ertoe dat het onder 1 tenlastegelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onbruikbaar maken van een ophoudkamer in de Penitentiaire Inrichting ' [PI] ’ te [plaats 3] op
24 november 2020 door in deze ruimte te urineren.
Verdachte heeft bekend dat hij in de ophoudkamer heeft geürineerd. Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hij daarmee geen opzet heeft gehad op het onbruikbaar maken van de ophoudkamer.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 november 2020 zat verdachte vast in een ophoudkamer in de Penitentiaire Inrichting ' [PI] ’ te [plaats 3] . Er was geen toilet aanwezig in de ophoudkamer. Op een gegeven moment meldde verdachte via de intercom dat hij dringend naar het toilet moest.
Op het moment dat een medewerker van de Penitentiaire Inrichting de ophoudkamer opende, zag hij dat de gehele vloer onder een gele substantie zat en rook hij een duidelijke geur van urine. Hierdoor was de ophoudkamer tijdelijk onbruikbaar gemaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij meerdere keren via de intercom contact probeerde te krijgen met een medewerker van de Penitentiaire Inrichting, dat hij te lang moest wachten en dat hij vervolgens in de ophoudkamer heeft geürineerd omdat hij het niet langer meer kon ophouden. Het hof acht op grond van de stukken in het dossier niet onaannemelijk dat deze verklaring van verdachte juist is.
Het hof acht op basis van deze feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ophoudkamer onbruikbaar heeft gemaakt. Dit leidt ertoe dat het onder 2 tenlastegelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Zaak met parketnummer 18-045937-21 (gevoegd):
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 7 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 3] , tevens aangever.
Verdachte ontkent de tenlastegelegde gedraging. Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hij geen opzet op de mishandeling van [slachtoffer 3] heeft gehad, zodat hij van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het een ongelukje betrof. Ook heeft hij verklaard dat hij al de nodige frustratie had, onder meer omdat ze in de Penitentiaire Inrichting steeds zijn bril afnamen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat [slachtoffer 3] op 7 februari 2021 aan het werk was in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 3] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte boos was, omdat zijn bril was afgenomen door het intern bijstandsteam.
[slachtoffer 3] vroeg aan verdachte vervolgens of hij nog thee wilde. Verdachte wilde dit. [slachtoffer 3] pakte een beker met thee, opende het luik van de celdeur van verdachte en overhandigde verdachte de beker. Voordat [slachtoffer 3] het luik kon sluiten zag en voelde hij dat verdachte de hete thee in zijn richting gooide. Als gevolg hiervan voelde [slachtoffer 3] een brandende pijn in zijn gezicht, maar heeft hij geen letsel opgelopen/bekomen. [slachtoffer 3] heeft hiervan aangifte gedaan.
De aangifte vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] . Ook hij was op 7 februari 2021 aan het werk in de Penitentiaire Inrichting te [plaats 3] . [getuige] hoorde dat [slachtoffer 3] in gesprek was met verdachte. Op een gegeven moment hoorde hij dat er vloeistof ergens tegen aan werd gegooid en hoorde hij verdachte vloeken. [getuige] liep naar [slachtoffer 3] toe en zag dat het gezicht en overhemd van [slachtoffer 3] nat waren. Ook zag hij thee of vloeistof van de muur afdruipen. [getuige] begreep hieruit dat verdachte thee in het gezicht van [slachtoffer 3] had gegooid.
Het hof constateert dat deze verklaring steun biedt aan de aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende dat er een conflict tussen verdachte en [slachtoffer 3] was, dat [slachtoffer 3] thee in het gezicht heeft gekregen en dat verdachte hierbij aanwezig was. Naar het oordeel van het hof kan de handeling van verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als iets wat per ongeluk is gegaan maar moet het juist worden aangemerkt als een gerichte actie. Daarmee stelt het hof vast dat verdachte opzet had op het toebrengen van pijn bij [slachtoffer 3] . Het hof verwerpt derhalve het door de raadsvrouw gevoerde verweer en acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 en in de zaak met parketnummer 18-077647-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-045937-21 (gevoegd):
1.
hij op 7 februari 2021 te [plaats 3] , in de Penitentiaire Inrichting, aldaar, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door de inhoud van een beker met heet water in het gezicht van die [slachtoffer 3] te gooien.
Zaak met parketnummer 18-077647-21 (gevoegd):
1.
hij op 7 januari 2021 opzettelijk [slachtoffer 1] door toegezonden afbeeldingen, waarvan deze [slachtoffer 1] kennis heeft genomen, heeft beledigd, door in een familiegroepsapp een zogenaamde WhatsApp bericht aan een derde, te weten aan onder meer haar zoon [naam persoon] , te zenden waarin pornografische afbeeldingen waren gevoegd waarbij de naam van die
[slachtoffer 1] was vermeld en [taal] tekstberichten te zenden met als inhoud - zakelijk weergegeven - dat die [slachtoffer 1] voor 100 euro per keer sex had en dit de waarheid was en dat zij een hoer was en dat dit om zijn ex ging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in de zaak met parketnummer 18-077647-21 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerker van een Penitentiaire Inrichting. Nadat medewerker [slachtoffer 3] heet water had gegeven aan verdachte, heeft verdachte dit in het gezicht van deze medewerker gegooid. Hierdoor heeft [slachtoffer 3] pijn geleden. Dat [slachtoffer 3] geen letsel heeft bekomen is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Door [slachtoffer 3] te mishandelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 3] .
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van zijn ex-partner
[slachtoffer 1] door via een familiegroepsapp onder meer pornografische afbeeldingen te verspreiden, waarbij de naam van [slachtoffer 1] was vermeld. Deze belediging is kwetsend en denigrerend, temeer nu dit binnen de familiesfeer heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2023. Hieruit komt naar voren dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en voor andersoortige feiten.
Het hof heeft tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hemzelf ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Zo heeft verdachte verklaard dat er nog reclasseringsgesprekken plaatsvinden en dat hij druk bezig is het met het volgen van systeemtherapie en EMDR. Dit alles ervaart verdachte als helpend. De omgang met zijn twee oudste kinderen verloopt goed en hij werkt momenteel aan het contactherstel met zijn jongste kind. Verdachte heeft geen schulden en gebruikt geen middelen meer, waardoor dit niet langer stressfactoren voor hem zijn.
Nu het hof tot vrijspraak van twee van de vier tenlastegelegde feiten komt, zal het hof een beduidend lagere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen thans passend en geboden is voor de onderhavige bewezenverklaarde feiten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 58,64. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-298545-20 onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 266, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-084716-21 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-298545-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 en in de zaak met parketnummer 18-077647-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 en in de zaak met parketnummer 18-077647-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-045937-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 februari 2021.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.