ECLI:NL:GHARL:2023:3409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-004635-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambulancemedewerkster met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van mishandeling van een ambulancemedewerkster op 7 februari 2020. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. Tijdens de zitting op 6 april 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een taakstraf van 70 uren had geëist. De verdediging stelde dat de verdachte niet in staat was om haar wil te bepalen door een hoofdwond en mogelijk alcoholgebruik, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzet had bij de mishandeling.

Het hof concludeerde dat de verdachte, ondanks haar hoofdwond en alcoholgebruik, in staat was om adequaat te reageren op de situatie en dat er geen bewijs was voor de suggestie dat er iets in haar drankje was gedaan. De verdachte had de ambulancemedewerkster, die haar hulp wilde bieden, met gebalde vuist geslagen, wat leidde tot pijn bij het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet anders konden worden begrepen dan dat zij opzettelijk handelde. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004635-20
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020 met parketnummer 18-170404-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen haar is tenlastegelegd tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. R. Polderman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
26 november 2020 veroordeeld ter zake van hetgeen haar is tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 7 februari 2020 te [plaats,] , althans in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer] (ambulancemedewerkster) heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of met haar lichaam (hard) tegen die [slachtoffer] aan de beuken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat zij zich op 7 februari 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] als ambulancemedewerkster aan het werk was.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er mogelijk iets bij verdachte in haar drankje is gedaan, dat verdachte vervolgens ten val is gekomen en dat er daardoor een hoofdwond bij haar is ontstaan. Door deze omstandigheden wist verdachte niet wat zij deed en heeft verdachte geen opzet gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij [slachtoffer] .
De raadsman heeft hierbij verwezen naar de brief van [ziekenhuis] d.d.
11 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte na het incident op 7 februari 2020 op de Spoedeisende Hulp is gepresenteerd om haar hoofdwond nader te laten onderzoeken.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de vraag of in strafrechtelijke zin opzet ontbreekt op het toebrengen van pijn en/of letsel bij [slachtoffer] , dient te worden bezien of bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. HR 9 december 2008, NJ 2009/157).
Het hof stelt op basis van het dossier de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 februari 2020 zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 23:55 uur ter hoogte van de [straat] in [plaats,] een vrouw, te weten verdachte, op de grond liggen. Verdachte reageerde erg laat op het moment dat [verbalisant 2] haar probeerde aan te spreken. De verbalisanten zagen dat verdachte een hoofdwond had, dat zij steeds meer bij bewustzijn kwam, dat zij met dubbele tong sprak en dat zij rood doorlopen ogen had. Omstanders vertelden aan de verbalisanten dat verdachte over straat aan het zwalken was, dat zij haar balans verloor en vervolgens met haar hoofd op de straatklinkers was gevallen. Verdachte zou een paar minuten haar bewustzijn hebben verloren en een manspersoon zou een drankfles hebben weggenomen van de bewusteloze verdachte.
Op 7 februari 2020 omstreeks 00:05 uur kwamen ambulanceverpleegkundige [slachtoffer] en ambulancechauffeur [ambulancemedewerker] ter plaatse. Aldaar zagen zij verdachte op de grond zitten.
[slachtoffer] hoorde dat verdachte met dubbele tong sprak en zag dat ze bloed doordrongen ogen had.
[slachtoffer] en [ambulancemedewerker] hebben uit het gehele gedrag van verdachte afgeleid dat zij onder invloed van alcohol was. [slachtoffer] wilde vervolgens noodzakelijke hulp verlenen aan verdachte. Dit moest volgens [slachtoffer] in de ambulance gebeuren, omdat ze goed licht en de juiste middelen nodig had om verdachte te kunnen helpen. Verdachte verzette zich tegen deze hulp en sloeg met kracht met haar gebalde vuist tegen de borst van [slachtoffer] .
[slachtoffer] vermeldde duidelijk aan verdachte dat ze dit niet wilde en dat ze deze gang van zaken niet normaal vond. [slachtoffer] heeft vervolgens met behulp van een verbalisant verdachte naar de ambulance begeleid. In eerste instantie liep verdachte mee richting de ambulance, maar vlak voor de ingang van de ambulance begon verdachte zich in tegengestelde richting te bewegen. Nadat verdachte luidkeels beledigingen uitte, is het
[slachtoffer] gelukt om verdachte te overtuigen dat het onderzoek naar haar in de ambulance moest plaatsvinden. Op het moment dat verdachte plaats had genomen in de ambulance op een door [slachtoffer] uitgekozen stoel, uitte zij wederom beledigende woorden en sloeg zij opnieuw met kracht met haar gebalde vuist tegen de borst van [slachtoffer] . Ook sloeg zij tweemaal met haar vlakke hand. Als gevolg hiervan had [slachtoffer] pijn. Eén van de verbalisanten heeft vervolgens handboeien aangebracht bij verdachte. Na het beoordelen van de hoofdwond heeft [slachtoffer] besloten om verdachte naar de Spoedeisende Hulp van het [ziekenhuis] te brengen. Ook op dat moment bleef verdachte schreeuwen en uitte ze beledigende woorden.
Bij de Spoedeisende Hulp bleek een anamnese van verdachte niet mogelijk te zijn, omdat zij onder invloed en niet-meewerkend was. Daarbij is door de behandelend arts opgemerkt dat verdachte naar alcohol rook en dat verdachte eigenlijk aanvullend onderzocht en opgenomen moest worden. Verdachte bleef echter niet meewerken er werd daarom vanaf de Spoedeisende Hulp ontslagen naar huis.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de context waarbinnen zij deze gedragingen heeft geuit niet anders kunnen worden begrepen dan dat verdachte vol opzet heeft gehad op het mishandelen van [slachtoffer] . Ondanks het gegeven dat verdachte een hoofdwond had en kennelijk onder invloed van alcohol was, kan op basis van de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangenomen dat zich het uitzonderlijke geval heeft voorgedaan dat bij verdachte op de momenten waarop zij [slachtoffer] met gebalde vuist sloeg, ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het hof concludeert dat uit het dossier blijkt dat verdachte in staat was om adequaat te reageren op de situatie dat [slachtoffer] haar noodzakelijke hulp wilde verlenen en zij hier eerst geen noodzaak toe zag. Zo heeft [slachtoffer] verdachte op een gegeven moment kunnen overtuigen dat verdachte in de ambulance moest plaatsnemen en heeft verdachte vervolgens ook zelfstandig plaatsgenomen in de ambulance op een door [slachtoffer] uitgekozen stoel. Dat er mogelijk ‘iets’ in het drankje van verdachte zou zijn gedaan, is op geen enkele wijze gebleken. De tenlastegelegde opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 februari 2020 te [plaats,] , [slachtoffer] , ambulancemedewerkster, heeft mishandeld door die [slachtoffer] te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft ook hiertoe aangevoerd dat er mogelijk iets bij verdachte in haar drankje is gedaan, dat verdachte vervolgens ten val is gekomen en dat er daardoor een hoofdwond bij haar is ontstaan. Hierdoor zou verdachte geheel niet in staat zijn geweest om haar wil te bepalen. De raadsman heeft ook hierbij verwezen naar de brief van [ziekenhuis] d.d. 11 november 2020.
Het hof is van oordeel dat de raadsman louter heeft gesuggereerd – en niet nader heeft onderbouwd – dat verdachte geheel niet in staat was om haar wil te bepalen. De enkele verwijzing naar de medische verklaring is in dit geval onvoldoende, omdat uit deze verklaring blijkt dat er zeer beperkt onderzoek naar verdachte heeft kunnen plaatsvinden vanwege haar niet-meewerkende houding. Uit de medische verklaring volgt geenszins dat verdachte niet in staat was om haar wil te bepalen. Dat maakt dat verdachte strafbaar is aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte volledig niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambulancemedewerkster.
Door zo te handelen heeft zij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn toegebracht. Hoewel het niet aan verdachte is tenlastegelegd, leest het hof in de verklaringen in het dossier dat verdachte daarnaast meerdere keren uitlatingen heeft gedaan richting diverse hulpverleners die niet door de beugel kunnen. Daarbij heeft zij woorden gebruikt als
“kankerhoer”,
“mongool”en
“kankerlijer”. Verdachte heeft de gehele tijd – vanaf het moment dat de politie ter plaatse kwam tot het moment dat zij van de Spoedeisende Hulp is ontslagen en naar huis is gestuurd – hulpverleners op een onheuse en agressieve manier bejegend. Dit terwijl de hulpverleners zich juist bekommerden om het welzijn van verdachte en haar noodzakelijke hulp wilden verlenen.
Het hof rekent verdachte de bewezenverklaarde mishandeling dan ook zwaar aan, temeer nu zij in het verleden zelf bij de politie heeft gewerkt en daardoor nog beter de ontoelaatbaarheid van haar gedrag richting de hulpverleners dient te beseffen.
Daar komt bij dat verdachte in deze strafprocedure op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen. Verdachte is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet verschenen en legt de schuld van het bewezenverklaarde volledig buiten haarzelf.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige feiten. Voorts blijkt hieruit dat verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor openbare dronkenschap op 7 februari 2020.
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is weinig bekend geworden, nu zij niet ter terechtzitting is verschenen, het dossier hierover geen informatie bevat en de raadsman ter terechtzitting hierover slechts beperkte informatie kon geven.
Van bijzondere persoonlijke omstandigheden die op positieve wijze invloed zouden kunnen hebben op de op te leggen straf is het hof niet gebleken.
Het hof is van oordeel dat voor de aard en de ernst van het bewezenverklaarde zoals hier aan de orde een taakstraf voor de duur van 100 uren in beginsel gerechtvaardigd is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer vierenhalve maanden zal het hof de straf matigen en komt het hof tot oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.