ECLI:NL:GHARL:2023:3407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-005423-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS met verpleging na brandstichting en bedreiging in kliniek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970, heeft op 22 april 2021 brand gesticht in zijn kamer in een kliniek en een personeelslid bedreigd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden en een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen geschikte verblijfsplek voor de verdachte kon worden gevonden binnen de geestelijke gezondheidszorg, ondanks eerdere rechterlijke machtigingen. Gezien de ernstige problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico, heeft het hof besloten om de maatregel van TBS met verpleging op te leggen, zodat de verdachte de noodzakelijke begeleiding en structuur kan krijgen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en is het in beslag genomen scheermes onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de totale duur van de TBS-maatregel gemaximeerd, rekening houdend met de aard van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005423-21
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 december 2021 met het parketnummer 18-110096-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1970,
thans verblijvende in [PI] te [plaats] .

Procesverloop

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 7 december 2021 ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts heeft de rechtbank het inbeslaggenomen en niet teruggegeven scheermes verbeurd verklaard.
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 16 mei 2022 heeft het hof beslist dat het openbaar ministerie de mogelijkheden voor een rechterlijke machtiging in het kader van de ambtshalve toepassing van artikel 2.3 Wet forensische zorg juncto artikel 28a Wet zorg en dwang (hierna: Wzd) en het daarbij voor verdachte passende beveiligingsniveau 3 of 4 verdergaand dient te onderzoeken en te dier zake een rechterlijke machtiging voor zal bereiden, met toepassing van het bepaalde in artikel 28a Wzd.
Bij tussenarrest van 3 augustus 2022 heeft het hof overwogen dat het openbaar ministerie, door enkel de brief van 18 juli 2022 van officieren van justitie Brontsema en Scholte over te leggen, in onvoldoende mate heeft voldaan aan voornoemde opdracht van het hof.
Het hof heeft bij dit tussenarrest het openbaar ministerie opgedragen alle onderliggende stukken met betrekking tot het verzoek aan [kliniek] om een medische verklaring en de onderliggende bevindingen van arts [arts] aan het hof over te leggen. Daarnaast heeft het hof het openbaar ministerie opnieuw opgedragen een onafhankelijke ter zake kundige arts een medische verklaring te laten opstellen, zoals bedoeld in artikel 27 Wzd, en deze aan het hof over te leggen. Ook heeft het hof het openbaar ministerie opgedragen andermaal het CIZ te benaderen teneinde een advies uit te brengen en dit advies over te doen leggen. Verder heeft het hof bepaald dat de rapporterend deskundigen ter zitting gehoord zullen worden.
Bij tussenarrest van 30 januari 2023 heeft het hof vastgesteld dat aan alle voorwaarden om ambtshalve een rechterlijke machtiging af te kunnen geven op grond van artikel 24 Wzd juncto artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg wordt voldaan. Het hof heeft bij separate beschikking d.d. 30 januari 2023 zaaknummer 200.313.347/01 ambtshalve een rechterlijke machtiging afgegeven voor de duur van 6 maanden.
Op 27 februari 2023 heeft het hof een e-mail van de advocaat-generaal ontvangen waarin wordt aangegeven dat drie verschillende zorginstellingen actief zijn benaderd, maar dat het het met de plaatsing van verdachte belaste zorgkantoor niet is gelukt om een plek voor verdachte te vinden. Hierdoor kan aan de verstrekte rechterlijke machtiging geen uitvoering gegeven worden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 mei 2022, 20 juli 2022, 16 januari 2023 en 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en met oplegging van een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen scheermes onttrokken wordt aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.W. Dirkzwager, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 22 april 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , in/aan een kamer in het pand van [kliniek] aan [straat] , opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een brandende aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met een matras, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat matras geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en/of de (overige) inboedel van die kamer en/of voor een of meer belendende kamer(s) en/of voor de inboedel van die belendende kamer(s) en/of het pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende kamer(s) aanwezige perso(o)n(en) en/of aanwezig personeel van [kliniek] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een matras, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kliniek] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] ,
[betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [betrokkene] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en/of "Ik snij je keel door" en/of "Ik doe je wat aan" en/of "Ik pak jou nog wel" en/of "Ik snij je kop af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
en/of
[betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [betrokkene] een (scheer)mes, althans een steekvoorwerp, te tonen en/of (vervolgens) met dat (scheer)mes, althans een steekvoorwerp, stekende bewegingen in de richting van die [betrokkene] te maken, althans (een) da(a)d(en) van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 2. Zij acht ten aanzien van feit 1 primair, op basis van de aangifte, de rapportages van [kliniek] , het proces-verbaal van bevindingen waarin de situatie ter plaatse wordt beschreven en de foto’s die zijn genomen bij [kliniek] , de brandstichting bewezen. Door de brandstichting is er zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar voor anderen ontstaan. Voor een bewezenverklaring hiervan is niet bepalend of er forensisch onderzoek is verricht. Toereikend is dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat zij het eens is met de bewezenverklaring zoals geformuleerd door de rechtbank en dat zij het hof verzoekt dit oordeel van de rechtbank over te nemen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair betoogd dat, op basis van de getuigenverklaringen en bevindingen, de brand zich niet verder heeft uitgestrekt dan tot het matras waarin brand werd gesticht waardoor er alleen gemeen gevaar voor de kamer en/of (overige) inboedel van die kamer van verdachte aanwezig was. Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat er sprake van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van anderen te duchten was.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Met betrekking tot feit 1
Vast staat dat verdachte op 22 april 2021 brand heeft gesticht in zijn kamer in [kliniek] . Hij heeft dit gedaan door met een aansteker het matras op zijn kamer in brand te steken.
Het hof stelt voorop dat er geen forensisch onderzoek naar de brandstichting heeft plaatsgevonden en dat het dossier voor wat betreft de gevaarzetting van de brand enkel de verklaringen van de personeelsleden en de bevindingen van verbalisant [verbalisant] bevat. Het hof is van oordeel dat uit deze bewijsmiddelen onvoldoende naar voren komt dat door de brand gevaar voor de (inboedel van) belendende kamers en levensgevaar voor andere personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Uit het dossier komt onvoldoende duidelijk naar voren welke concrete en reële risico’s er bestonden voor de personeelsleden die verdachte uit zijn kamer hebben gehaald en die de brand hebben geblust dan wel risico’s voor andere personen die in het pand aanwezig waren op het moment van de tenlastegelegde brandstichting. Daarbij is niet duidelijk geworden hoe groot de kans was dat deze risico’s zich ook daadwerkelijk zouden verwezenlijken. Ook kan het hof niet vaststellen of het vuur kon overslaan naar (goederen in) belendende kamers. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde voor zover de tenlastelegging ziet op het gevaar voor de (inboedel van) belendende kamers en levensgevaar voor andere personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
Het hof verklaart het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat er gemeen gevaar voor de kamer van verdachte en de overige inboedel van die kamer te duchten was.
Met betrekking tot feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedreigende woorden heeft gericht tegen [betrokkene] en dat hij haar heeft bedreigd met een scheermes door dit te tonen en stekende bewegingen in haar richting te maken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 22 april 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , in een kamer in het pand van [kliniek] aan [straat] , opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een brandende aansteker, in aanraking te brengen met een matras, ten gevolge waarvan dat matras gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die kamer en de overige inboedel van die kamer te duchten was;
2.
hij op 22 april 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , [betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [betrokkene] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik snij je keel door" en "Ik doe je wat aan" en "Ik pak jou nog wel" en "Ik snij je kop af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en
[betrokkene] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [betrokkene] een scheermes te tonen en vervolgens met dat scheermes, stekende bewegingen in de richting van die [betrokkene] te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Om te bepalen of en zo ja, in welke mate de bewezenverklaarde feiten aan verdachte zijn toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op de psychiatrische rapportage van 29 juli 2021, opgemaakt door V.J. Le Maire, psychiater, en de psychologische rapportage van 10 augustus 2021, opgemaakt door R. Steinmann, GZ-psycholoog en de door de beide deskundigen gegeven aanvulling op hun rapporten ter terechtzitting van 9 mei 2022.
Verdachte heeft (naar vermogen) meegewerkt aan het onderzoek naar aanleiding waarvan de hiervoor genoemde rapportages zijn opgesteld.
Uit de hiervoor bedoelde psychiatrische rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, een schizoaffectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De verstandelijke beperking was aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde, maar er was geen sprake van een actueel manisch of psychotisch beeld. De verstandelijke beperking van verdachte betekent dat hij de wereld om hem vaak niet begrijpt. Hij overziet niet wat voor gevolgen zijn daden hebben, maar hij kan vaak ook niet inschatten waarom anderen bepaalde dingen doen. Hij ervaart het als krenkend als anderen bepalen wat hij wel en niet mag. Hij heeft geen inzicht in zijn eigen beperkingen en overschat zichzelf continu. Verdachte heeft vanuit zijn verstandelijke beperkingen zeer beperkte copingvaardigheden, Hij wilde dat de deur openging, dus stichtte hij brand en toen ging de deur open. In zijn beleving heeft hij niemand in gevaar gebracht omdat bij eerdere branden die hij had gesticht deze immers binnen een paar minuten waren geblust. Verdachte kan niet vooruit denken in die zin dat hij ook uitgaat van een ander scenario, dat het namelijk mis had kunnen gaan. Geadviseerd wordt om de aan verdachte tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Uit de hiervoor bedoelde psychologische rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een in diagnostische zin kwetsbare man met een verstandelijke beperking (matig), met recidiverende psychotische episodes al dan niet bij oplopende stress en spanning, resulterend in decompensatie, automutilatie, zelfdestructief gedrag en desintegratie. Er is sprake van achterdocht, verlies van begrip, overzicht en structuur, maar ook wanen en hallucinaties zijn soms onderdeel van de pathologie. Er is sprake van primitieve (onrijpe) afweer en gebrekkige mentaliserende capaciteiten conform de verstandelijke beperking. Er is een zeer beperkt adequaat gedragsrepertoire. Er is een recidiverende stoornis in gebruik van alcohol en middelen. Tijdens het tenlastegelegde werkte vooral de verstandelijke beperking door en niet zozeer de psychotische stoornis. Er is een samenhang tussen de verstandelijke beperking en het tenlastegelegde. Vanuit het onbegrip over zijn situatie, zijn vrijheidsbeperkende programma en überhaupt de manier waarop men hem bejegende, werd verdachte zo boos dat hij dat zelf niet kon reguleren. Passend bij de verstandelijke beperking kon hij vanuit boosheid en machteloosheid geen adequaat gedrag inzetten en ging hij over op brandstichting en dreiging, vanuit de gedachte dat hij zijn lijdenslast dan zou verlichten en dat hij gehoord werd. Geadviseerd wordt om de aan verdachte tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof kan zich met de bevindingen uit voornoemde rapportages verenigen en neemt deze over en maakt ze tot de zijne. Het hof concludeert met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is wel strafbaar voor deze feiten, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte in het geheel niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest en de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen scheermes. Daarnaast vordert zij de oplegging van een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in vrijheid gesteld dient te worden zonder een kader. Daartoe heeft zij aangevoerd dat alle deskundigen het erover eens zijn dat een rechterlijke machtiging het meest passend zou zijn voor verdachte, maar hier is geen uitvoering aan gegeven kunnen worden onder meer omdat verdachte niet behandelbaar bleek. Een TBS-maatregel is bij uitstek ook gericht op behandeling, hetgeen niet tot de mogelijkheden behoort omdat verdachte niet behandelbaar is. Oplegging van deze maatregel zal daarom betekenen dat hij uiteindelijk opgenomen zal worden op een longstay-afdeling van een TBS-kliniek. Dit is ongewenst en onaanvaardbaar. Indien het hof tot het oordeel komt dat er alleen gemeen gevaar te duchten was voor de kamer van verdachte en de (overige) inboedel van die kamer alsook een bedreiging dan rechtvaardigt dit geen TBS-maatregel, omdat deze maatregel, in welke vorm dan ook, niet in verhouding staat tussen de ernst van het feit en de zwaarte van het middel. Indien verdachte in vrijheid wordt gesteld kan hij door zijn familie opgenomen worden en daar verblijven totdat er een andere plek voor hem gevonden is.
Oordeel van het hof
Straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn kamer in [kliniek] . Daarbij is gemeen gevaar voor goederen ontstaan. Daarnaast heeft hij een personeelslid, met woorden en vervolgens met een geprepareerd scheermesje bedreigd. Door adequaat optreden van medewerkers van de kliniek zijn de gevolgen van de brand beperkt gebleven. Desalniettemin heeft verdachte zich met de brandstichting aan een ernstig strafbaar feit schuldig gemaakt en heeft hij gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de medewerkers van [kliniek] . Ook de bedreiging heeft bij het slachtoffer angst teweeggebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2023 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast merkt het hof op dat uit het dossier volgt dat verdachte eerder heeft gedreigd met brandstichting en ook toen daadwerkelijk brand heeft gesticht.
Zoals hierboven overwogen met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte, concludeert het hof dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen straf.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
TBS-maatregel
Het hof heeft moeten constateren dat het in de periode van vier weken waarbinnen de door het hof afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang ten uitvoer diende te worden gelegd, niet mogelijk is gebleken binnen de GGZ/verstandelijk gehandicaptenzorg een geschikte verblijfsplek in een geregistreerde accommodatie voor verdachte te vinden. Hoewel een opname met langdurige en intensieve begeleiding binnen de GGZ/verstandelijk gehandicaptenzorg door de deskundigen de meest passende setting voor verdachte wordt geacht blijkt dit thans geen reële optie. De ernst en complexiteit van verdachtes (multi)problematiek, zijn onvermogen zich te kunnen houden aan voorwaarden, als gevolg van het ontbreken van inzicht in zijn beperking en het daarmee gepaard gaande – ook in een zorginstelling moeilijk te hanteren – gedrag van verdachte, leiden ertoe dat hij op dit moment niet plaatsbaar is in het kader van een rechterlijke machtiging. Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag wat dit betekent voor de strafrechtelijke afdoening. Daarbij is voor het hof leidend dat, gelet op verdachtes ernstige problematiek die noopt tot intensieve begeleiding in een gestructureerde setting het door de deskundigen benoemde hoge recidiverisico alsmede de ernst van de feiten het op dit moment (rauwelijks) in vrijheid stellen van verdachte geen reële optie is. De enige mogelijkheid die overblijft om verdachte de noodzakelijke begeleiding en structuur te bieden die hij nodig heeft en de maatschappij te beschermen is dan ook het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan verdachte op grond van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de maatregel van TBS kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 2 Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
Het hof stelt vast dat de bewezenverklaarde brandstichting en de bewezenverklaarde bedreigingen misdrijven betreffen waarvoor ingevolge voornoemd artikel oplegging van de maatregel van TBS mogelijk is.
Voorts is gebleken, zoals hiervoor reeds overwogen, dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De deskundigen concluderen dan ook in hun rapportages dat de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte kunnen worden.
Tot slot is ook voldaan aan het vereiste dat het hof dient te beschikken over een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, zoals neergelegd in de NIFP-rapportages. In aanvulling op wat reeds is overwogen heeft het hof bij haar oordeel mede acht geslagen op het volgende.
Uit de hiervoor bedoelde psychiatrische rapportage volgt dat een recidive van het plegen van geweld door verdachte sterk samenhangt met de setting waarin verdachte verblijft. Verblijft hij in een setting met een zeer intensieve begeleiding die hem veel structuur en duidelijkheid (dus ook voorspelbaarheid) kan bieden, dan heeft dat effect op het recidive-risico op geweld. Het recidiverisico op acuut geweld wordt ingeschat als laag tot matig, dit hangt samen met de gestructureerde omgeving waarin betrokkene zich nu bevindt, namelijk in detentie. Het risico dat betrokkene op lange termijn een keer recidiveert qua geweld wordt ingeschat als hoog, ook in een gestructureerde setting. Bij verdachte is het essentieel dat hij intensief begeleid wordt op alle levensterreinen. Dit kan alleen in een klinische setting worden aangeboden. Aangezien verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd in een klinische setting met beveiligingsniveau 2, lijkt het wenselijk om verdachte in een klinische setting met een hoger beveiligingsniveau te plaatsen.
Uit de hiervoor bedoelde psychologische rapportage volgt dat zonder externe structuur en adequaat afgestemde begeleiding, de kans op herhaling zeer hoog wordt geacht, omdat de risicofactoren legio zijn en verdachte vooral omgevingsafhankelijk is en weinig persoonsfactoren heeft die beschermend zijn gezien zijn diagnoses. Hij heeft daarbij zeer gering inzicht en gebrekkig zelfsturend vermogen. Door gebrek aan perspectief en de strijd om autonomie (passend bij een driejarige) ervaart verdachte bijna altijd stress, wat hem boos en recalcitrant maakt. Maar zelfs al zou verdachte een goed perspectief geboden krijgen, zal hij afhankelijk zijn van begeleiding. Indien besloten wordt de interventies wel binnen een juridisch kader te realiseren, kan een klinische opname als een voorwaarde worden gesteld, wanneer verdachte dreigt zijn medicatie te staken of wanneer hij psychotisch of gedragsmatig ontregelt of zo boos is dat dit niet te reguleren is. Op het moment dat dit gebeurt, is een hoger veiligheidsniveau van belang om delictgedrag te voorkomen.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk maken en dat niet kan worden volstaan met een andere straf of maatregel. Het hof zal derhalve gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof is van oordeel dat de totale duur van de maatregel in dit geval is gemaximeerd. Hoewel uit de rapportages valt te lezen dat het recidiverisico hoog is in het geval verdachte geen intensieve begeleiding krijgt, kunnen anderzijds de bewezenverklaarde feiten waarvoor de terbeschikkingstelling nu wordt opgelegd, in dit geval de conclusie niet zonder meer rechtvaardigen dat sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij heeft het hof met betrekking tot de bedreiging de waarschijnlijk beperkte functionaliteit van het door verdachte zelf geprepareerde scheermes waarmee gedreigd werd in aanmerking genomen. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten niet het gevolg kunnen hebben dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven scheermes. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een scheermes.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.