ECLI:NL:GHARL:2023:3406

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-000392-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met persoonspecifiek kenmerk

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van de aangever, die op 9 mei 2020 in [pleegplaats] plaatsvond. De mishandeling werd gepleegd door de verdachte, die een tatoeage op zijn linker onderarm had, wat door de aangever als een persoonspecifiek kenmerk werd waargenomen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van het feit en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren toegewezen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en het verzoek van de verdediging tot nader onderzoek is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact ervan op de aangever en zijn gezin.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000392-21
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 21 januari 2021 met parketnummer 18-124810-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de gedeeltelijke toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering tot schadevergoeding. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. S.J. Römer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is, ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2020, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , [Aangever] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of in de nek, te slaan en/of te stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu – kort gezegd – verdachte niet de persoon is geweest die de geweldshandelingen jegens aangever heeft gepleegd, maar diens neef [neef verdachte] . Verdachte en zijn neef lijken op elkaar en op de boot waren zij hetzelfde gekleed en hadden zij een ontbloot bovenlichaam. Wat hen van elkaar onderscheidt zijn de tatoeages. Verdachte heeft slechts een kleine tattoo op zijn arm en zijn neef heeft er meerdere. Aangever kan zich daarom hebben vergist. Voorts is de fotoconfrontatie niet volgens de geldende voorschriften verlopen. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen niet aanwijzen wie van de twee de dader is. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. [1]
Aangever [Aangever] heeft aangifte gedaan van mishandeling die heeft plaatsgevonden op 9 mei 2020 in [pleegplaats] . Op de betreffende dag zag hij een speedboot met hoge snelheid op hun kavel met nieuwbouwwoning af komen varen. Op de boot bevonden zich vier personen. Hij heeft hen met handgebaren aangesproken op hun vaargedrag waarna er een woordenwisseling is ontstaan. Vervolgens zag aangever dat er twee personen, hierna te noemen verdachten, vanaf de boot op hun erf stapten. Hij zag dat deze verdachten beneden rondliepen. Hij zag dat verdachte 1 op de aldaar aanwezige bouwsteiger klom. Daarna was deze verdachte even uit beeld en is hij daarna zonder enige toestemming de woning van aangever binnengetreden en via de trap naar boven gelopen. Aangever zag dat hij het dakterras op kwam lopen. De tweede verdachte stond halverwege de trap. Verdachte 1 kwam tegenover aangever staan en nam een vechthouding aan. Aangever zag dat hij zijn vuisten balde. Hij hoorde hem ‘Kom maar op, ik sla je in elkaar’ zeggen, althans woorden van gelijke strekking. Aangever heeft zich defensief opgesteld en is in een verdedigende houding gaan staan. Hij heeft doelbewust niet aangevallen omdat hij weet dat hij kansloos is tegen twee van die mannen. Aangever zag dat verdachte 1 met zijn rechter gebalde vuist en met kracht in zijn nek sloeg. Hij voelde hierbij een hevige pijnscheut. Verdachte 1 sloeg vervolgens de telefoon van aangever uit zijn handen waardoor deze samen met zijn bril op de grond is gevallen. Hierna voelde aangever een tweede klap. Hij voelde dat hij geraakt werd op zijn rechter kaak. Aangever voelde wederom hevige pijn. Meteen daarna voelde hij op zijn nek een derde klap. Door deze klap kwam aangever op zijn zij ten val. Hij heeft toen zijn hoofd beschermd met zijn handen. Hij voelde vervolgens een enorme pijnscheut in zijn linker zij. Verdachte 2 heeft tijdens deze mishandeling op de trap gestaan. Vervolgens zijn beide verdachten via de trap weer naar beneden gelopen. [2]
Op de terechtzitting van het hof is aangever als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een tattoo op de linker onderarm van de dader heel duidelijk heeft waargenomen. Tevens heeft hij aangewezen waar hij de tattoo zag en wat de grootte daarvan was. De voorzitter heeft ter zitting geconstateerd dat aangever een lengte van ongeveer vijftien centimeter aangaf. [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij plotseling iemand in de steiger naast de woning zag staan. De man verdween van de steiger. Even later zag zij plotseling door de deur van het dakterras een persoon het dakterras op stappen. De eerste man vloog direct op aangever af zonder verder iets te zeggen. De andere man stond in de deuropening, in de trappenhal van de woning. Hij is ook niet het dakterras opgelopen. De eerste man maakte een slaande beweging naar het hoofd van aangever. Zij zag dat aangever ten val kwam door de klap die hij kreeg. Hij viel opzij tegen de grond. Zij zag dat er nog wat duw- en trekwerk ontstond tussen aangever en de indringer. Zij heeft later letsel bij aangever waargenomen en schade aan zijn broek. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat twee mannen van de boot zijn gestapt. De man klom in een steiger die naast hun woning stond. Plotseling stond een van de mannen op hun dakterras. Zij zag dat deze man uithaalde met een van zijn armen naar het hoofd van haar man (aangever). De man haalde uit met zijn armen en raakte aangever op het hoofd. Toen begon aangever zich te verdedigen. Aangever probeerde de klappen van zich af te houden en er ontstond een duw- en trekpartij tussen aangever en de indringer. Aangever viel op een gegeven moment op de grond. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [neef verdachte] en verdachte naar boven zijn gegaan. [6]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij één tattoo heeft en dat deze op zijn linker onderarm zit. De verbalisant heeft geconstateerd dat er een tattoo op de linker onderarm zit met de tekst ‘ [tekst] ’. [7]
[neef verdachte] is ook als verdachte gehoord en op de vraag wat voor tatoeages hij over zijn lichaam heeft, antwoordde hij: ‘Uh, op mijn rug heb ik een tattoo, op mijn zijkant.’ [8]
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting van het hof is niet ter discussie gesteld dat aangever is mishandeld en dat verdachte samen met [neef verdachte] op het erf van aangever is gestapt. Vervolgens volgt uit de bewijsmiddelen dat zij beiden de in aanbouw zijnde woning van aangever zijn binnengetreden.
De volgende vraag die voorligt, is of verdachte of diens neef [neef verdachte] de persoon is geweest die aangever heeft mishandeld. Het hof komt tot het oordeel dat het verdachte is geweest die aangever heeft mishandeld. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Aangever heeft op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij bij de persoon die hem heeft mishandeld een tatoeage op de linker onderarm heeft waargenomen. Uit het verhoor van verdachte bij de politie volgt dat verdachte desgevraagd heeft verklaard dat hij een tatoeage op zijn linker onderarm heeft en dat verbalisant dit ook bij verdachte heeft waargenomen. [neef verdachte] is tijdens zijn verhoor bij de politie gevraagd waar hij tatoeages over zijn lichaam heeft. Hierop heeft hij verklaard dat hij een tatoeage op zijn rug heeft, op zijn zijkant. Hij verklaarde niet over een tatoeage op een van zijn armen. Het hof is van oordeel dat de tatoeage op de linker onderarm een persoonspecifiek kenmerk betreft en dat hiermee verdachte onderscheiden kan worden van [neef verdachte] .
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Verzoek verdediging tot nader onderzoek
Op de terechtzitting van het hof is aangever gehoord. Hem is de foto op pagina 25 van het procesdossier getoond waarna hij de een na achterste persoon aanwees als de persoon die hem heeft mishandeld. De raadsman heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat aangever niet verdachte aanwijst als de dader maar diens neef [neef verdachte] . Naar aanleiding hiervan heeft hij op de terechtzitting van het hof een verzoek tot nader onderzoek gedaan, te weten het laten verrichten van onderzoek door een deskundige naar de foto’s waarop verdachte zou staan. Dit zou moeten uitmonden in een proces-verbaal van herkenning, opdat het duidelijk wordt wie van de personen op de foto verdachte is.
Het hof toetst het verzoek aan het noodzakelijkheidscriterium, nu het verzoek eerst op de terechtzitting van het hof is gedaan.
Het hof wijst het verzoek tot nader onderzoek, zoals hierboven nader omschreven, af. Het hof is van oordeel dat het op de terechtzitting door de raadsman aangevoerde scenario onvoldoende is onderbouwd en onaannemelijk is geworden. Nog daargelaten dat het hof de verklaring van aangever die ziet op het op foto's aanwijzen van verdachte als de dader niet voor het bewijs gebruikt, is voor het hof doorslaggevend dat onduidelijkheid over wie nu precies wie is op de foto's niet afdoet aan de bewijskracht van de gebruikte bewijsmiddelen. Vast is immers komen te staan dat de dader een tatoeage op zijn linker onderarm heeft en uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat dat verdachte en niet [neef verdachte] is. Het hof merkt in dit verband nog op dat het punt dat [neef verdachte] geen tatoeage op zijn arm heeft ook op de zitting van de politierechter nadrukkelijk ter sprake is gebracht en dat verdachte dat niet heeft tegengesproken. Het hof acht zich voldoende voorgelicht door de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en acht een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2020, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , [Aangever] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd en/of in de nek, te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafoplegging is door de raadsman geen verweer gevoerd omdat de zaak naar het oordeel van de verdediging dient te leiden tot vrijspraak van verdachte.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 mei 2020 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever door hem meerdere malen te slaan. Kennelijk zag verdachte zich die dag genoodzaakt om, naar aanleiding van een enkele opmerking over het vaargedrag van de speedboot, samen met zijn neef aan land te gaan om een confrontatie met aangever aan te gaan. Niet alleen betraden zij het privé terrein van aangever, maar vervolgens klom in elk geval één van hen in de bij de woning geplaatste steiger. Daarna drong verdachte samen met zijn neef de woning van aangever binnen en is naar boven gegaan. Aangever bevond zich op dat moment samen met zijn vrouw, 12-jarige zoon en schoonzus op het dakterras. Op dat dakterras heeft verdachte aangever mishandeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het feit heeft plaatsgevonden op een dakterras zonder omheining van een in aanbouw zijnde woning, met alle risico’s van dien. Daarbij heeft verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever, maar dit is ook nog eens in zijn eigen woning gebeurd, de plek bij uitstek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat de mishandeling nadien een aanzienlijke impact heeft gehad en nog altijd heeft op aangever en zijn gezin blijkt uit de verklaring die aangever ter zitting van het hof. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
Het handelen van verdachte valt naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze te rechtvaardigen en getuigt in hoge mate van brutaliteit en onbeschoftheid. Het valt daarbij te betreuren dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij miskent daarmee het leed van aangever.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 3 maart 2023, waaruit enkel blijkt dat verdachte op 24 april 2013 een transactievoorwaarde voor openlijke geweldpleging heeft aanvaard en deze ook heeft voldaan. Nu dit een oud feit betreft zijn in zoverre geen justitiële antecedenten aanwezig die voor het hof een rol spelen bij het vaststellen van de op te leggen straf.
Het hof stelt vast dat bij het wijzen van dit arrest op 20 april 2023, sinds het instellen van het hoger beroep op 26 januari 2021 twee jaren, twee maanden en zesentwintig dagen zijn verstreken. Het hof stelt derhalve vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM met ongeveer twee maanden en zesentwintig dagen, maar gelet op de hoogte van de op te leggen straf en de strafmodaliteit volstaat het hof in dit geval na afweging van alle belangen met een constatering van deze overschrijding.
Het hof is van oordeel dat de oplegging van een deels onvoorwaardelijke taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Om dit tot uitdrukking te brengen zal het hof naast een onvoorwaardelijke taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [Aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 1.584,00 (bestaande uit € 884,00 materiële schade en 700,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van € 811,23 (bestaande uit € 111,23 materiële schade en € 700,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 1.206 (bestaande uit € 506,00 materiële schade en € 700,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadepost ‘psycholoog zoontje € 375,00’ niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het tenlastegelegde feit en de schade. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij toegewezen te worden.
De raadsman heeft zich (subsidiair) aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Met betrekking tot de gevorderde schadepost ‘psycholoog zoontje € 375,00’ overweegt het hof het volgende. De politierechter heeft de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit naar zijn oordeel onvoldoende was onderbouwd. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zijn vordering nader onderbouwd met onder meer een door hem betaalde definitieve factuur. Verdachte heeft tegen deze onderbouwing niets ingebracht, ook niet daar waar het gaat om de vraag of de psychologische hulp nodig was ten gevolge van het feit dat het zoontje getuige was van de mishandeling van zijn vader in hun woning. Het hof gaat daar dan ook vanuit. Evenzeer staat voor het hof als onbetwist vast dat de benadeelde partij de kosten van de psychologische behandeling heeft moeten dragen tot het gevorderde bedrag. Het gaat daarmee om schade van de benadeelde partij. Naar het oordeel van het hof bestaat onder de omstandigheden van dit geval voldoende rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade. Die schade kan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan verdachte worden toegerekend. Het hof zal daarom ook dit deel van de vordering toewijzen en het totale bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [Aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Aangever] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.206,00 (duizend tweehonderdzes euro) bestaande uit € 506,00 (vijfhonderdzes euro) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Aangever] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.206,00 (duizend tweehonderdzes euro) bestaande uit € 506,00 (vijfhonderdzes euro) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 mei 2020.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Noord-Nederland, district [provincie] , basisteam [pleegplaats] , met dossiernummer [dossiernr.] en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 62.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 21-23.
3.Het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, d.d. 6 april 2023.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 26-27.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 29-31.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 52-53.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 48.