ECLI:NL:GHARL:2023:3391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
200.313.280
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen en liquidatie van vennootschappen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen twee partijen die in 1975 zijn gehuwd en in 2020 een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 19 april 2022 een beschikking gegeven over de wijze van verdeling van de gemeenschap, waarbij de vrouw gemachtigd werd om onroerende zaken te gelde te maken en de man werd veroordeeld tot medewerking aan de uitbetaling van bedragen uit een depot. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met zeven grieven die betrekking hadden op de verdeling van verschillende vermogensbestanddelen, waaronder onroerende zaken en voertuigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2023 werd duidelijk dat beide partijen het erover eens waren dat de vennootschappen die zij bezitten, moeten worden geliquideerd, en dat een fiscalist hierbij betrokken moet worden. Het hof oordeelde dat de vrouw zorgvuldig had gehandeld in het belang van beide partijen en dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij in staat was om de onroerende zaken te financieren. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de man de sleutels en papieren van de voertuigen aan hun zoon moest afgeven, zodat deze verkocht konden worden. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdeling van de gemeenschap van goederen en de liquidatie van de vennootschappen op een eerlijke en billijke manier moet plaatsvinden, waarbij de belangen van beide partijen in acht worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.313.280/01 en 200.313.280/02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 515439 en 524041)
beschikking van 20 april 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] , [adres1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.W. van Osch te Kwintsheul (onttrokken),
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.P. Adema te Putten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 april 2022 (hierna ook: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 juli 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- het journaalbericht van mr. Van Osch van 19 januari 2023;
- een journaalbericht van mr. Adema van 23 februari 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De vrouw is bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1975 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
De vrouw heeft op 30 december 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2022.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 29 november 2022 heeft de voorzieningenrechter in conventie de man veroordeeld zijn medewerking te verlenen die ertoe strekt dat aan de vrouw vanuit het depot bij [naam1] te [woonplaats2] € 107.180,93 wordt uitgekeerd, alsmede dat het vonnis in de plaats treedt van een schriftelijke opdracht van de man aan de notaris, inhoudende dat de notaris vanuit het depot aan de vrouw € 107.180,93 uitkeert, voorts in reconventie de vrouw veroordeeld haar medewerking te verlenen die ertoe strekt dat aan de man vanuit het depot bij [naam1] te [woonplaats2] € 80.000 wordt uitgekeerd, alsmede dat het vonnis in de plaats treedt van een schriftelijke opdracht van de vrouw aan de notaris, inhoudende dat de notaris vanuit het depot aan de man € 80.000 uitkeert, zowel in conventie als in reconventie onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring en compensatie van de kosten van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de gelaste wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen in geschil. De gemeenschap van goederen van partijen is op 30 december 2020 ontbonden door indiening door de vrouw van een verzoek tot echtscheiding.
4.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts, voor zover nog van belang, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de wijze van verdeling als volgt gelast:
- met betrekking tot het in depot gehouden deel van de opbrengst van de verkoop van de grond en opstallen aan de [adres2] te [plaats1] ,
als bedoeld in de depotovereenkomst van 1 september 2021: dat aan de man en de vrouw/aan eenieder een bedrag van € 150.000 toekomt en aan de vrouw daarnaast nog het resterende bedrag van ongeveer € 45.000, onder de verplichting voor de vrouw om de gemeenschapsschulden die verband houden met de verkoop van de echtelijke woning van dat laatste bedrag te voldoen, waarna zij de helft van hetgeen resteert van dat bedrag aan de man dient te voldoen;
- met betrekking tot de twee percelen grond aan de [adres3] en de [adres4] te [woonplaats2] (ook wel bekend onder de perceelnummers 13 en 14 van het project [naam2] ), de grond en opstallen aan de [adres5] 344 en 344a te [plaats2] en het perceel grond aan de [adres5] 403 te [plaats2] : deze vermogensbestanddelen moeten worden verkocht en de verkoopopbrengst ervan dient na aftrek van restantschuld en/of kosten tussen partijen bij helfte te worden gedeeld, met machtiging aan de vrouw tot het te gelde maken van deze onroerende zaken, inhoudende de bevoegdheid tot het verstrekken van een verkoopopdracht aan een makelaar en het bepalen van de vraag- en verkoopprijs, alsmede de bevoegdheid zelfstandig een verkoopovereenkomst te sluiten en de zaken te leveren aan de koper(s);
- met betrekking tot de voertuigen: dat de voertuigen dienen te worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden gedeeld en machtigt de vrouw de voertuigen te gelde te maken met de verplichting tot verdeling bij helfte van de netto opbrengst (opbrengst minus kosten) met de man.
Tot slot is bepaald dat partijen hun eigen proceskosten betalen en zijn de verzoeken met betrekking tot de percelen grond aan de [adres5] 338 in de gemeente [de gemeente2] en mogelijk ook deels gemeente [de gemeente1] , de aandelen in [naam3] BV en de vordering op zoon [naam4 ] afgewezen.
4.3
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de vermogensbestanddelen:
a: grond en opstallen aan de [adres2] te [plaats1] (grief I);
b, d en e: project [naam2] , [adres5] 344 en 344a en [adres5] 403 (grief II);
c: percelen grond aan de [adres5] 338 in de gemeente [de gemeente2] en mogelijk ook deels gemeente [de gemeente1] (grief III);
f: de aandelen in [naam3] B.V. (grief IV);
g: de voertuigen (grief V) en
h: de vordering op zoon [naam4 ] (en [naam5] ) (grief VI).
Tot slot is er een grief gericht tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring (grief VII).
4.4
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep:
I. de wijze van verdeling als volgt te bepalen: dat met betrekking tot het in depot gehouden deel van de opbrengst van de verkoop van de grond en opstallen aan de [adres2] te [plaats1] , als bedoeld in de depotovereenkomst van 1 september 2021, aan de man en aan de vrouw ieder een bedrag van € 122.445,21 toekomt, met verdeling van de (depot)kosten van de notaris bij helfte, en aan de man daarnaast nog het resterende bedrag van € 100.362,41 toekomt onder de verplichting voor de man om de gemeenschapsschulden van dat laatste bedrag te voldoen, waarna hij de helft van hetgeen van dat bedrag resteert aan de vrouw dient te voldoen, althans subsidiair door het hof in goede justitie te bepalen bedragen;
II. te bepalen primair dat de percelen grond aan de [adres3] en de [adres4] te [woonplaats2] (ook wel bekend onder de perceelnummers 13 en 14 van het project [naam2] ) aan de man worden toegedeeld, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw, althans subsidiair dat voornoemde percelen, indien financiering voor toedeling daarvan door de man onverhoopt niet lukt en na duidelijkheid over de situatie van de percelen, door partijen gezamenlijk wordt verkocht (aan een derde) met verdeling van de opbrengst na aftrek van de kosten bij helfte;
III. te bepalen dat het perceel grond en de opstallen aan de [adres5] 344 en 344a te [plaats2] door partijen gezamenlijk worden verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst na aftrek van de verkoopkosten door partijen bij helfte worden gedeeld;
IV. te bepalen dat het perceel grond aan de [adres5] 403 te [plaats2] aan de man wordt toegedeeld, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw, althans subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen verdeling;
V. te bepalen dat de percelen grond aan de [adres5] 338 te [plaats2] aan de man worden toegedeeld, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw, althans subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen verdeling;
Vl. te bepalen dat de aandelen van partijen in [naam3] BV binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking aan de man worden geleverd, onder uitkering van de helft van de nader te bepalen waarde daarvan, alsmede te bepalen dat partijen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking opdracht geven aan [naam6] Accountants (kantoorhoudende aan de [adres6] , [woonplaats2] ) om de waarde van voornoemde aandelen tussen partijen bindend te bepalen, althans subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen verdeling;
VII. te bepalen dat partijen binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking opdracht geven aan [naam6] Accountants (kantoorhoudende aan de [adres6] , [woonplaats2] ) om de jaarstukken 2020 en 2021 van [naam3] BV op te stellen en dat partijen de kosten daarvoor bij helfte dragen;
VIII. te bepalen dat de door de vrouw na 11 januari 2019 opgenomen bedragen van de bankrekeningen van [naam7] BV, [naam8] BV en [naam3] BV (pasnummers 006 en 008) binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking dienen te worden teruggestort op de respectievelijke bankrekeningen, althans subsidiair dat die opnamen worden verrekend met de uitkering van de helft van de waarde van de aan de man toe te delen aandelen in [naam3] BV, althans meer subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen verrekening;
IX. te bepalen dat de motorvoertuigen aan de man worden toegedeeld, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw, en ook te bepalen dat partijen elk de helft van de huur van de stalling dienen te dragen vanaf 30 december 2020;
X. te bepalen dat de vordering van partijen op hun zoon [naam4 ] ( [naam4 ] ) van € 20.525 en de vordering van partijen op [naam5] ( [naam5] ) van € 76.341 worden toegedeeld aan de vrouw, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan en te bepalen dat de vrouw, bij uitsluiting van de man, de inning van die vorderingen op zich neemt, althans subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen verdeling;
XI. kosten rechtens.
4.5
De vrouw concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en tot afwijzing van de verzoeken van de man in hoger beroep. Voorts is de vrouw op haar beurt met een aanvullend verzoek in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt bij wege van vermeerdering dat het hof bepaalt dat de door de man na 30 december 2020 gedane privé-uitgaven, betaald vanaf de bankrekening van [naam7] BV, zijnde een bedrag van afgerond € 30.000, moeten worden teruggestort, althans dat die opnamen worden verrekend met wat de man toekomt uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.6
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar incidenteel hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Uitgangspunten in het kader van de beoordeling
5.1
Artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat, als deelgenoten geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid rekening met de belangen van partijen en het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet — expliciet — in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
5.2
Op grond van artikel 3:179 BW kan de rechter tot gehele of gedeeltelijke verdeling overgaan, als daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Voor zover het hof daartoe aanleiding ziet zal het hof daarover het een en ander overwegen.
Peildata
5.3
Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 30 december 2020 voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap is geen grief geformuleerd. Voormelde datum is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Het hof zal daarom bij de verdere beoordeling die datum hanteren.
5.4
Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken, als partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is niet gebleken.
Inhoudelijk
Grieven I (a), II (b, d en e), III (c) en IV (f)
5.5
Het hof overweegt ter zake van de grieven I en II als volgt. Niet in geschil is dat het bedrag bij de notaris in depot € 345.252,83 beloopt. Bij vonnis in kort geding is beslist dat aan de vrouw uit depot € 107.180,93 en aan de man € 80.000 moet worden uitbetaald en dat na uitbetaling nog gelden in depot resteren. Het geschil gaat over wie van partijen de regie mag voeren over het bedrag in depot, waarmee gemeenschappelijke schulden moeten worden betaald. Ook is in geschil welke gemeenschappelijke schulden nog vanuit het depot moeten worden voldaan. De rechtbank heeft beslist dat aan de vrouw het resterende bedrag in depot toekomt, onder de verplichting aan de vrouw om van dat bedrag gemeenschapsschulden die verband houden met de verkoop van de echtelijke woning te voldoen (rov. 3.3 en 4.2). Voorts heeft de rechtbank de vrouw gemachtigd tot het te gelde maken van de onroerende zaken project [naam2] , [adres5] 344 en 344a en [adres5] 403 te [plaats2] , inhoudende de bevoegdheid tot het verstrekken van een verkoopopdracht aan een makelaar en het bepalen van de vraag- en verkoopprijs, en ook de bevoegdheid zelfstandig een verkoopovereenkomst te sluiten en de zaken te leveren aan de koper(s) (rov. 3.4 en 4.3). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw ter gelegenheid van de zitting heeft toegelicht dat de kavels genoemd onder b, d en e in de verkoop kunnen en dat de man dit zonder gegronde redenen blokkeert. De rechtbank heeft vervolgens voormelde wijze van de verdeling van de kavels gelast en beslist dat deze moeten worden verkocht en de verkoopopbrengst na aftrek van restantschuld en/of kosten tussen partijen bij helfte worden verdeeld. Het hof sluit zich daar, na eigen onderzoek, bij aan en maakt de overwegingen tot de zijne. In de procedure is niet gebleken dat de vaststaande feiten en gestelde omstandigheden waarop de rechtbank haar oordeel onder rov. 3.3 en 3.4 heeft gebaseerd niet juist zijn geweest. Ter zitting bij het hof is gebleken dat het in het belang van beide partijen is dat schulden worden voldaan, bezittingen liquide worden gemaakt en dat niet is gebleken van contra-indicaties gelegen in de regie die de vrouw van de rechtbank heeft gekregen. De vrouw heeft tot dusver zorgvuldig en in het belang van beide partijen gehandeld. Beide partijen hebben er belang bij dat de kavels voor een zo hoog mogelijk bedrag worden verkocht en eventuele waardestijgingen zijn verdisconteerd in wat de percelen gaan opleveren.
5.6
De man heeft gesteld dat hij enkele van de percelen aan hem toegedeeld wenst te krijgen, maar heeft tot dusver niet aangetoond dat hij in staat is om dat te financieren. Het echtscheidingsverzoek is op 20 december 2020 ingediend en er zijn sindsdien twee jaren en vier maanden verstreken. In de periode tot heden is door de man geen enkel voorstel tot financiering gedaan en ook is niet gesteld of gebleken dat hij daartoe een onderzoek heeft verricht, zodat het hof het ervoor houdt dat de man niet in staat is tot financiering van enig perceel. Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand kan worden gehouden om in een onverdeeldheid te blijven. Wanneer een deelgenoot vraagt om een gezamenlijk goed te verdelen, dan zal de rechter dit ook moeten doen. Alleen in heel bijzondere gevallen kan worden bepaald dat er nog niet verdeeld hoeft te worden. Dat is namelijk alleen als de belangen van degene die niet wil verdelen ‘aanmerkelijk groter’ zijn dan de belangen van degene die wel wil verdelen, aldus artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die situatie doet zich voor wat betreft de onroerende zaken project [naam2] , [adres5] 344 en 344a en [adres5] 403 te [plaats2] niet voor. De man heeft onvoldoende zwaarwegende redenen aangevoerd om van voormeld beginsel af te wijken. Van de vrouw kan niet worden gevraagd om de verdeling van de percelen nog langer uit te stellen. De bestreden beschikking moet dan ook op beide onderdelen (voldoening door vrouw van gemeenschappelijke schulden vanuit depot en machtiging te gelde maken van de onroerende zaken project [naam2] , [adres5] 344 en 344a en [adres5] 403 te [plaats2] ) worden bekrachtigd.
5.7
De grieven III (c) en IV zien op de percelen grond [adres5] 38 en de aandelen in [naam3] BV, moedervennootschap van [naam8] BV, met daaronder dochteronderneming [naam7] BV. De grond is in eigendom van partijen voor het deel met een oppervlakte van 3386 m2 en in eigendom van [naam8] BV voor het deel met een oppervlakte van 3165 m2. De man wil de onroerende zaak aan hem toegedeeld krijgen, mede omdat hij de aandelen in [naam3] BV, met daarin de deelneming [naam8] BV aan hem toegedeeld wenst te krijgen. Ook verzoekt hij dat de vrouw de door haar opgenomen bedragen terugstort op de bankrekeningen dan wel dat die opnamen verrekend worden met de door haar ontvangen overbedelingssom uit hoofde van de toedeling van de aandelen in [naam3] BV aan de man. De vrouw voert verweer. Zij wenst dat het hof de onverdeeldheid van de percelen grond [adres5] 38 (en de aandelen in [naam3] BV) nog in stand laat, omdat dat het gunstigst lijkt. Eerst moet het bestemmingsplan worden gewijzigd en vervolgens kan de grond worden verkocht. Alternatief is dat het in de huidige staat wordt verkocht, inclusief het label ‘bedrijfsterrein’. In hoger beroep heeft de vrouw haar verzoeken aangevuld, in die zin dat de door de man na 30 december 2020 gedane privé-uitgaven, betaald vanaf de zakelijke rekening, zijnde een bedrag van € 30.000, moeten worden teruggestort, althans verrekend met wat de man toekomt uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, zie proces-verbaal van 10 maart 2023, zijn partijen het erover eens geworden dat ieders belang vergt, in belangrijke mate om fiscale redenen, dat de vennootschappen word geliquideerd. Partijen zijn drie jaar geleden uiteen gegaan. Beiden erkennen dat de afwikkeling van de vennootschappen fiscaal ingewikkeld zal zijn en dat een fiscalist dat zal moeten doen. Partijen menen dat aan [naam6] accountants een opdracht daartoe moet worden gegeven op de volgende wijze: aan [naam6] accountants moet advies worden gevraagd ter zake van de voor partijen meest fiscaal gunstige afwikkeling, door [naam6] accountants moeten de jaarstukken worden opgemaakt en door [naam6] accountants moet een koers worden bepaald. Dat alles moet ertoe leiden dat de vennootschappen worden geliquideerd. De man heeft immers niet aangetoond dat hij financieel in staat is om de aandelen aan hem toegedeeld te krijgen en de vrouw hoeft niet langer in de onverdeeldheid te blijven dan in het kader van de afwikkeling van de vennootschappen noodzakelijk is. Om [naam6] accountants te betalen is het nodig dat daartoe de gelden uit het depot bij de notaris worden aangewend. De betalingen die door partijen na de peildatum uit hoofde van de vennootschappen zijn verricht, dan wel door partijen van de zakelijke rekening zijn opgenomen, moet worden verrekend, zodat eenieder tot eenzelfde bedrag (50/50) gerechtigd is. Dat laatste moet in het onderzoek, te verrichten door [naam6] accountants, worden meegenomen.
5.9
In het licht van voormeld nog uit te voeren stappenplan gericht op liquidatie van de vennootschappen kan de bestreden beschikking op het punt van (voorlopig) onverdeeld blijven van de percelen grond aan de [adres5] 338 in de gemeente [de gemeente2] (en mogelijk ook deels gemeente [de gemeente1] ) worden bekrachtigd. Eerst na voltooiing van voormelde liquidatie kan tot verkoop van de percelen grond worden overgegaan. Op grond van artikel 3:178, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan ieder der deelgenoten, en ook hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, te allen tijde verdeling vorderen.
Grief V (g)
5.1
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd de verdeling van de voertuigen heeft gelast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voertuigen moeten worden verkocht en de rechtbank heeft de vrouw gemachtigd de voertuigen te gelde te maken met de verplichting tot verdeling bij helfte van de netto opbrengst (opbrengst minus kosten) met de man. Met die overwegingen en beslissing kan de man zich niet verenigen. De man wenst toedeling van de voertuigen aan hem, onder uitkering van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. De vrouw voert verweer. Het lukt haar niet om uitvoering te geven aan de beslissing van de rechtbank, nu de man weigert om aan haar de sleutels en papieren van de voertuigen af te geven.
5.11
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de vrouw heeft gemachtigd de voertuigen te gelde te maken met de verplichting tot verdeling bij helfte van de netto opbrengst (minus kosten) met de man. Het hof is niet overtuigd dat partijen dit in onderling overleg daadwerkelijk kunnen effectueren. De man moet in beider belang in het kader van de uitvoering van de beslissing van het hof overgaan tot afgifte van de sleutels en papieren van de voertuigen. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de voertuigen worden verkocht. Om het verschil in inzicht, over hoe het een en ander moet worden uitgevoerd, te doorbreken, zal het hof beslissen dat door de man alle sleutels en papieren aan zoon Jan (die veilingmeester is) moet afgeven. Ter zitting is afgesproken dat de man dat binnen een week na de mondelinge behandeling zal doen.
Grief VI (h)
5.12
Partijen zijn het erover eens dat de vorderingen op [naam4 ] en [naam5] aan de vrouw worden toegerekend zonder nadere verrekening van de waarde van respectievelijk € 20.525 en € 76.341. De vrouw
heeft verklaard dat zij de schulden niet bij de kinderen zal opeisen, zodat door beide partijen niets wordt verkregen.
Vermeerderingsverzoek ‘Staal’
5.13
De vrouw heeft haar aanvullende verzoek ter zake van de partij staal ingetrokken. Een bespreking, ook van het verweer van de man, kan achterwege blijven.
Bewijsaanbod
5.14
De man heeft in zijn beroepschrift aangeboden om (randnummer 100) door middel van een taxatierapport te bewijzen wat de waarde is van het perceel [adres5] en (randnummer 101) dat hij de mogelijkheid heeft om de overbedelingsvordering van de vrouw bij toedeling aan hem van alle percelen, de aandelen in de holding en alle voertuigen te betalen. Het hof zal het in randnummer 100 van het beroepschrift gedane bewijsaanbod passeren omdat de man tot op heden geen taxatierapport heeft overgelegd en verder uitstel hiervoor de procedure onredelijk vertraagt. Het hof zal het in randnummer 101 van het beroepschrift gedane bewijsaanbod passeren omdat dit onvoldoende specifiek is. In hoger beroep mag van een partij die bewijs aanbiedt worden verwacht dat hij, niet alleen voldoende concreet aangeeft op welke stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft maar ook wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen (HR 9 juli 2004, HR:2004:AO7817). Dat heeft de man nagelaten. Ook hier geldt dat de man tot op heden geen stukken heeft overlegd die zijn stelling ondersteunen en verder uitstel hiervoor de procedure onredelijk vertraagt.
Grief VII (schorsing van) de uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.15
Nu het hof een beslissing in de bodemprocedure zal nemen, op de wijze als hiervoor is overwogen, ontbeert de man belang bij bespreking van zijn zevende grief dat de rechtbank ten onrechte, dan wel ongemotiveerd de beslissing uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Een bespreking van grief VII kan dan ook achterwege blijven.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven I tot en met V, slaagt grief VI deels en behoeft grief VII geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en voorts als volgt aanvullend beslissen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft het aanvullende verzoek van de vrouw ter zake de partij staal geen bespreking en wordt ten aanzien van haar aanvullend verzoek ter zake van privéuitgaven van de man als volgt beslist. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en voorts als volgt aanvullend beslissen.
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de (gelaste wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.313.280/01
7.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 april 2022;
7.2
bepaalt aanvullend dat de vorderingen op [naam4 ] en [naam5] aan de vrouw worden toegerekend zonder nadere verrekening van de waarde (van respectievelijk € 20.525 en € 76.341);
7.3
bepaalt aanvullend dat partijen aan [naam6] accountants opdracht geven tot het opmaken de jaarstukken, tot het geven van advies en het bepalen van koers ter zake van de voor partijen meest fiscaal gunstige afwikkeling gericht op liquidatie van de vennootschappen van partijen ( [naam3] BV, [naam8] BV en [naam7] BV). De betalingen die door partijen na de peildatum uit hoofde van een van de vennootschappen zijn verricht, dan wel door partijen van de zakelijke rekening zijn opgenomen, moeten in het onderzoek, te verrichten door [naam6] accountants, in de verrekening worden betrokken, zodat een ieder in de afwikkeling tot eenzelfde bedrag (50/50) gerechtigd zal zijn. De kosten verband houdende met deze opdracht moeten betaald worden met het geld dat ten behoeve van beide partijen bij de notaris in depot wordt gehouden;
7.4
bepaalt aanvullend dat de man wordt veroordeeld tot afgifte aan zoon [naam9] van de sleutels en papieren van de voertuigen, uiterlijk één week na de mondelinge behandeling op 10 maart 2023, dus uiterlijk op 17 maart 2023;
7.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, zodanig dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.6
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met zaaknummer 200.313.280/02
7.7
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en I.J. Pieters, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 20 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.