ECLI:NL:GHARL:2023:3387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21-003393-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, maar ontucht bewezen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder vrijgesproken van verkrachting, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor dwang, waardoor de vrijspraak is gehandhaafd. Echter, de bewezenverklaarde seksuele handelingen zijn in strijd met de sociaal-ethische norm, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van ontucht. De verdachte, die op het moment van de feiten net 18 jaar oud was, heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een 14-jarig slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer voor de duur van drie jaar.

De zaak kwam aan het licht na een incident in de nacht van 25 augustus 2018, waarbij het slachtoffer en haar vriendin in de woning van de verdachte waren. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als voldoende bewijs beschouwd voor de ontuchtige handelingen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte zich had moeten onthouden van deze handelingen, gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de impact van de zaak op zijn leven is meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003393-20
Uitspraak d.d.: 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 21 september 2020 met parketnummer 05-880107-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M.H. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De militaire kamer in de rechtbank Gelderland heeft verdachte bij vonnis van 21 september 2020 van het tenlastegelegde vrijgesproken. De benadeelde partij is om die reden niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2018 tot en met 25 augustus 2018 in [gemeente] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (al dan niet met geweld)
- (onverhoeds) betasten en/of strelen van de rug en/of de billen en/of de vagina van die [benadeelde] en/of
- uitrekken van de kleding van die [benadeelde] en/of
- voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand en/of
- die [benadeelde] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Of jij pijpt mij of ik verkracht je!",
[benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het brengen van één of meer vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [benadeelde] en/of het brengen en/of plaatsen van zijn penis in de mond van die [benadeelde] en/of het zich door die [benadeelde] laten likken en/of zuigen aan zijn penis.
subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2018 tot en met 25 augustus 2018 in [gemeente] , met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het (onverhoeds) betasten en/op strelen van de rug en/of de billen en/of de vagina en/of de borsten van die [benadeelde] en/of
- het uittrekken van de kleding van die [benadeelde] en/of
- het geven van zuigzoenen op de borsten van die [benadeelde] en/of
- het zoenen van die [benadeelde] en/of
- het brengen van één of meer vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [benadeelde] en/of
- het zich door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, laten aftrekken, althans laten betasten aan zijn penis en/of
- het brengen en/of plaatsen van zijn penis in de mond van die [benadeelde] en/of het zich door die [benadeelde] laten likken en/of zuigen aan zijn penis.
Als er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Het hof is met de militaire kamer in de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe dat de verklaring van aangeefster dat er sprake zou zijn geweest van dwang, geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is er alleen wettig bewijs aanwezig voor het zoenen en strelen. Deze handelingen zijn niet in strijd zijn met de huidige sociaal-ethische norm. Voor de overige tenlastegelegde feitelijke handelingen ontbreekt objectief bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Feiten en omstandigheden
Het slachtoffer, [benadeelde] , is in de nacht van 25 augustus 2018 samen met haar vriendin [persoon 1] in verschillende woningen geweest. [benadeelde] was op dat moment veertien jaar oud, [persoon 1] was 13 jaar. Zij hadden alcohol gedronken, de hele nacht niet geslapen en verschillende jongens ontmoet. Omstreeks 07.00 uur zijn zij op initiatief van [persoon 1] naar de woning van [persoon 2] gegaan. In deze woning waren toen nog twee jongens aanwezig, te weten [persoon 3] , een vriend van [persoon 1] met wie [persoon 1] seks wilde hebben, en verdachte. [benadeelde] , [persoon 1] , [persoon 3] en verdachte zijn vervolgens met zijn vieren in één bed beland. [benadeelde] en verdachte lagen aan de ene kant van het bed en [persoon 1] en [persoon 3] aan de andere kant. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte haar op het bed heeft aangeraakt over haar rug, billen en vagina en dat zij verdachte heeft afgetrokken en gepijpt.
[persoon 1] heeft verklaard dat zij in bed heeft gelegen met [benadeelde] , verdachte en [persoon 3] . [persoon 1] had seks met [persoon 3] op het moment dat [benadeelde] verdachte aftrok. Ze verklaart over de situatie in bed verder dat zij hoorde dat verdachte aan [benadeelde] vroeg of hij haar mocht vingeren en dat [benadeelde] dat goed vond. Vervolgens hoorde ze [benadeelde] kreunen en daarna had [benadeelde] verdachte afgetrokken en hoorde ze dat verdachte aan [benadeelde] vroeg of ze hem wilde pijpen. [benadeelde] zei volgens [persoon 1] dat dat goed was en [persoon 1] zag dat [benadeelde] toen met haar hoofd onder de dekens ging.
Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk het idee had om seks met [benadeelde] te hebben. Hij heeft met [benadeelde] op bed gelegen, met haar gezoend en hij heeft haar zij en billen aangeraakt.
In een opgenomen telefoongesprek tussen [persoon 2] en [persoon 3] van 11 februari 2019 is het volgende gezegd: “
Hoezo, hij heeft toch een Tanger van 15 hem laten pijpen, mij boeit dat niet hoor.” En “
Ja, toen zei hij, ja ze kunnen toch niks vinden want zij heeft mij alleen gepijpt en er zit geen pacha in der lichaam of zo. Hij is geeneens klaar gekomen, zei die.” Dat deze uitlatingen zien op handelingen van [benadeelde] en verdachte in de tenlastegelegde nacht wordt door de verdediging niet betwist.
Het hof acht op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feitelijke handelingen bij [benadeelde] heeft verricht. Het hof acht dus ook het aftrekken, het vingeren en het pijpen waarvan verdachte betwist dat dat heeft plaatsgevonden bewezen.
De verklaring van [benadeelde] vindt immers in de kern steun door de waarnemingen van [persoon 1] , die op het moment van die handelingen naast [benadeelde] en verdachte lag, en in het later opgenomen telefoongesprek tussen [persoon 2] en [persoon 3] . Dat de verklaringen van [benadeelde] en [persoon 1] niet op alle onderdelen gelijkluidend zijn en dat er anders is verklaard over de volgordelijkheid van een aantal bewezenverklaarde handelingen, maakt dit oordeel niet anders en is zeker geen reden om de verklaring van [benadeelde] uit te sluiten voor het bewijs, zoals door de raadsvrouw is verzocht, nu de verschillen naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang zijn voor de bewezenverklaring en geen essentiële onderdelen betreffen.
Sociaal-ethische norm
De volgende vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of de bewezenverklaarde handelingen aangemerkt kunnen worden als ontuchtige handelingen.
Het hof stelt in dit kader voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 maart 2010, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, onder meer heeft overwogen dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Onder omstandigheden, zo overweegt de Hoge Raad in dit arrest, kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Bij de totstandkoming van artikel 245 Sr heeft de wetgever in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handelingen algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard.
Tegen deze achtergrond zal het hof beoordelen of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat de in dit geval verrichte seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte was ten tijde van de seksuele handelingen net één week 18 jaar oud en [benadeelde] was een kleine twee maanden eerder 14 jaar oud was geworden. Verdachte kende [benadeelde] niet en trof haar voor het eerst in de vroege ochtend van zaterdag 25 augustus 2018, toen zij en [persoon 1] ineens voor de deur stonden van de woning van zijn vriend [persoon 2] . Van een (bestendige) relatie tussen hen was dus in het geheel geen sprake. [benadeelde] had (veel) alcohol gedronken. Verdachte verklaarde dat hij dat merkte. Verder was verdachte werkzaam, namelijk bij Defensie, terwijl [benadeelde] nog op school zat. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte vertelde dat hij in het leger zat en mensen hielp. Zij kreeg het gevoel dat zij met haar oom aan het praten was, en vond dat hij zo volwassen leek.
Naar het oordeel van het hof was er, zoals blijkt uit het voorgaande, niet alleen sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil maar was er gelet op de verschillende levensfases waarin verdachte en [benadeelde] zich destijds bevonden, ook op dat vlak sprake van een ongelijkwaardige relatie tussen hen. Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dat deze handelingen ontuchtig zijn. De vraag of [benadeelde] al dan niet heeft ingestemd met de seksuele handelingen is in dit kader niet relevant.
Over het standpunt van de verdediging dat het niet onderzoeken van de in beslag genomen kleding van [benadeelde] een schending van het verdedigingsbelang oplevert en dus van strijd met artikel 6 EVRM en het recht op een fair trial, omdat dit ontlastend bewijs had kunnen opleveren, merkt het hof het volgende op. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat door de verdediging is verzocht om de kleding te onderzoeken is niet aannemelijk geworden dat en hoe het resultaat van dat onderzoek in het licht van voornoemde bewijsmiddelen ontlastend bewijs zou kunnen opleveren. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad en dat geen sprake is van strijd met artikel 6 EVRM.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 augustus 2018 tot en met25 augustus 2018 in [gemeente] , met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
(telkens) een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het
(onverhoeds)betasten en/of strelen van de rug en
/ofde billen en/
ofde vagina
en/of de borstenvan die [benadeelde] en
/of
- het uittrekken van de kleding van die [benadeelde] en/of
- het geven van zuigzoenen op de borsten van die [benadeelde] en/of
- het zoenen van die [benadeelde] en
/of
- het brengen van één of meer vingers tussen de schaamlippen
en/of in de vaginavan die [benadeelde] en
/of
- het zich door die [benadeelde]
meermalen, althans eenmaal,laten aftrekken,
althans laten betasten aan zijn penisen
/of
- het brengen
en/of plaatsenvan zijn penis in de mond van die [benadeelde] en
/ofhet zich door die [benadeelde] laten likken en/of zuigen aan zijn penis.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld omdat verdachte niet wist en ook niet hoefde te weten of vermoeden dat [benadeelde] jonger was dan zestien jaar. Verdachte zou hebben gedwaald over de leeftijd van [benadeelde] .
Het hof stelt voorop dat de leeftijd in artikel 245 Sr een geobjectiveerd bestanddeel betreft, zodat een dergelijk verweer in beginsel niet kan slagen. Daar komt bij dat het strafdossier meerdere verklaringen bevat waaruit volgt dat tegen verdachte was gezegd dat [benadeelde] heel jong was en dat de leeftijd van [benadeelde] 14 jaar was. Verdachte heeft hierover zelf verklaard dat zij minderjarig was. Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de oplegging van een contactverbod met het slachtoffer en haar gezin als bijzondere voorwaarde.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze strafzaak een grote impact op het leven van verdachte heeft gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf leiden.
Verdachte heeft zich op achttienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een destijds veertienjarig slachtoffer. Verdachte had zich gelet op de jonge leeftijd van aangeefster hiervan moeten onthouden. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, onder deze omstandigheden, schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid en de seksuele ontwikkeling van jeugdigen. Zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring ondervindt het slachtoffer ook daadwerkelijk veel last als gevolg van dit strafbare feit. Het hof neemt verdachte dit kwalijk.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof houdt bij het bepalen van de straf echter ook rekening met de omstandigheid dat verdachte gedurende een lange periode als verdachte is aangemerkt en daardoor lange tijd in onzekerheid over de afloop van de strafzaak heeft geleefd. Dit heeft een grote impact gehad op zijn leven en op zijn ontwikkeling. Verdachte is ten gevolge van deze verdenking ook zijn baan bij Defensie kwijtgeraakt. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde pas nét 18. Inmiddels is hij 22 en bevindt hij zich in een andere levensfase.
Het hof heeft ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof ziet in het voorgaande over de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof is van oordeel dat in dit geval, alles afwegende, kan worden volstaan met oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur voor verdachte om zich niet opnieuw aan soortgelijke of andere strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof heeft tot slot ook rekening gehouden met de ouderdom van het feit, waarbij sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep tegen het vonnis is op 24 september 2020 ingesteld door het openbaar ministerie. Het hof wijst op 20 april 2023 arrest. Hiermee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van zeven maanden. Het hof zal deze overschrijding compenseren in de hierna vermelde straf in die zin dat de in beginsel als passend geachte taakstraf van 200 uren, wordt verlaagd met 20 uren.
Het hof zal, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, opleggen.
Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt de bijzondere voorwaarde van een contactverbod voor de duur van drie jaren met het slachtoffer verbonden. Voor een contactverbod met de andere gezinsleden van aangeefster, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, ziet het hof geen noodzaak.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 36.356,53. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de gevorderde immateriële schade en de schade die verband houdt met de studievertraging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat het rechtstreeks verband onvoldoende is vast te stellen. De overige materiële schadeposten moeten afgewezen worden, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Subsidiair moet de benadeelde partij ook voor deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, gelet op de gemotiveerde vordering enerzijds en de gemotiveerde betwisting daarvan anderzijds, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof is namelijk van oordeel dat verdere behandeling van de vordering niet zonder nader onderzoek kan plaatsvinden.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de toegewezen schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
119 (honderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is - direct of indirect - contact te hebben, te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , geboren op 2 juli 2004.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 augustus 2018.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A.J. Smit, lid, en brigadegeneraal (tit.) mr. A.J. de Haan, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. de Haan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 april 2023.
Tegenwoordig:
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. W. Gerretschen, advocaat-generaal,
mr. R. Kaatman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.