In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 28 juni 2021 een aantal aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) heeft beoordeeld. De rechtbank had de aanslagen voor de jaren 2015 en 2016 gedeeltelijk vernietigd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen gehandhaafd, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 8 maart 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de geschillen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016. De inspecteur trok zijn verweer in en concludeerde tot vaststelling van de aanslagen op nihil voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Het hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. Het hof heeft bepaald dat de inspecteur het griffierecht moet vergoeden aan belanghebbende.
De uitspraak is openbaar gedaan op 18 april 2023 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.