ECLI:NL:GHARL:2023:3307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
21/00762 t/m 21/00766
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zijn opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2014. De inspecteur heeft deze aanslagen gebaseerd op het niet aangeven van buitenlandse bankrekeningen bij een Turkse bank, die op naam van de echtgenoot van belanghebbende staan. De rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 zijn zowel belanghebbende als de inspecteur gehoord. Belanghebbende betwist de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen en stelt dat de bedragen op de rekeningen afkomstig zijn van geldschieters. Het Hof oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de saldi van de rekeningen aan belanghebbende en haar echtgenoot toekomen. Het Hof wijst de verzoeken van belanghebbende om de behandeling van de zaak aan te houden en om stukken in te dienen af, omdat zij niet tijdig heeft gehandeld. De vergrijpboeten die zijn opgelegd door de inspecteur worden door het Hof als passend en geboden beschouwd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00762 tot en met 21/00766
uitspraakdatum: 18 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2021, nummers AWB 19/3087, 19/3089 t/m 19/3091, en 20/3742, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente dan wel belastingrente berekend en zijn vergrijpboeten opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord S. Karacaer, als de gemachtigde van belanghebbende, en [de echtgenoot] , de echtgenoot van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . De zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het door [de echtgenoot] ingestelde hoger beroep met de nummers BK-ARN 21/00756 tot en met 21/00761. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenoot] (echtgenoot). Belanghebbende en haar echtgenoot hebben ieder in de jaren 2010 tot en met 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO ontvangen.
2.2.
Op naam van de echtgenoot worden rekeningen bij de Turkse bank, [de bank1] , aangehouden. De saldi van deze rekening heeft belanghebbende niet in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2014 aangegeven. Het gezamenlijke bedrag op deze rekeningen bedraagt:
Datum Bedrag in euro’s
1 januari 2010 182.295
1 januari 2011 182.295
1 januari 2012 298.341
1 januari 2013 343.341
1 januari 2014 776.416
2.3.
In 2014 is het saldo van deze rekeningen van in totaal € 793.199 in contanten opgenomen.
2.4.
Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:
Belastingjaar
Aangegeven inkomen box 1
Correctie sparen en beleggen
Vergrijpboete box 3 (150%)
2010
€ 19.924
€ 2.819
€ 1.267
2011
€ 22.731
€ 2.814
€ 1.266
2012
€ 23.248
€ 2.800
€ 1.260
2013
€ 22.613
€ 6.021
€ 2.709
2014
€ 37.285
€ 14.682
€ 6.606
2.5.
Nadat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende heeft ingesteld heeft de strafkamer van de Rechtbank in haar uitspraak van 5 maart 2020, nummer 05/780039-14 belanghebbende veroordeeld wegens het medeplegen van witwassen en het hiervan een gewoonte hebben gemaakt.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de strafkamer van het Hof. In het tussenarrest van 22 december 2022 heeft de strafkamer beslist dat het onderzoek wordt heropend om vijf getuigen te horen die belanghebbende als de geldschieters heeft aangeduid. De echtgenoot van belanghebbende heeft bij de strafkamer verklaard, dat geldschieters aan hem geld hebben verstrekt, zodat hij dat voor hen op een depositorekening in Turkije heeft kunnen storten. Niet-ingezetenen met een Europees paspoort konden volgens belanghebbende in die tijd in Turkije een hogere rente krijgen op een eurodepositorekening dan ingezetenen. De vijf verzochte getuigen kunnen verklaren dat zij met dit doel geld aan de echtgenoot van belanghebbende hebben verstrekt, dan wel daartoe als tussenpersoon hebben gefungeerd.
2.7.
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2021 het Hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de procedure bij de strafrechter. Dit verzoek heeft het Hof bij brief van 25 oktober 2021 afgewezen en het heeft dit als volgt toegelicht:
“Bij de Rechtbank heeft u eveneens om aanhouding verzocht totdat in hoger beroep in de strafzaken is beslist. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat belanghebbenden zich hebben beroepen op vermeend ontlastende stukken uit het strafdossier, maar die niet hebben overgelegd.
In uw brief van 15 oktober 2021 schrijft u dat de ontlastende stukken inmiddels (deels) door belanghebbenden zijn ontvangen en bij de advocaat van de strafzaak zijn afgegeven, maar dat hij die om hem moverende redenen nog niet kan inbrengen in het strafdossier. Het Hof ziet hierin geen aanleiding de zaken aan te houden. Belanghebbenden dienen de afweging te maken om, gelet op hun procesbelang in de betreffende procedures, stukken al dan niet in te brengen. Het staat belanghebbenden, gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, vrij tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te brengen.
In uw brief van 15 oktober 2021 wijst u er voorts op dat pogingen van belanghebbenden om informatie via de Turkse autoriteiten te verkrijgen stelselmatig mislukken. Dit kan evenmin aanleiding geven de zaken aan te houden, aangezien er geen zicht op is of, en zo ja wanneer deze pogingen op enigerlei wijze kans van slagen hebben.”
2.8.
De advocaat van belanghebbende in de strafzaak heeft het volgende overzicht overgelegd:
“Volgens de administratie van cliënt [de echtgenoot] hebben genoemde geldschieters in het bijzijn van genoemde getuigen de volgende contante geldbedragen aan cliënt verstrekt:

[naam3] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam4]en
[naam5] (getuigen):
18 juni 2005 : € 118.000,-
11 juli 2006 : € 55.000,-
1 augustus 2007 : € 110.000,-
Duur lening : 7 jaar.

[naam6] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam7]en
[naam8] (getuigen):
6 mei 2009 : € 120.000,-
10 augustus 2009 : € 63.000,-
Duur lening : 5 jaar.

[naam9] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam10]en
[naam11] (getuigen):
15 juli 2003 : € 150.000,-
11 augustus 2004 : € 160.000,-
Duur lening : 10 jaar.

[naam12] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam13]en
[naam14] (getuigen):
5 juni 1988 : 30.000 NLG [
Hof: € 13.613]
11 juni 1991 : 106.0000 NLG [
Hof: € 48.101]
8 juli 1995 : 50.000 NLG [
Hof: € 22.689]
10 augustus 1996 : 7.000 DM [
Hof: € 3.571]
19 augustus 1997 : 25.000 NLG [
Hof: € 11.345]
16 augustus 1998 : 50.000 NLG [
Hof: € 22.689]
Duur lening : 25 jaar

[naam15] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam16]en
[naam17] (getuigen):
20 juli 2010 : € 155.000,-
18 augustus 2010 : € 150.000,-
Duur lening : 3 jaar.”
2.9.
Belanghebbende heeft vijf verklaringen overgelegd van bovengenoemde geldschieters (hierna: de geldschieters) en hun getuigen die op 1 of 2 april 2019 zijn ondertekend. In de verklaringen hebben de geldschieters als reden voor het verstrekken van de lening aan de echtgenoot van belanghebbende aangegeven, dat de banken in Turkije een hogere rente vergoeden op spaarrekeningen die toebehoren aan Turkse burgers die in het buitenland wonen. De geldschieters hebben verder verklaard dat volgens de afspraak met de echtgenoot aan hem 10% van de rentewinst wordt gegeven en dat de echtgenoot het gehele bedrag in 2014 heeft terugbetaald.
2.10.
Uit het door de politie eenheid Oost-Nederland opgestelde algemeen dossier in de zaak met parketnummer 051861786-13 volgt, dat het Team Criminele Inlichtingen op 14 april 2014 de navolgende informatie heeft verstrekt:
"Een Turkse man uit [woonplaats] , genaamd [de echtgenoot] , heeft begin 2014 zijn belang in diverse horecazaken in [plaats1] verkocht. Hij is uitgekocht door zijn compagnon [naam18] en heeft daar vele tienduizenden euro's aan over gehouden. Ook met het uitlenen van geld tegen zeer hoge rentes heeft hij dit jaar al veel geld verdiend.”

3.12 Relevante gesprekken m.b.t. aanstaande reis van [de echtgenoot] naar Turkije
Tijdens het afluisteren van de opgenomen gesprekken over deze telefoonnummers bleek een aantal gesprekken betrekking te hebben op de aanstaande reis van [de echtgenoot] naar Turkije en de geldbedragen die meegenomen zouden gaan worden. Kort samengevat hielden de gesprekken het volgende in.”

[naam19] zegt dat het niet klopt, hij heeft 12 gekregen i.p.v. 10
[naam19] moet het van [de echtgenoot] nog een keer tellen. [naam19] heeft het twee keer geteld en komt steeds uit op 12”
“3.13 [belanghebbende] en geldtransport
TA006-59 Op 23 april 2014 te 21.03 uur vond er een telefonisch contact plaats tussen de gebruiker van het mobiele telefoonnummer (…) in gebruik bij [belanghebbende] (echtgenote van [de echtgenoot] ) met de gebruiker van het getapte telefoonnummer (…) in gebruik bij [de echtgenoot] .
De beller was een vrouw (vermoedelijk [belanghebbende] ) en zij vroeg aan de gebelde ( [de echtgenoot] ) of het (bedrag) uiteindelijk teveel was. Volgens [de echtgenoot] klopte het uiteindelijk wel en was er geen fout gemaakt, waarop [belanghebbende] als volgt reageerde: "Tjonge tjonge, natuurlijk, want hoeveel keer hebben we ze niet geteld!". Verder zegt [belanghebbende] in dit gesprek dat ze het twee à drie keer geteld hebben.”
“Op donderdag 24 april 2014 werd telefonisch bericht van de politie in Duitsland ontvangen dat, nadat bij controle op de luchthaven van Düsseldorf was geconstateerd dat zij in het bezit waren van substantiële contante geldbedragen (EUR 10.000,- en meer) en daarvan geen melding hadden gemaakt, waren aangehouden (…):
1. [de echtgenoot] ,
geboren te [plaats2] (Turkije) [in] 1960,
met in zijn bezit een contant geldbedrag van EUR 15.050,-.
(…)
3. [naam19] ,
(…),
met in zijn bezit een contant geldbedrag van EUR 13.245, -.
(…)
AH131 Van dit bedrag werd EUR 13.000,- aangemerkt als zijnde eigendom van verdachte [de echtgenoot] .”
2.11.
Bij drie reizigers, waaronder [naam19] , die tegelijk met de echtgenoot op het vliegveld van Düsseldorf zijn aangehouden, is in totaal € 33.950 in contanten aangetroffen.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen of :
1. de Rechtbank terecht de behandeling van het vooronderzoek niet heeft aangehouden in afwachting van een definitief vonnis in de strafzaak tegen belanghebbende;
2. de Rechtbank terecht voorbij is gegaan aan het verzoek om stukken te mogen indienen;
3. de Inspecteur terecht de aanslag heeft verhoogd met het inkomen uit sparen en beleggen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Aanhouding vooronderzoek
4.1.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiseres wordt aangeduid):
“Tijdens de zitting heeft eiseres verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van een uitspraak in hoger beroep in de strafzaken tegen eiseres. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beroepen aan te houden, omdat eiseres zich ter onderbouwing van het verzoek ter zitting heeft beroepen op vermeend ontlastende stukken uit het strafdossier, maar die niet heeft overgelegd. Daarnaast heeft eiseres aangekondigd nader getuigenonderzoek te willen laten uitvoeren in de strafzaak maar omdat eiseres die mogelijkheid ook in deze zaken heeft gehad en eiseres daarvan geen gebruik heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek in deze zaken aan te houden.”
4.2.
Tegen dit oordeel keert belanghebbende zich, omdat de Inspecteur en de Rechtbank zich volledig baseren op het onderzoeksrapport en juist dit onderzoeksrapport ter beoordeling voorligt in de strafzaak.
4.3.
Het Hof kan zich verenigen met het oordeel van de Rechtbank en maakt dit tot de zijne. Het onderwerp van geschil in de onderhavige procedure zijn de navorderingsaanslagen. Voor de, in de navorderingsaanslag begrepen verhogingen van de belastbare inkomens moet de Inspecteur het bewijs leveren. Het staat hem daarin vrij om aan de hand van het onderzoeksrapport uit een strafzaak waarin nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan, zijn standpunten aannemelijk te maken. Zo staat het ook belanghebbende vrij - zoals de Rechtbank en het Hof haar ook hebben medegedeeld - om het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd te weerspreken en daarvoor zo nodig stukken te overleggen of getuigen op te roepen. De omstandigheid dat tegen belanghebbende een strafzaak loopt is voor het Hof geen reden de behandeling van deze zaak aan te houden. Het Hof wijst de verzoeken van belanghebbende om de behandeling van de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank of aan te houden in afwachting van de strafzaak, daarom af.
Indienen stukken
4.4.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de tijd die nodig is om ontlastende stukken te verkrijgen. Zij verzoekt niet om terugwijzing naar de Rechtbank indien het Hof deze grief gegrond vindt. Het Hof kan dan zelf in de zaak voorzien.
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof opnieuw aangegeven stukken te willen indienen. Het Hof heeft belanghebbende in de brief van 25 oktober 2021 er op gewezen dat zij tot tien dagen voor de zitting stukken kan indienen. Belanghebbende heeft dit nagelaten. Nu belanghebbende er door de Rechtbank en het Hof op is gewezen dat zij zelf de stukken kan indienen en voor welke datum dit diende te gebeuren, ziet het Hof ook hierin geen reden de zaak aan te houden. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat hij niet eerder in de gelegenheid was de stukken in te dienen.
Inkomen uit sparen en beleggen
4.6.
De Inspecteur heeft het inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met de saldi van de Turkse rekeningen die op naam van haar echtgenoot staan. Belanghebbende betwist de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende draagt hiervoor aan, dat haar echtgenoot geld van geldschieters heeft ontvangen en verwijst daarvoor naar de verklaringen van de geldschieters en de getuigen alsmede de administratie van haar echtgenoot. Haar echtgenoot heeft de van de geldschieters ontvangen gelden eerst aan het einde van de looptijd van de lening in contanten moeten aflossen.
4.7.
Uitgaande van de door belanghebbende gestelde uitgangspunten volgt uit de onder 2.2. en 2.8. genoemde overzichten de volgende tabel:
Totaal geldschieters Totaal rekeningen
op 1 januari op 1 januari
2010 € 898.008 € 182.294
2011 € 1.203.008 € 182.294
2012 € 1.203.008 € 298.341
2013 € 1.085.008 € 343.341
2014 € 561.395 € 776.416
4.8.
Uit deze tabel volgt dat de stelling van belanghebbende geen steun vindt in de feiten. Het saldo van de rekeningen in het jaar 2010 is niet gestegen, terwijl volgens de administratie van haar echtgenoot in dat jaar [naam20] twee bedragen aan hem zou hebben verstrekt. Het saldo van de rekeningen die op naam van de echtgenoot van belanghebbende staan bedraagt in de jaren 2010, 2011 en 2012 slechts een klein deel van het bedrag dat haar echtgenoot van de geldschieters zou hebben ontvangen. Het saldo van de rekeningen in de jaren 2011, 2012 en 2013 stijgt, terwijl in die jaren geen bedragen zijn verstrekt door de geldschieters. In 2012 en 2013 zou haar echtgenoot volgens zijn administratie bedragen aan de geldschieters hebben terugbetaald vanwege het verstrijken van de einddatum van de lening, maar uit de door de Inspecteur overgelegde gegevens van de bekende rekeningen blijken geen opnames in contanten in die jaren.
4.9.
De verklaringen van de geldschieters en hun getuigen (zie onder 2.9.) stroken evenmin met de stelling van belanghebbende en de administratie die haar echtgenoot van de door de geldschieters verstrekte leningen zou hebben bijgehouden (zie onder 2.8.). Het totaal van de door de geldschieters verstrekte bedragen, overstijgt het bedrag op de bekende bankrekeningen ruimschoots. Geen van de geldschieters heeft verklaard dat hij in de jaren 2011, 2012 of 2013 een lening aan belanghebbende of haar echtgenoot heeft verstrekt, terwijl het saldo van de rekeningen wel toeneemt. De geldschieters hebben verklaard dat haar echtgenoot in 2014 het gehele bedrag heeft terugbetaald, terwijl volgens de administratie van de echtgenoot van belanghebbende al in 2012 en 2013 bedragen terugbetaald zouden zijn. Haar echtgenoot heeft verder ter zitting gesteld dat hij geldschieters een vriendendienst heeft bewezen, terwijl de geldschieters verklaren dat hij 10% van de rentewinst heeft ontvangen.
4.10.
Met hetgeen de Inspecteur heeft aangedragen over de rekeningen die op naam van de echtgenoot van belanghebbende bij de [de bank1] worden aangehouden, heeft hij aannemelijk gemaakt dat het saldo van deze rekeningen aan belanghebbende en haar echtgenoot toekomt. Voor haar stelling dat dit saldo afkomstig is van geldschieters – en (de facto) aan hen toebehoort – heeft belanghebbende onvoldoende aangedragen, laat staan dat zij deze schulden aan de geldschieters aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting aangeboden getuigenverklaringen en ongeveer vierduizend pagina’s uit het strafdossier als bewijs te overleggen. Het Hof is van oordeel dat een goede procesorde met zich brengt dat dit aanbod gepasseerd moet worden en overweegt daartoe als volgt.
4.11.
Een goede procesorde brengt mee dat een partij het bewijs ter staving van zijn standpunt zoveel mogelijk in de schriftelijke stukken en tijdig voor de zitting indient. De advocaat van belanghebbende in de strafprocedure heeft deze stukken eerst niet aan belanghebbende willen verstrekken en pas eind december 2022 heeft belanghebbende de getuigenverklaringen van de advocaat ontvangen. De getuigenverklaringen zijn, naar het Hof begrijpt, andere verklaringen dan de verklaringen van de geldschieters en getuigen van 1 en 2 april 2019. De Inspecteur heeft aangegeven hierdoor te zijn overvallen en niet de mogelijkheid te hebben hierop te reageren. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur vele malen de mogelijkheid gehad dit bewijs in te brengen en ervoor gekozen dit niet te doen. Vanaf de bezwaarfase heeft de Inspecteur betwist dat het saldo op de rekeningen afkomstig is van geldschieters. Zowel de Rechtbank als het Hof hebben belanghebbende er op gewezen dat zij het bewijs in moet dienen. Er zijn geen aanwijzingen dat belanghebbende niet eerder in staat was tot deze bewijslevering. Dat de advocaat van belanghebbende in de strafprocedure de verklaringen en de stukken uit het strafdossier niet aan belanghebbende of haar gemachtigde heeft verstrekt, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Bij de afweging om het onderzoek al dan niet voort te zetten brengt het algemeen belang van een doelmatige procesgang met zich dat het bewijsaanbod als tardief moet worden gepasseerd. Het Hof gaat voorbij aan het aanbod van belanghebbende de getuigenverklaringen en de stukken uit het strafdossier alsnog in te brengen.
Vergrijpboete
4.12.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang gelezen met paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vergrijpboeten opgelegd van 150% van de nagevorderde belasting over box 3. Volgens de Inspecteur is het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld.
4.13.
Belanghebbende brengt hier tegen in, dat de vergrijpboeten ten onrechte zijn opgelegd, dat over het spaargeld al in Turkije belasting is geheven en dat zij onvoldoende vermogen heeft om de vergrijpboeten te betalen.
4.14.
Niet in geschil is dat de rekeningen op naam staan van de echtgenoot en dat hij en belanghebbende over het saldo kunnen beschikken. Belanghebbende heeft desondanks de rekeningen niet als bezitting aangemerkt voor het inkomen uit sparen en beleggen. Het betreft omvangrijke bedragen die belanghebbende en haar echtgenoot over meerdere jaren in hun bezit hebben gehad. In de aangifte is belanghebbende ook verzocht het saldo van haar bezittingen en schulden aan te geven als deze het heffingsvrije vermogen overtreft. Voor zover belanghebbende met de verwijzing naar de belastingheffing in Turkije betoogt, dat zij niet heeft geweten dat de door haar genoten inkomsten op de Turkse rekeningen op enigerlei wijze in de heffing van inkomstenbelasting zouden moeten worden betrokken, vindt het Hof dit betoog niet geloofwaardig. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het saldo van de rekeningen zeer hoog was, terwijl belanghebbende gedurende een aantal jaren over de rekeningen heeft beschikt. Door die bezittingen niet in haar aangiften te vermelden, heeft belanghebbende geweten dat te weinig belasting zou worden geheven.
4.15.
Met al hetgeen hij heeft aangedragen heeft de Inspecteur overtuigend aangetoond, dat buiten redelijke twijfel is dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
4.16.
De Rechtbank heeft voor zover nu nog van belang de volgende boeten vastgesteld:
Belastingjaar Correctie Vergrijpboete
sparen en beleggen Box 3 (150%)
2010 € 2.819 € 1.140
2011 € 2.814 € 1.139
2012 € 2.800 € 1.134
2013 € 6.021 € 2.438
2014 € 14.682 € 6.606
4.17.
Het Hof acht deze boeten passend en geboden. Van de door belanghebbende gestelde slechte financiële omstandigheden is het Hof onvoldoende gebleken.
4.18.
De Rechtbank heeft al rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. In hoger beroep is deze termijn niet overschreden.
4.19.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen, de heffingsrente en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 18 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. T.H.J. Verhagen.
(T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.