ECLI:NL:GHARL:2023:3306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
21/00756 t/m 21/00761
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en bronbelasting met betrekking tot Turkse bankrekeningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) zijn opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2014. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aanslagen opgelegd vanwege niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen bij een Turkse bank, waarover belanghebbende geen belasting heeft aangegeven. De rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 zijn belanghebbende en zijn gemachtigde, alsook de vertegenwoordiger van de inspecteur, gehoord. Belanghebbende heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen aanhouding heeft verleend in afwachting van een strafzaak tegen hem, waarin hij is veroordeeld voor witwassen. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat belanghebbende zelf de mogelijkheid had om bewijsstukken in te dienen. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd, en dat de bronbelasting die in Turkije is geheven, kan worden verrekend met de Nederlandse belasting. Het hof heeft de vergrijpboetes die aan belanghebbende zijn opgelegd, voor een deel vernietigd en de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013 verminderd. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de zaak in zoverre gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00756 tot en met 21/00761
uitspraakdatum: 18 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2021, nummers AWB 19/3079 t/m 19/3084 en 20/3622, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2010 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente dan wel belastingrente berekend en zijn vergrijpboeten opgelegd. Over het jaar 2013 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd, waarbij bij beschikking belastingrente is berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en S. Karacaer, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . De zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het door [de echtgenote] ingestelde hoger beroep met de nummers BK-ARN 21/00762 tot en met 21/00766. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] (echtgenote). Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ieder in de jaren 2010 tot en met 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO ontvangen.
2.2.
Op naam van belanghebbende worden rekeningen bij de Turkse bank, [de bank1] , aangehouden. De saldi van deze rekening heeft belanghebbende niet in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2014 aangegeven. Het gezamenlijke bedrag op deze rekeningen bedraagt:
Datum Bedrag in euro’s
1 januari 2010 182.295
1 januari 2011 182.295
1 januari 2012 298.341
1 januari 2013 343.341
1 januari 2014 776.416
2.3.
In 2014 is het saldo van deze rekeningen van in totaal € 793.199 in contanten opgenomen.
2.4.
Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd:
Belastingjaar
Aangegeven inkomen box 1
Correctie winst uit onderneming
Correctie sparen en beleggen
Vergrijpboete box 3 (150%)
Vergrijpboete box 1 (35%)
2010
€ 25.693
-
€ 2.819
€ 1.267
-
2011
€ 23.676
-
€ 2.814
€ 1.266
-
2012
€ 23.450
-
€ 2.800
€ 1.260
-
2013
€ 18.798
€ 232.200
€ 6.021
€ 2.709
€ 41.157
2014
€ 23.049
€ 14.346
€ 14.682
€ 6.606
€ 1.643
2.5.
Nadat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende heeft ingesteld heeft de strafkamer van de Rechtbank in haar uitspraak van 5 maart 2020, nummer 05/861786-13 belanghebbende veroordeeld wegens het medeplegen van witwassen en het hiervan een gewoonte hebben gemaakt.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de strafkamer van het Hof. In het tussenarrest van 22 december 2022 heeft de strafkamer beslist dat het onderzoek wordt heropend om vijf getuigen te horen die belanghebbende als de geldschieters heeft aangeduid. Belanghebbende heeft bij de strafkamer verklaard, dat geldschieters aan hem geld hebben verstrekt, zodat hij dat voor hen op een depositorekening in Turkije heeft kunnen storten. Niet-ingezetenen met een Europees paspoort konden volgens belanghebbende in die tijd in Turkije een hogere rente krijgen op een eurodepositorekening dan ingezetenen. De vijf verzochte getuigen kunnen verklaren dat zij met dit doel geld aan belanghebbende hebben verstrekt, dan wel daartoe als tussenpersoon hebben gefungeerd.
2.7.
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2021 het Hof verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de procedure bij de strafrechter. Dit verzoek heeft het Hof bij brief van 25 oktober 2021 afgewezen en het heeft dit als volgt toegelicht:
“Bij de Rechtbank heeft u eveneens om aanhouding verzocht totdat in hoger beroep in de strafzaken is beslist. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat belanghebbenden zich hebben beroepen op vermeend ontlastende stukken uit het strafdossier, maar die niet hebben overgelegd.
In uw brief van 15 oktober 2021 schrijft u dat de ontlastende stukken inmiddels (deels) door belanghebbenden zijn ontvangen en bij de advocaat van de strafzaak zijn afgegeven, maar dat hij die om hem moverende redenen nog niet kan inbrengen in het strafdossier. Het Hof ziet hierin geen aanleiding de zaken aan te houden. Belanghebbenden dienen de afweging te maken om, gelet op hun procesbelang in de betreffende procedures, stukken al dan niet in te brengen. Het staat belanghebbenden, gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, vrij tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te brengen.
In uw brief van 15 oktober 2021 wijst u er voorts op dat pogingen van belanghebbenden om informatie via de Turkse autoriteiten te verkrijgen stelselmatig mislukken. Dit kan evenmin aanleiding geven de zaken aan te houden, aangezien er geen zicht op is of, en zo ja wanneer deze pogingen op enigerlei wijze kans van slagen hebben.”
2.8.
De advocaat van belanghebbende in de strafzaak heeft het volgende overzicht overgelegd:
“Volgens de administratie van cliënt [belanghebbende] hebben genoemde geldschieters in het bijzijn van genoemde getuigen de volgende contante geldbedragen aan cliënt verstrekt:

[naam3] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam4]en
[naam5] (getuigen):
18 juni 2005 : € 118.000,-
11 juli 2006 : € 55.000,-
1 augustus 2007 : € 110.000,-
Duur lening : 7 jaar.

[naam6] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam7]en
[naam8] (getuigen):
6 mei 2009 : € 120.000,-
10 augustus 2009 : € 63.000,-
Duur lening : 5 jaar.

[naam9] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam10]en
[naam11] (getuigen):
15 juli 2003 : € 150.000,-
11 augustus 2004 : € 160.000,-
Duur lening : 10 jaar.

[naam12] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam13]en
[naam14] (getuigen):
5 juni 1988 : 30.000 NLG [
Hof: € 13.613]
11 juni 1991 : 106.0000 NLG [
Hof: € 48.101]
8 juli 1995 : 50.000 NLG [
Hof: € 22.689]
10 augustus 1996 : 7.000 DM [
Hof: € 3.571]
19 augustus 1997 : 25.000 NLG [
Hof: € 11.345]
16 augustus 1998 : 50.000 NLG [
Hof: € 22.689]
Duur lening : 25 jaar

[naam15] (geldschieter)in het bijzijn van
[naam16]en
[naam17] (getuigen):
20 juli 2010 : € 155.000,-
18 augustus 2010 : € 150.000,-
Duur lening : 3 jaar.”
2.9.
Belanghebbende heeft vijf verklaringen overgelegd van bovengenoemde geldschieters (hierna: de geldschieters) en hun getuigen die op 1 of 2 april 2019 zijn ondertekend. In de verklaringen hebben de geldschieters als reden voor het verstrekken van de lening aan belanghebbende aangegeven, dat de banken in Turkije een hogere rente vergoeden op spaarrekeningen die toebehoren aan Turkse burgers die in het buitenland wonen. De geldschieters hebben verder verklaard dat volgens de afspraak met belanghebbende aan hem 10% van de rentewinst wordt gegeven en dat belanghebbende het gehele bedrag in 2014 heeft terugbetaald.
2.10.
Belanghebbende heeft een afschrift van de rekening [nummer1] in het jaar 2013 overgelegd. Op het rekeningafschrift staan drie bijboekingen en drie afboekingen van dezelfde bedragen vermeld. Het totaal van de bijboekingen bedraagt € 353.074,69. Bij de bijboekingen staan de namen van belanghebbende en zijn echtgenote vermeld alsmede “Net ödenecektir” en “gelen hav. ödemesi”. De afboekingen betreffen overboekingen naar bij de Inspecteur bekende rekeningen van belanghebbende bij de [de bank2] .
2.11.
Belanghebbende heeft afschriften overgelegd van de rekeningen [nummer2] , [nummer3] , en [nummer4] bij [de bank2] . De rekeningen staan op naam van belanghebbende. Op de afschriften heeft de bank bedragen bijgeboekt onder vermelding van de tekst “Brüt Faiz” met daarbij een tijdvak van in veel gevallen een jaar. Met dezelfde valutadatum heeft de bank een bedrag ter grootte van 15% van het bijgeboekte bedrag in mindering gebracht op het saldo, waarbij is vermeld “Gelir Vergisi”.
2.12.
De volgende bedragen met het bijschrift “Gelir Vergisi” zijn volgens de afschriften in mindering gebracht op het saldo van de rekeningen in de jaren 2012 en 2013.
2012 2013
[nummer2] € 1.011,09 € 993,00
[nummer3] € 218,96 € 225,24
[nummer4]
€ 513,43
€ 1.230,05 € 1.731,67
2.13.
Uit het door de politie eenheid Oost-Nederland opgestelde algemeen dossier in de zaak met parketnummer 051861786-13 volgt, dat het Team Criminele Inlichtingen op 14 april 2014 de navolgende informatie heeft verstrekt:
"Een Turkse man uit [woonplaats] , genaamd [belanghebbende] , heeft begin 2014 zijn belang in diverse horecazaken in [plaats1] verkocht. Hij is uitgekocht door zijn compagnon [naam18] en heeft daar vele tienduizenden euro's aan over gehouden. Ook met het uitlenen van geld tegen zeer hoge rentes heeft hij dit jaar al veel geld verdiend.”

3.12 Relevante gesprekken m.b.t. aanstaande reis van [belanghebbende] naar Turkije
Tijdens het afluisteren van de opgenomen gesprekken over deze telefoonnummers bleek een aantal gesprekken betrekking te hebben op de aanstaande reis van [belanghebbende] naar Turkije en de geldbedragen die meegenomen zouden gaan worden. Kort samengevat hielden de gesprekken het volgende in.”

[naam19] zegt dat het niet klopt, hij heeft 12 gekregen i.p.v. 10
[naam19] moet het van [belanghebbende] nog een keer tellen. [naam19] heeft het twee keer geteld en komt steeds uit op 12”
“3.13 [de echtgenote] en geldtransport
TA006-59 Op 23 april 2014 te 21.03 uur vond er een telefonisch contact plaats tussen de gebruiker van het mobiele telefoonnummer (…) in gebruik bij [de echtgenote] (echtgenote van [belanghebbende] ) met de gebruiker van het getapte telefoonnummer (…) in gebruik bij [belanghebbende] .
De beller was een vrouw (vermoedelijk [de echtgenote] ) en zij vroeg aan de gebelde ( [belanghebbende] ) of het (bedrag) uiteindelijk teveel was. Volgens [belanghebbende] klopte het uiteindelijk wel en was er geen fout gemaakt, waarop [de echtgenote] als volgt reageerde: "Tjonge tjonge, natuurlijk, want hoeveel keer hebben we ze niet geteld!". Verder zegt [de echtgenote] in dit gesprek dat ze het twee à drie keer geteld hebben.”
“Op donderdag 24 april 2014 werd telefonisch bericht van de politie in Duitsland ontvangen dat, nadat bij controle op de luchthaven van Düsseldorf was geconstateerd dat zij in het bezit waren van substantiële contante geldbedragen (EUR 10.000,- en meer) en daarvan geen melding hadden gemaakt, waren aangehouden (…):
1. [belanghebbende] ,
geboren te [plaats2] (Turkije) [in] 1960,
met in zijn bezit een contant geldbedrag van EUR 15.050,-.
(…)
3. [naam19] ,
(…),
met in zijn bezit een contant geldbedrag van EUR 13.245, -.
(…)
AH131 Van dit bedrag werd EUR 13.000,- aangemerkt als zijnde eigendom van verdachte [belanghebbende] .”
2.14.
Bij drie reizigers, waaronder [naam19] , die tegelijk met belanghebbende op het vliegveld van Düsseldorf zijn aangehouden, is in totaal € 33.950 in contanten aangetroffen.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen of :
1. de Rechtbank terecht de behandeling van het vooronderzoek niet heeft aangehouden in afwachting van een definitief vonnis in de strafzaak tegen belanghebbende;
2. de Rechtbank terecht voorbij is gegaan aan het verzoek om stukken te mogen indienen;
3. de Inspecteur terecht de bronbelasting over de jaren 2012 en 2013 niet heeft verrekend;
4. de Inspecteur terecht de aanslag heeft verhoogd met het inkomen uit sparen en beleggen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Overweging vooraf
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank in de beslissing van haar uitspraak de opgelegde vergrijpboete ten onrechte als verzuimboete heeft aangemerkt en een tikfout heeft gemaakt bij het noemen van de hoogte van de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013. Het Hof zal deze, voor partijen kenbare fouten herstellen.
Aanhouding vooronderzoek
4.2.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid):
“Tijdens de zitting heeft eiser verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van een uitspraak in hoger beroep in de strafzaken tegen eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beroepen aan te houden, omdat eiser zich ter onderbouwing van het verzoek ter zitting heeft beroepen op vermeend ontlastende stukken uit het strafdossier, maar die niet heeft overgelegd. Daarnaast heeft eiser aangekondigd nader getuigenonderzoek te willen laten uitvoeren in de strafzaak maar omdat eiser die mogelijkheid ook in deze zaken heeft gehad en eiser daarvan geen gebruik heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek in deze zaken aan te houden.”
4.3.
Tegen dit oordeel keert belanghebbende zich, omdat de Inspecteur en de Rechtbank zich volledig baseren op het onderzoeksrapport en juist dit onderzoeksrapport ter beoordeling voorligt in de strafzaak.
4.4.
Het Hof kan zich verenigen met het oordeel van de Rechtbank en maakt dit tot de zijne. Het onderwerp van geschil in de onderhavige procedure zijn de navorderingsaanslagen. Voor de, in de navorderingsaanslag begrepen verhogingen van de belastbare inkomens moet de Inspecteur het bewijs leveren. Het staat hem daarin vrij om aan de hand van het onderzoeksrapport uit een strafzaak waarin nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan, zijn standpunten aannemelijk te maken. Zo staat het ook belanghebbende vrij - zoals de Rechtbank en het Hof hem ook hebben medegedeeld - om het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd te weerspreken en daarvoor zo nodig stukken te overleggen of getuigen op te roepen. De omstandigheid dat tegen belanghebbende een strafzaak loopt is voor het Hof geen reden de behandeling van deze zaak aan te houden. Het Hof wijst de verzoeken van belanghebbende om de behandeling van de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank of aan te houden in afwachting van de strafzaak, daarom af.
Indienen stukken
4.5.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de tijd die nodig is om ontlastende stukken te verkrijgen. Hij verzoekt niet om terugwijzing naar de Rechtbank indien het Hof deze grief gegrond vindt. Het Hof kan dan zelf in de zaak voorzien.
4.6.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof opnieuw aangegeven stukken te willen indienen. Het Hof heeft belanghebbende in de brief van 25 oktober 2021 er op gewezen dat hij tot tien dagen voor de zitting stukken kan indienen. Belanghebbende heeft dit nagelaten. Nu belanghebbende er door de Rechtbank en het Hof op is gewezen dat hij zelf de stukken kan indienen en voor welke datum dit diende te gebeuren, ziet het Hof ook hierin geen reden de zaak aan te houden. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat hij niet eerder in de gelegenheid was de stukken in te dienen.
Bronbelasting
4.7.
Partijen verschillen van mening over de duiding van diverse Turkse termen op de bankafschriften en de fiscale gevolgen daarvan. Het Hof zal deze eerst beoordelen, aangezien de duiding daarvan van belang is voor de overige geschilpunten.
4.8.
Voor het geval het Hof van oordeel is dat de rekeningen aan belanghebbende toekomen, heeft belanghebbende verzocht om verrekening van de bronbelasting die is ingehouden op de rente die in 2012 en 2013 op de Turkse rekeningen is vergoed. De Inspecteur stelt dat voor verrekening geen ruimte is nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangevoerde bedragen bronbelasting betreffen. Het Hof zal eerst beoordelen of sprake is van bronbelasting die kan worden verrekend met de door belanghebbende verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting.
4.9.
Ingevolge artikel 11, lid 2, onder b, van de Overeenkomst tussen Nederland en Turkije tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag [1] ) mag Turkije de interest overeenkomstig haar wetgeving belasten, mits deze belasting niet 15% van het brutobedrag van de interest overschrijdt.
4.10.
De uitdrukking “interest”, zoals gebezigd in artikel 11 van het Verdrag betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies (artikel 11, lid 5, van het Verdrag).
4.11.
Ingevolge artikel 23, lid 2, onder b, van het Verdrag verleent Nederland een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 11, tweede lid, van het Verdrag in Turkije mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in onderdeel a van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Turkije over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de vertaling van “brüt faiz” in het Nederlands bruto rente betekent en dat “gelir vergisi” als inkomstenbelasting vertaald moet worden. Uit de bankafschriften - waarop volgens de Inspecteur spaartegoeden van belanghebbende zijn vermeld - volgt dat op dezelfde datum waarop over een tijdvak een bedrag met de omschrijving “brüt faiz” wordt bijgeboekt er een bedrag van 15% van de “brüt faiz” op het saldo in mindering wordt gebracht met de omschrijving “gelir vergisi”. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de bedragen die met “gelir vergisi” worden aangeduid, als ingehouden Turkse bronbelasting moeten worden aangemerkt.
4.13.
De Inspecteur stelt verder, dat de bronbelasting niet verrekend kan worden, omdat de vergoeding op de rekening niet als interest in de zin van artikel 11, lid 5, van het Verdrag is aan te merken. Deze stelling vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in het recht. Belanghebbende heeft blijkens het rekeningafschrift een schuldvordering op de bank en de bijgeboekte bedragen zijn de inkomsten daaruit. Belanghebbende mag de ingehouden bronbelasting derhalve verrekenen.
4.14.
Tussen partijen is dan niet in geschil dat de bronbelasting volledig verrekend wordt met de belasting over het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende en dat de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 door de verrekening van de bronbelasting met € 840 IB/PVV moet worden verminderd tot nihil. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat het nog niet verrekende bedrag aan bronbelasting van € 391 (€ 1.231 – € 840) op de voet van artikel 25a van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 moet worden voortgewenteld naar het jaar 2013 en in dat jaar verrekend moet worden.
Interne compensatie IB/PVV 2013
4.15.
Voor de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur een voorwaardelijk beroep op interne compensatie gedaan, indien sprake is van bronbelasting op de Turkse rekeningen en de op de rekening [nummer1] in 2013 gestorte bedragen afkomstig zijn van niet door belanghebbende en zijn echtgenote aan de Inspecteur bekend gemaakte bankrekeningen. In dat geval dient volgens de Inspecteur alsnog met het saldo van die niet bekend gemaakte rekeningen rekening te worden gehouden bij het vaststellen van het inkomen uit sparen en beleggen.
4.16.
De Inspecteur stelt primair dat de drie bijboekingen op de rekening [nummer1] in het jaar 2013 in contanten gestorte bedragen betreffen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het bankafschrift toegelicht. Volgens belanghebbende is deze bankrekening als tussenrekening gebruikt en zijn de op de bankrekening ontvangen bedragen afkomstig van andere bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote en zijn de bedragen overgeboekt naar rekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote. Belanghebbende verwijst daarvoor naar de termen “Net ödenecektir” (wordt netto uitbetaald) en “gelen hav. ödemesi” (inkomende stapelbetaling) en de omstandigheid dat niet afgeronde bedragen in euro’s worden gestort bij een Turkse bank. Tegenover deze gemotiveerde weerspreking maakt de Inspecteur niet aannemelijk dat hier sprake is van in contanten gestorte bedragen.
4.17.
De Inspecteur heeft vervolgens gesteld dat als de bedragen niet in contanten op de rekening [nummer1] zijn gestort, dat deze dan afkomstig zijn van bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote waarover zij geen informatie hebben verstrekt. Belanghebbende weerspreekt dit niet en stelt dat de bedragen in 2012 op de niet aangegeven rekeningen zijn gestort, hetgeen de Inspecteur niet betwist. Tussen partijen is dan niet meer in geschil dat het saldo van de rekeningen op 1 januari 2013 verhoogd moet worden met de bedragen die in 2013 naar de rekening [nummer1] zijn overgeboekt van in totaal € 353.075.
Inkomen uit sparen en beleggen
4.18.
De Inspecteur heeft het inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met de saldi van de Turkse rekeningen die op naam van belanghebbende staan. Belanghebbende betwist de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende draagt hiervoor aan, dat hij geld van geldschieters heeft ontvangen en verwijst daarvoor naar de verklaringen van de geldschieters en de getuigen alsmede naar zijn administratie. Hij heeft de van de geldschieters ontvangen gelden eerst aan het einde van de looptijd van de lening in contanten moeten aflossen.
4.19.
Uitgaande van de door belanghebbende gestelde uitgangspunten volgt uit de onder 2.2 en 2.8 genoemde overzichten de volgende tabel:
Totaal geldschieters Totaal rekeningen
op 1 januari op 1 januari
2010 € 898.008 € 182.294
2011 € 1.203.008 € 182.294
2012 € 1.203.008 € 298.341
2013 € 1.085.008 € 696.416 (= € 343.341 + € 353.075 [2] )
2014 € 561.395 € 776.416
4.20.
Uit deze tabel volgt dat de stelling van belanghebbende geen steun vindt in de feiten. Het saldo van de rekeningen in het jaar 2010 is niet gestegen, terwijl volgens de administratie van belanghebbende in dat jaar [naam20] twee bedragen aan hem zou hebben verstrekt. Het saldo van de rekeningen van belanghebbende bedraagt in de jaren 2010, 2011 en 2012 slechts een klein deel van het bedrag dat belanghebbende van de geldschieters zou hebben ontvangen. Het saldo van de rekeningen in de jaren 2011, 2012 en 2013 stijgt, terwijl in die jaren geen bedragen zijn verstrekt door de geldschieters. In 2012 en 2013 zou belanghebbende volgens zijn administratie bedragen aan geldschieters hebben terugbetaald vanwege het verstrijken van de einddatum van de lening, maar uit de door de Inspecteur overgelegde gegevens van de bekende rekeningen blijken geen opnames in contanten in die jaren.
4.21.
De verklaringen van de geldschieters en hun getuigen (zie onder 2.9.) stroken evenmin met de stelling van belanghebbende en de administratie die belanghebbende van de door de geldschieters verstrekte leningen zou hebben bijgehouden (zie onder 2.8.). Het totaal van de door de geldschieters verstrekte bedragen, overstijgt het bedrag op de bekende bankrekeningen ruimschoots. Geen van de geldschieters heeft verklaard dat hij in de jaren 2011, 2012 of 2013 een lening aan belanghebbende heeft verstrekt, terwijl het saldo van de rekeningen wel toeneemt. De geldschieters hebben verklaard dat belanghebbende in 2014 het gehele bedrag heeft terugbetaald, terwijl volgens de administratie van belanghebbende al in 2012 en 2013 bedragen terugbetaald zouden zijn. Belanghebbende heeft verder ter zitting gesteld dat hij de geldschieters een vriendendienst heeft bewezen, terwijl de geldschieters verklaren dat belanghebbende 10% van de rentewinst heeft ontvangen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende deze provisies niet als inkomsten uit arbeid in zijn aangiften IB/PVV heeft aangegeven.
4.22.
Met hetgeen de Inspecteur heeft aangedragen over de rekeningen die op naam van belanghebbende bij de [de bank1] worden aangehouden, heeft hij aannemelijk gemaakt dat het saldo van deze rekeningen aan belanghebbende en zijn echtgenote toekomt. Voor zijn stelling dat dit saldo afkomstig is van geldschieters – en (de facto) aan hen toebehoort – heeft belanghebbende onvoldoende aangedragen, laat staan dat hij deze schulden aan de geldschieters aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting aangeboden getuigenverklaringen en ongeveer vierduizend pagina’s uit het strafdossier als bewijs te overleggen. Het Hof is van oordeel dat een goede procesorde met zich brengt dat dit aanbod gepasseerd moet worden en overweegt daartoe als volgt.
4.23.
Een goede procesorde brengt mee dat een partij het bewijs ter staving van zijn standpunt zoveel mogelijk in de schriftelijke stukken en tijdig voor de zitting indient. De advocaat van belanghebbende in de strafprocedure heeft deze stukken eerst niet aan belanghebbende willen verstrekken en pas eind december 2022 heeft belanghebbende de getuigenverklaringen van de advocaat ontvangen. De getuigenverklaringen zijn, naar het Hof begrijpt, andere verklaringen dan de verklaringen van de geldschieters en getuigen van 1 en 2 april 2019. De Inspecteur heeft aangegeven hierdoor te zijn overvallen en niet de mogelijkheid te hebben hierop te reageren. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur vele malen de mogelijkheid gehad dit bewijs in te brengen en ervoor gekozen dit niet te doen. Vanaf de bezwaarfase heeft de Inspecteur betwist dat het saldo op de rekeningen afkomstig is van geldschieters. Zowel de Rechtbank als het Hof hebben belanghebbende er op gewezen dat hij het bewijs in moet dienen. Er zijn geen aanwijzingen dat belanghebbende niet eerder in staat was tot deze bewijslevering. Dat de advocaat van belanghebbende in de strafprocedure de verklaringen en de stukken uit het strafdossier niet aan belanghebbende of zijn gemachtigde heeft verstrekt, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Bij de afweging om het onderzoek al dan niet voort te zetten brengt het algemeen belang van een doelmatige procesgang met zich dat het bewijsaanbod als tardief moet worden gepasseerd. Het Hof gaat voorbij aan het aanbod van belanghebbende de getuigenverklaringen en de stukken uit het strafdossier alsnog in te brengen.
Correctie inkomen uit werk en woning, IB/PVV 2013, beroep op interne compensatie
4.24.
De Inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag 2013 het inkomen uit werk en woning verhoogd. De navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013 hangt met deze verhoging samen. Ter zitting heeft de Inspecteur gesteld dat de verhoging van het inkomen uit werk en woning die is begrepen in de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 vervalt, indien het Hof oordeelt dat op de rekening [nummer1] geen bedragen in contanten zijn gestort. Nu het Hof onder 4.17. heeft geoordeeld dat de drie bijboekingen overboekingen betreffen van nog niet aangegeven bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote, vervalt de correctie van het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2013 en vervalt de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013 in zijn geheel.
4.25.
Wel heeft de Inspecteur een beroep op interne compensatie gedaan. Hij is van mening dat het saldo van de niet aangegeven bankrekeningen alsnog tot de gezamenlijke rendementsgrondslag moet worden gerekend, waardoor het inkomen uit sparen en beleggen wordt verhoogd. Belanghebbende heeft dit niet betwist (zie onder 4.17.), zodat de gezamenlijke rendementsgrondslag toeneemt tot € 696.416 (€ 343.341 + 353.075). Na vermindering met het heffingsvrije vermogen voor belanghebbende en zijn echtgenote van € 42.278 en na toepassing van de wettelijke verdeling van 50% bedraagt de grondslag sparen en beleggen van belanghebbende € 327.069 ((€ 696.416 - € 42.278) x 50%). Het inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 13.082 (€ 327.069 x 4%). De IB/PVV over dit bedrag bedraagt € 3.924 (€ 13.082 x 30%). Met dit bedrag wordt verrekend de in 2013 ingehouden Turkse bronbelasting van € 1.732 alsmede de voortwenteling van de onverrekende bronbelasting uit 2012 van € 391, zodat een bedrag aan verschuldigde IB/PVV over het inkomen uit sparen en beleggen resteert van € 1.801 (€ 3.924 - € 1.732 - € 391).
Correctie inkomen uit werk en woning, IB/PVV 2014
4.26.
De Inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag 2014 het inkomen uit werk en woning verhoogd met een bedrag van € 14.346, zijnde de toename van de bankrekening bij [de bank2] tussen 1 januari 2014 (saldo € 776.416) en het totaal in mei en juni 2014 van deze rekening opgenomen bedrag van € 793.199,07, minus de MKB-winstvrijstelling. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.27.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte mag alleen worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, als sprake is van één of meer gebreken waardoor de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden alleen in aanmerking genomen als de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moet zijn geweest, dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De Inspecteur moet dit bewijzen en hiervoor gelden de normale regels van stelplicht en bewijslast.
4.28.
De Inspecteur heeft zijn stelling dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, gebaseerd op de omstandigheid dat hij geen inkomsten uit sparen en beleggen heeft aangegeven in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2014. Belanghebbende heeft niet betwist dat de bankrekeningen in Turkije op zijn naam staan en dat hij over dat vermogen kon beschikken. Belanghebbende heeft de bezittingen niet aangegeven in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2014, zodat de Inspecteur deze terecht heeft gecorrigeerd. Belanghebbende heeft de door hem gestelde schulden aan de geldschieters evenmin aangegeven. Zoals het Hof onder 4.20. en volgende heeft overwogen is er onvoldoende verband tussen de bedragen die belanghebbende stelt van geldschieters te hebben ontvangen en de bankrekeningen die de Inspecteur tot de bezittingen van belanghebbende heeft gerekend. De Inspecteur heeft daarom aannemelijk gemaakt, dat sprake is van een inhoudelijk gebrek in de aangifte. De IB/PVV over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 4.404. Dit bedrag vormt in relatieve zin een aanzienlijk bedrag ten opzichte van de op grond van de aangifte IB/PVV 2014 verschuldigde belasting van € 6.514. Ook in absolute zin is sprake van een aanzienlijk bedrag. In de aangifte is belanghebbende verzocht het saldo van zijn bezittingen en schulden aan te geven als deze het heffingsvrije vermogen overtreft. Belanghebbende heeft desondanks de rekeningen niet als bezitting in zijn aangifte vermeld. De rekeningen zijn zeer aanzienlijk van omvang en belanghebbende heeft jarenlang over deze rekeningen beschikt. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende wist dat hij door het niet aangeven van deze bezittingen een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De Inspecteur heeft daarom terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
4.29.
Dit doet er niet aan af dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen uit moet gaan van een redelijke schatting. De Inspecteur heeft voor de correctie van het inkomen uit werk en woning aangedragen dat het saldo op de rekening van belanghebbende in 2014 door stortingen is toegenomen met € 16.782 (€ 793.199 - € 776.417). In de uitspraak op bezwaar heeft hij daaraan toegevoegd, dat belanghebbende op het vliegveld in Düsseldorf is aangetroffen met een bedrag van € 15.050 in contanten, waarvan de herkomst van het bedrag onduidelijk was. Zijn drie medereizigers hadden bijna € 34.000 euro in contanten bij zich, waarvan de Inspecteur stelt dat dit ook van belanghebbende is. De Inspecteur meent dat deze bedragen afkomstig zijn uit arbeid die door belanghebbende is verricht. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat belanghebbende inkomsten uit arbeid heeft genoten, verwezen naar het door de politie eenheid Oost-Nederland opgestelde algemeen dossier, waarin wordt gesteld dat belanghebbende inkomsten uit de exploitatie van snackbars en financiële dienstverlening heeft genoten. Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit dat de Inspecteur bij het vaststellen van het inkomen uit werk en woning is uitgegaan van een redelijke schatting.
4.30.
Belanghebbende heeft tegenover deze schatting niet overtuigend bewezen, dat de waardestijging of de in contanten aangetroffen bedragen niet als inkomen uit werk en woning zijn aan te merken. De Inspecteur heeft terecht het inkomen uit werk en woning met € 14.346 verhoogd.
Vergrijpboete
4.31.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang gelezen met paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, vergrijpboeten opgelegd van 150% van de nagevorderde belasting over box 3 en 35% over de gecorrigeerde winst uit onderneming. De Inspecteur heeft de boete over de gecorrigeerde winst uit onderneming gematigd, vanwege de omstandigheid dat dit inkomen is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.32.
De Inspecteur heeft ter zitting geconcludeerd tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 en de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013, zodat de daarbij opgelegde vergrijpboeten eveneens vervallen. Verder heeft de Inspecteur geconcludeerd tot het vervallen van de correctie van het inkomen uit werk en woning in de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 en de vergrijpboete die met deze correctie samenhangt. De resterende vergrijpboeten handhaaft de Inspecteur in hoger beroep. Volgens de Inspecteur is het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld.
4.33.
Belanghebbende brengt hier tegen in, dat de vergrijpboeten ten onrechte zijn opgelegd, dat over het spaargeld al in Turkije belasting is geheven en dat hij onvoldoende vermogen heeft om de vergrijpboeten te betalen.
4.34.
Voor wat betreft de vergrijpboeten die zijn opgelegd voor het niet aangeven van het inkomen uit sparen en beleggen over de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014 overweegt het Hof het volgende. Niet in geschil is dat de rekeningen op naam staan van belanghebbende en dat hij over het saldo kan beschikken. Belanghebbende heeft desondanks de rekeningen niet als bezitting aangemerkt voor het inkomen uit sparen en beleggen. Het betreft omvangrijke bedragen die belanghebbende over meerdere jaren in zijn bezit heeft. In de aangifte is belanghebbende ook verzocht het saldo van zijn bezittingen en schulden aan te geven als deze het heffingsvrije vermogen overtreft. Voor zover belanghebbende met de verwijzing naar de belastingheffing in Turkije betoogt, dat hij niet heeft geweten dat de door hem genoten inkomsten op de Turkse rekeningen op enigerlei wijze in de heffing van inkomstenbelasting zouden moeten worden betrokken, vindt het Hof dit betoog niet geloofwaardig. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het saldo van de rekeningen zeer hoog was, terwijl belanghebbende gedurende een aantal jaren over de rekeningen heeft beschikt. Door die bezittingen niet in zijn aangiften te vermelden, heeft belanghebbende geweten dat te weinig belasting zou worden geheven.
4.35.
Met al hetgeen hij heeft aangedragen heeft de Inspecteur overtuigend aangetoond, dat buiten redelijke twijfel is dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
4.36.
Voor wat betreft de vergrijpboete die is opgelegd voor het niet aangeven van het inkomen uit werk en woning over het jaar 2014 overweegt het Hof het volgende. De Inspecteur heeft een onverklaarde stijging van het saldo van de rekeningen geconstateerd en tevens vastgesteld dat belanghebbende met een aanzienlijk bedrag in contanten op het vliegveld is aangehouden. Ook voor dit bedrag in contanten heeft belanghebbende geen verklaring. Uit gegevens uit het politierapport maakt de Inspecteur op, dat belanghebbende ook over andere, niet aangegeven bronnen van inkomen beschikt. Gelet op de WAO-uitkering die belanghebbende en zijn echtgenote ontvangen is het onwaarschijnlijk dat hij deze bedragen heeft gespaard. Belanghebbende heeft onvoldoende verklaard waar de vermogensstijging en het bedrag in contanten van afkomstig zijn. Door deze inkomsten niet aan te geven, heeft belanghebbende geweten dat te weinig belasting zou worden geheven.
4.37.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met al hetgeen hij heeft aangedragen overtuigend aangetoond, dat buiten redelijke twijfel is dat het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
4.38.
Met de matiging van de boete door de Inspecteur heeft hij voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de belasting is bepaald met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.39.
De Rechtbank heeft voor zover nu nog van belang de volgende boeten vastgesteld:
Belastingjaar Correctie Correctie Vergrijpboete Vergrijpboete
werk en woning sparen en beleggen Box 1 (35%) Box 3 (150%)
2010 - € 2.819 - € 1.140
2011 - € 2.814 - € 1.139
2013 - € 13.082 - € 2.438
2014 € 14.346 € 14.682 € 1.643 € 6.606
4.40.
Het Hof acht deze boeten passend en geboden. Van de door belanghebbende gestelde slechte financiële omstandigheden is het Hof onvoldoende gebleken.
4.41.
De Rechtbank heeft al rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. In hoger beroep is deze termijn niet overschreden.
4.42.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen, de heffingsrente en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de navorderingsaanslagen betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 592 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  factor 1 voor samenhangende zaken  € 296), € 2.092,50 voor de kosten in eerste aanleg (2,5 punten (beroepschrift, bijwonen zitting, schriftelijke inlichtingen)  wegingsfactor 1  factor 1 voor samenhangende zaken  € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  factor 1 voor samenhangende zaken  € 837), ofwel in totaal op € 4.358,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

2010

– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 ongegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegde vergrijpboete,
– vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 opgelegde vergrijpboete tot een bedrag van € 1.140,

2011

– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 ongegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 opgelegde vergrijpboete,
– vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 opgelegde vergrijpboete tot een bedrag van € 1.139,

2012

– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 en de daarbij opgelegde vergrijpboete gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 en de daarbij opgelegde vergrijpboete,,
– vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012,
– vernietigt de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 opgelegde vergrijpboete,

2013

– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 en de daarbij opgelegde vergrijpboete gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 en de daarbij opgelegde vergrijpboete,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.798 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.082,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 opgelegde vergrijpboete tot een bedrag van € 2.438,
– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013 gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013,
– vernietigt de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2013,

2014

– verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 en de daarbij opgelegde vergrijpboeten ongegrond,

proceskosten en griffierecht

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.358,50,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 18 april 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. T.H.J. Verhagen.
(T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 april 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Ankara 27 maart 1986, Trb. 1986, Nr. 67, inwerking getreden op 30 september 1988, Trb. 1988, Nr. 123.
2.Saldo niet aangegeven rekeningen, zie onder 4.17.