ECLI:NL:GHARL:2023:3266

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.307.537/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en bruidsgift onder Iraans recht met afstand van rechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheiding en de bijbehorende bruidsgift tussen een man en een vrouw, die in Iran zijn getrouwd. De vrouw had in 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, waarbij zij ook een verzoek deed om de man te veroordelen tot betaling van haar bruidsgift van 100 Bahar Azadi gouden munten, ter waarde van € 49.700,-. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van de bruidsgift, uitvoerbaar bij voorraad.

De man is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan met drie grieven. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2022 is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de vrouw niet is verschenen. De man heeft in zijn tweede grief aangevoerd dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar bruidsgave in ruil voor de echtscheiding, wat hij onderbouwde met bewijsstukken uit Iran. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw inderdaad afstand heeft gedaan van haar bruidsgave en alle financiële rechten in ruil voor de echtscheiding, wat in Iran is bevestigd.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw haar vorderingsrecht met betrekking tot de bruidsgave heeft prijsgegeven en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de man verplichtte tot betaling van de bruidsgave. De echtscheiding zelf is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien het geschil voortvloeit uit de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.537/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 205343)
beschikking van 13 april 2023
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Grollé te Hoogeveen,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
in rechte niet verschenen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 maart 2022;
- een brief van mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn van 10 maart 2022, waarin zij meedeelt dat zij, anders dan in het beroepschrift is vermeld, niet voor de vrouw optreedt;
- een journaalbericht van mr. Grollé van 17 november 2022, met productie(s);
- een mail van mr. Grollé van 8 december 2022 met producties uit eerste aanleg.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2022 plaatsgevonden. De man is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Grollé. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3.
Bij journaalbericht van 3 januari 2023 heeft mr. Grollé, met toestemming van het hof, een brief van 3 januari 2023 met bijlagen in het geding gebracht. Het hof heeft deze stukken met een begeleidende brief op 9 januari 2023 aangetekend verzonden naar het adres waar de vrouw volgens de gemeentelijke basisadministratie toen stond ingeschreven. Er is niet getekend voor ontvangst en het exemplaar wat op het adres van de vrouw in de bus is gedaan, is teruggestuurd met op de envelop vermeld ‘retour afsender’.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2009 te [plaats1] (Iran) met elkaar gehuwd en dit huwelijk is [in] 2010 in Iran geregistreerd. In de huwelijksakte is - vertaald in het Engels – onder meer het navolgende opgenomen:
Marriage portion:100 full size Bahar Azadi gold coins and is the husband's liability to be submitted to the wife on her demand.
3.2.
Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting beiden de Iraanse nationaliteit. De man heeft thans (ook) de Nederlandse nationaliteit.

4.Het geschil

4.1.
Op 28 april 2021 heeft de vrouw bij de rechtbank een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Zij heeft daarin tevens nevenverzoeken geformuleerd. De rechtbank heeft, overeenkomstig de verzoeken van de vrouw, in de bestreden beschikking:
- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, gehuwd in [plaats1] (Iran) [in] 2009, welk huwelijk in Iran is ingeschreven [in] 2010;
- de man veroordeeld om aan de vrouw de bruidsgift van 100 Bahar Azadi gouden munten of een bedrag van € 49.700,- te voldoen, uiterlijk binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- laatstgenoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2.
De man is daartegen met drie grieven in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, althans subsidiair de veroordeling van de man om aan de vrouw te voldoen de bruidsgift van 100 Bahar Azadi gouden munten of een bedrag van € 49.700,- uiterlijk binnen twee maanden na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand te voldoen, te matigen tot nihil althans tot een zodanig bedrag als het hof juist acht.

5.De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht
5.1.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot de verzochte echtscheiding. Dit op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis), omdat in ieder geval vaststaat dat de man (in eerste aanleg verweerder was) zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland. De Nederlandse rechter komt dan, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ook rechtsmacht toe ten aanzien van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen en dus van het door de vrouw met betrekking tot de bruidsgave verzochte.
De echtscheiding (grief 1)
5.2.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn eerste grief, waarin hij bestrijdt dat er tussen partijen sprake is van een huwelijk naar Iraans recht, ingetrokken, zodat deze grief geen behandeling behoeft. De man heeft geen andere bezwaren aangevoerd tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Het hof zal daarom de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
De bruidsgave (grief 2)
Het toepasselijk recht
5.3.
De rechtbank heeft overwogen dat op het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave Iraans recht van toepassing is. De man heeft daartegen niet gegriefd, zodat het hof van de toepasselijkheid van Iraans recht uit zal gaan.
5.4.
De man stelt in de tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij een bruidsgave aan de vrouw moet voldoen. Hij heeft dat onderbouwd met een primair en een subsidiair verweer. De advocaat van de man heeft in zijn brief van 3 januari 2023 meegedeeld dat het primaire verweer geen behandeling behoeft. Het hof zal daarom het subsidiaire verweer van de man beoordelen. Dit verweer houdt in dat de vrouw de bruidsgave niet langer kan afdwingen, omdat de vrouw afstand zou doen van de bruidsgave als de man zou meewerken aan de echtscheiding (in Nederland en Iran). Dit blijkt volgens de man uit Whatsappberichten van de vrouw aan [naam1] . De man heeft naar eigen zeggen hier positief op gereageerd. Ter zitting heeft de man verder gesteld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat hem kort voor de zitting bekend is geworden dat in Iran op verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en dat de vrouw in die procedure afstand heeft gedaan van de bruidsgave. De man is van mening dat, omdat de vrouw in Iran naar Iraans recht afstand heeft gedaan van haar aanspraken op de bruidsgave, ook om die reden haar verzoek om hem te veroordelen tot betaling van de bruidsgave moet worden afgewezen.
5.5.
De man heeft na de mondelinge behandeling, met instemming van het hof, de stukken betreffende de in Iran uitgesproken echtscheiding, inclusief een Nederlandse vertaling daarvan, aan het hof gestuurd. Omdat de vrouw in deze procedure niet in rechte is verschenen, en zij ook de zitting bij dit hof niet heeft bijgewoond, heeft het hof de door de man overgelegde stukken per aangetekende post aan de vrouw verzonden naar het op dat moment bij de Basisregistratie Personen bekende adres van de vrouw, en haar daarin de gelegenheid gegeven om te reageren op die stukken. Deze brief is, evenals de voordien aan de vrouw gerichte en naar datzelfde adres verzonden oproepingen, zonder opgave van reden retour gestuurd. Omdat de vrouw op dat adres staat ingeschreven en de vrouw verantwoordelijk is voor een juiste registratie van haar adres, moet het naar het oordeel van het hof voor haar rekening en risico komen dat zij van de door de man overgelegde stukken geen kennis heeft genomen. Het hof zal deze stukken daarom wel in de beoordeling betrekken.
5.6.
Uit de door de man nagezonden stukken blijkt het volgende. In Iran is bij rechtelijke uitspraak [in] 2022 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In die uitspraak is vermeld dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar bruidsgave en al haar financiële rechten in ruil voor echtscheiding. Nadat die uitspraak definitief was geworden, heeft een notaris in Iran de formule van onherroepelijke echtscheiding uitgesproken, waarbij de vrouw van haar bruidsgave en alle financiële rechten heeft afgezien. Hiermee was op 28 augustus 2022 de echtscheiding in Iran tussen partijen ingeschreven en voltrokken.
5.7.
Het hof is van oordeel dat de man met deze stukken voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw naar Iraans recht afstand van de bruidsgave heeft gedaan. De vrouw heeft hierdoor haar in eerste aanleg nog aanwezige vorderingsrecht met betrekking tot de bruidsgave, waarop eveneens het Iraans recht van toepassing is, medio 2022 prijsgegeven. Dat brengt mee dat haar vordering, om de man te veroordelen tot betaling aan haar van de bruidsgave, alsnog moet worden afgewezen.
Matiging van de bruidsgave (grief 3)
5.8.
Het hof zal grief 3 onbesproken laten, omdat de advocaat van de man in zijn brief van 3 januari 2023 heeft aangegeven dat deze grief geen behandeling behoeft.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 2. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de man is veroordeeld om een bruidsgave aan de vrouw te betalen en op dit punt als volgt beslissen. Het hof zal de beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen (gewezen) echtgenoten zijn en het geschil daaruit voortvloeit.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
3 december 2021, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
3 december 2021, voor zover de man daarin is veroordeeld om aan de vrouw de bruidsgift van 100 Bahar Azadi gouden munten of een bedrag van € 49.700,-- te voldoen en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst af het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om aan haar 100 Bahar Azadi gouden munten of een bedrag van € 49.700,- te betalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, E. Bongers en C. Coster, bijgestaan door E.V. Hendrikse als griffier, en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.