ECLI:NL:GHARL:2023:3191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.322.406
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 18 november 2022, waarbij de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De moeder, die wordt bijgestaan door haar advocaat mr. L.L.A. Cox, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI), af te wijzen. De GI verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2022. De kinderrechter heeft op 12 augustus 2022 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken en de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De moeder heeft in hoger beroep drie grieven ingediend en stelt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 9 maart 2023, waarbij de vader niet is verschenen.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing getoetst aan de hand van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof concludeert dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend, omdat de moeder ten tijde van de bestreden beschikking onvoldoende in staat was om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft een geschiedenis van drugsverslaving en heeft zich niet gehouden aan afspraken met de GI. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.406
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410813)
beschikking van 13 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 november 2022 en 18 november 2022 en
8 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2023;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigers namens de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022 te [plaats1] . Zij hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 12 augustus 2022 heeft de kinderrechter, de toen nog ongeboren, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI van 12 augustus 2022 tot 12 april 2023.
3.3
Bij beschikking van 3 november 2022 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 3 november 2022 tot
1 december 2022, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 18 november 2022 (verder: de bestreden beschikking), hersteld bij de beschikking van 8 december 2022, heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot
3 februari 2023.
3.5
Bij beschikking van 30 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 april 2023.
3.6
[de minderjarige] is op 3 november 2022 geplaatst in het gezinshuis waar ook haar halfbroertjes [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op 3 februari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing (zoals die op grond van de bestreden beschikking van 18 november 2022 gold) van [de minderjarige] verlopen. Toch zal het hof toetsen of de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend (met ingang van 1 december 2022) tot 3 februari 2023. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In dat artikel staat het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
5.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging alleen geven als de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of als de uithuisplaatsing nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met de minderjarige gaat.
5.3
Op grond van de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht heeft verleend. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter daarom in stand laten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat de moeder ten tijde van de bestreden beschikking onvoldoende in staat was om [de minderjarige] een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. De moeder is drugsverslaafd. Er is een patroon zichtbaar waarbij zij bij spanningen, telkens opnieuw, terugvalt in middelengebruik. Ten tijde van de bestreden beschikking verbleef de moeder met [de minderjarige] in een moederkind huis. Vast staat dat de moeder tijdens haar verblijf in het moederkind huis in ieder geval op 28 oktober 2022 en, hoewel de moeder dat ontkent, hoogstwaarschijnlijk ook op 3 november 2022, cocaïne heeft gebruikt. Omdat de moeder zich niet aan de met het moederkind huis gemaakte afspraken hield en het moederkind huis de veiligheid van [de minderjarige] niet langer kon garanderen, moest de moeder daar per direct weg. Als gevolg van het middelengebruik was de moeder bovendien onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige] , zowel in persoon als emotioneel. Daarnaast was er op dat moment geen mogelijkheid om [de minderjarige] bij de vader te plaatsen. Voldoende is komen vast te staan dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op dat moment noodzakelijk was in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .
Daarbij neemt het hof verder in aanmerking dat de moeder in de periode na de uithuisplaatsing kennelijk heeft ingezien dat zij niet zelfstandig voor [de minderjarige] kon zorgen omdat zij zich toen heeft aangemeld voor opname en behandeling bij [naam1] .
5.4
Voldoende is komen vast te staan dat de moeder ook na de bestreden beschikking geen stabiele, betrouwbare en beschikbare opvoeder kon zijn voor [de minderjarige] . Onduidelijk is of de moeder (opnieuw) middelen gebruikte en of zij in staat was constant beschikbaar te zijn voor [de minderjarige] . Sinds de bestreden beschikking houdt de moeder het contact met de GI af. Zij geeft geen openheid meer over haar urinecontroles behalve dat zij tegen de GI heeft gezegd dat zij sinds 11 november 2022 niet meer heeft meegewerkt aan urinecontroles. Zij gaf daarnaast geen inzicht in haar behandeltraject bij [naam1] . Op de zitting is gebleken dat de moeder slechts enkele weken opgenomen is geweest bij [naam1] en dat zij daar niet meer wordt behandeld. In de periode na de bestreden beschikking is bovendien de relatie van de moeder met de vader geëindigd en is het contact met haar eigen moeder, met wie zij een ambivalente relatie heeft, verbroken.
Ook uit het voorgaande leidt het hof af dat de opvoedsituatie bij de moeder instabiel was en dat zij niet in staat was om de, gelet op haar leeftijd, kwetsbare [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van, en veiligheid in, haar dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2022, hersteld bij beschikking van 8 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os- ten Have en E. de Boer en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.