ECLI:NL:GHARL:2023:3189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.320.593
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige dochter met betrekking tot verzoek biologische moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige dochter. De biologische moeder had verzocht om met het eenhoofdig gezag over haar dochter belast te worden, nadat de rechtbank Gelderland dit verzoek eerder had afgewezen. De moeder, die op een geheim adres woont, werd bijgestaan door haar advocaat mr. E.W.A. Nabbe. De verweerster, de oma van de minderjarige, werd vertegenwoordigd door mr. K.J. Kanning. De zaak betreft de belangen van de minderjarige, die sinds haar geboorte in 2019 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en in een pleeggezin verblijft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er gegronde vrees bestond dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd zouden worden indien de moeder met het gezag belast zou worden. Het hof oordeelde dat de moeder, ondanks haar stelling dat zij haar leven op orde heeft, niet in staat is om de noodzakelijke gezagsbeslissingen te nemen, vooral gezien de heftige reacties van de minderjarige na contactmomenten met haar. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het toekomstperspectief van de minderjarige niet bij de oma kan liggen, en het hof volgde dit oordeel. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.593
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400201)
beschikking van 13 april 2023
inzake
[verzoekster],
die woont op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.W.A. Nabbe te Arnhem (voorheen mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag),
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de oma,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 23 maart 2022 en 8 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 8 december 2022 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 december 2022;
- het verweerschrift van de oma;
- een journaalbericht van mr. Meershoek van 31 januari 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Meershoek van 20 februari 2023;
- een journaalbericht van mr. Kanning van 21 februari 2023 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Nabbe van 28 februari 2023;
- de brief van de GI van 15 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2023 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad.
De pleegouders waren, ondanks behoorlijke oproeping, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
[in] 2019 is als dochter van de moeder te [woonplaats2] geboren:
[de minderjarige] . De moeder is [in] 2022 bevallen van een zoon.
3.2
Bij beschikking van 17 december 2019 heeft de kinderrechter, in verband met de minderjarigheid van de moeder op dat moment, Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Apeldoorn, voor de duur van drie maanden belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de rechtbank de oma benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 23 maart 2022 heeft de rechtbank, naar aanleiding van het verzoek van de moeder om haar met het (eenhoofdig) gezag over [de minderjarige] te belasten, de beslissing aangehouden in afwachting van het perspectiefbesluit ten aanzien van [de minderjarige] .
3.5
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 31 januari 2023 zijn de termijnen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing door de kinderrechter verlengd tot 10 maart 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar met het (eenhoofdig) gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoek om haar met het (eenhoofdig) gezag over [de minderjarige] te belasten alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De oma heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het tweede lid van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (BW) verkrijgt de moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast. Ingevolge lid 3 van datzelfde artikel kan, indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem/haar met het gezag over het kind te belasten. Op grond van lid 5 van voornoemd artikel wordt, wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, dit verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.2
De moeder stelt dat er geen gegronde vrees bestaat dat bij toewijzing van haar verzoek om haar met het gezag over [de minderjarige] te belasten, de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft zij haar leven op orde. Zij verblijft met haar huidige vriend en hun pasgeboren zoon op een veilige en stabiele plek. Het gaat volgens de moeder erg goed met haar en haar gezin. Zij acht zichzelf in staat om bij de uitoefening van het gezag in het belang van [de minderjarige] te handelen.
5.3
De oma vindt dat het verzoek van de moeder om met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, moet worden afgewezen. De contacten met de moeder hebben volgens de oma een negatieve impact op [de minderjarige] . De oma denkt dat de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd als de moeder zal worden belast met het gezag. De oma ziet het als een betere oplossing om de GI met het gezag te belasten.
5.4
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder niet kan worden toegewezen en zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.
[de minderjarige] verbleef de eerste twee jaren na haar geboorte in het gezin van de gezaghebbende oma, aanvankelijk samen mét en later, toen de moeder was vertrokken, zonder de moeder. [de minderjarige] is vervolgens uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg en verblijft nu in het gezin van de pleegouders. De moeder heeft een belast verleden vanuit haar gezin bij de oma, waarbij vermoedelijk sprake was van (huiselijk) geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. De verstandhouding tussen de moeder en de oma is moeizaam. De moeder woont op dit moment samen met haar partner, met wie zij in december 2022 een zoon heeft gekregen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, voordat kon worden beslist op het verzoek van de moeder om haar met het gezag over [de minderjarige] te belasten, duidelijk moet worden wat het toekomstperspectief van [de minderjarige] is.
Het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-JB) heeft de GI laten weten dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] niet bij de oma kan zijn als gevolg van de grote zorgen over het gezinssysteem van de oma.
Om te kunnen beoordelen of het toekomstperspectief van [de minderjarige] bij de moeder ligt, heeft de GI Video Interactiebegeleiding (VIB) vanuit Trias Jeugdhulp ingezet, waarbij het - voor een goede beoordeling - nodig is dat twee keer per maand een contactmoment plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] . Gebleken is echter dat [de minderjarige] na de contactmomenten met de moeder heftig gedrag vertoonde. Zij viel dan terug in ontwikkeling en vertoonde ‘babygedrag’, kon lastig in slaap komen, raakte snel in paniek en had last van verkrampingen en onrust in haar lichaam. Enerzijds had zij extreme behoefte aan nabijheid van de pleegouders, anderzijds vertoonde zij soms agressie richting hen. Daarnaast liet [de minderjarige] signalen zien van een verstoorde seksuele ontwikkeling. [de minderjarige] had na een contact soms wel vijf dagen nodig om te herstellen. De extreme reacties die [de minderjarige] vertoonde na de omgang met de moeder werden niet, althans niet in die mate, gezien na de omgang met de oma. Gelet op deze heftige reacties heeft de GI recent, in het belang van [de minderjarige] , besloten om zowel de fysieke als de digitale omgang met de moeder gedurende de komende drie maanden stop te zetten. De GI heeft gesteld dat het op basis van het onderbroken VIB-traject niet goed mogelijk is om te beoordelen of het toekomstperspectief van [de minderjarige] bij de moeder ligt, maar dat het op dit moment niet in het belang is van [de minderjarige] dat de moeder het gezag over haar gaat uitoefenen. De GI heeft aangekondigd dat zij bij de rechtbank een voogdijwijziging gaat verzoeken, in die zin dat de voogdij van de oma door de GI wordt overgenomen, en heeft de raad daarin om advies gevraagd.
De raad heeft tijdens de zitting verklaard dat nog geen advies kan worden gegeven naar aanleiding van de door de GI recent voorgestelde voogdijwijziging maar heeft geadviseerd om het onderhavige verzoek van de moeder af te wijzen, omdat het heftige gedrag van [de minderjarige] na de omgang zeer zorgelijk is en dit geen goede basis is om de moeder met het gezag te belasten.
5.5
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat, indien de moeder zal worden belast met het gezag, de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd. Het is, zoals de rechtbank ook op goede gronden heeft overwogen, nu niet in het belang van [de minderjarige] en het hechtingsproces dat in het pleeggezin op gang is gekomen, dat de moeder het gezag gaat uitoefenen. Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat de moeder, die overigens binnenkort zelf traumabehandeling en psychologische hulp gaat krijgen, ook feitelijk niet in staat zal zijn om te beoordelen welke voor [de minderjarige] noodzakelijke gezagsbeslissingen genomen moeten worden, omdat zij (voorlopig) geen contact met [de minderjarige] zal hebben.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, gelet op het familierechtelijk karakter van de procedure, compenseren. Dat betekent dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
8 december 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.