In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder, die alleen belast was met het gezag, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin het gezag was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) was benoemd tot voogd. De moeder was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. A. van den Berg, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming als verweerder optrad.
De procedure in hoger beroep kende verschillende zittingen, waarbij de moeder om gezondheidsredenen niet altijd aanwezig kon zijn. Uiteindelijk vond de mondelinge behandeling plaats op 9 maart 2023, waar de moeder, de raad en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de thuissituatie bij de moeder, die kampt met persoonlijke problemen en een licht verstandelijke beperking. De moeder heeft geprobeerd te voldoen aan de opvoedingseisen, maar het hof concludeert dat zij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de minderjarige binnen een aanvaardbare termijn te dragen.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder heeft haar subsidiaire verzoek om de pleegouders te belasten met de voogdij ingetrokken. Het hof oordeelt dat de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is voor de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige, en dat de belangen van de moeder niet opwegen tegen die van het kind. De beslissing is in overeenstemming met artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek en de relevante verdragsbepalingen.