ECLI:NL:GHARL:2023:3151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.322.707
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van informatieplicht en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellanten. De rechtbank Gelderland had op 2 februari 2023 de schuldsaneringsregeling van de appellanten beëindigd, omdat zij niet voldaan hadden aan hun informatieplicht en nieuwe schulden hadden laten ontstaan. De appellanten, beiden wonende in [woonplaats], waren toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar hebben tijdens deze regeling aanzienlijke nieuwe schulden opgebouwd, waaronder een achterstand in zorgpremies bij Menzis en een schuld aan hoveniersbedrijf Copier Tuinen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in staat zijn om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen, en dat zij bovendien hun informatieplicht hebben geschonden door niet tijdig en volledig te rapporteren aan hun bewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van de appellanten, die stelden dat zij de betalingsregelingen konden nakomen, niet overtuigend geacht. De appellanten hebben herhaaldelijk kansen gekregen om hun situatie te verbeteren, maar hebben deze niet benut. Het hof concludeert dat er geen ruimte is voor voortzetting van de schuldsaneringsregeling en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.322.707
(insolventienummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R.05/22/31 en 32)
arrest van 20 maart 2023
in de zaak van
[appellant]en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. R.M.W. de Haan.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij vonnissen van 14 februari 2022 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), [appellanten] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij is [naam1] tot bewindvoerder benoemd.
1.2
Bij beschikking van 7 juli 2022 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met vijf maanden, tot 14 juli 2025, verlengd.
1.3 Bij vonnis van 2 februari 2023 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van
[appellanten] , op verzoek van de bewindvoerder, tussentijds beëindigd.
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2. De procedure bij het hof
2.1
Bij ter griffie van het hof op 10 februari 2023 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 februari 2023.
verzoeken het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat hun schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, eventueel met een door het hof als juist te achten verlenging van de duur van de regeling van [appellant] en/of [appellante] (tot een nader te bepalen termijn).
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van:
- de brieven en e-mailberichten met bijlagen van 17 februari 2023, 23 februari 2023, 7 maart
2023, 8 maart 2023 en 9 maart 2023 van mr. De Haan, en
- de brief met bijlagen van 7 maart 2023 en het e-mailbericht met bijlagen van 10 maart
2023 van de bewindvoerder.
2.3
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2023. Hierbij zijn [appellanten] verschenen, bijgestaan door mr. De Haan. Ook de bewindvoerder is verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellanten] tussentijds beëindigd, omdat zij niet hebben voldaan aan de informatieplicht en een nieuwe schuld aan Menzis hebben laten ontstaan en [appellante] daarnaast de sollicitatieplicht niet (naar behoren) is nagekomen.
3.2
Het hof gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[appellant] , 69 jaar, ontvangt een AOW-uitkering en twee pensioenuitkeringen van de Rabobank. Bij aanvang van zijn schuldsaneringsregeling was hij werkzaam in loondienst op basis van een nul urencontract. Vanwege fysieke klachten heeft hij, zonder mededeling daarvan aan de bewindvoerder, deze werkzaamheden in het najaar van 2022 beëindigd.
[appellante] , 62 jaar, is werkzaam als schoonmaakster bij GOM Schoonhouden B.V. gedurende gemiddeld 8,75 uur per week. Met ingang van 1 februari 2023 werkt zij op basis van een oproepcontract voor drie maanden als interieurverzorgster gedurende 10 uur per week bij Facility Groep Nederland B.V. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij geregeld meer uren kan werken en dat als die gelegenheid zich voordoet zij dat ook doet.
3.3
Tijdens het wettelijk schuldsaneringstraject rusten op de schuldenaar een aantal
kernverplichtingen, waaronder de verplichting de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de regeling (de informatieplicht). Ook is de schuldenaar verplicht om, indien hij minder dan
36 uur per week betaald werk verricht, (aanvullend) te solliciteren (de sollicitatieplicht). Indien de schuldenaar de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, geldt de sollicitatieplicht niet.
De informatieplicht geldt altijd. Van de sollicitatieplicht kan de rechter-commissaris de schuldenaar deels of geheel ontheffen. Daarnaast geldt tijdens de schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar de verplichting om bovenmatige nieuwe schulden te voorkomen.
3.4
Het hof oordeelt als volgt.
Niet in debat is dat [appellanten] tijdens hun schuldsaneringsregeling voor aanzienlijk bedragen aan nieuwe schulden hebben laten ontstaan. Dat gaat allereerst op voor de aan Menzis verschuldigde zorgpremie die zij structureel, ook na het verhoor door de rechter-commissaris op 7 juli 2022 waarin dat punt aan de orde is gekomen, niet hebben betaald. Hierdoor is een achterstand ontstaan voor een totaalbedrag van, naar het hof heeft begrepen, om en nabij € 2.800,-. Een deel van deze vordering is aan GGN overgedragen.
De bedragen van niet betaalde zorgpremies hebben [appellanten] , volgens hun ter zitting gegeven verklaring, hoofdzakelijk gebruikt om andere vaste lasten, in het bijzonder de huur, te voldoen.
Verder is gebleken dat hoveniersbedrijf Copier Tuinen in opdracht van [appellanten] en hun buren (die dat in september/oktober 2022 met elkaar hebben afgesproken) in januari 2023 een schutting in de achtertuin van [appellanten] heeft geplaatst. Copier Tuinen heeft aan [appellant] een factuur gestuurd voor een bedrag van
€ 3.029,23. [appellanten] hebben volgens deze factuur (van 23 januari 2023) een bedrag van € 670,- (aan)betaald, zodat nog een bedrag van € 2.359,23 aan Copier Tuinen is verschuldigd.
3.5
[appellanten] hebben voor het inlopen van de achterstand aan zorgpremies een betalingsregeling getroffen met Menzis, inhoudende betaling van € 50,- gedurende 17 maanden, en met GGN, inhoudende betaling van € 100,- gedurende
20 maanden. Verder zijn zij met Copier Tuinen een betalingsregeling overeengekomen, die inhoudt dat zij op 20 maart 2023 een bedrag van € 1.700,- ineens zullen betalen en het restantbedrag in vijf termijnbedragen van € 150,- zullen voldoen. [appellanten] denken dat zij de gemaakte betalingsafspraken kunnen nakomen met geld uit de pensioenspaarpot van [appellant] en de met terugwerkende kracht bij de belastingdienst over (een deel van) 2022 aangevraagde zorg- en huurtoeslag.
3.6
De bewindvoerder heeft ter zitting toegelicht dat het gezamenlijke inkomen van [appellanten] ongeveer € 1.700,- per maand is. Het hof acht alleen al gelet op de hoogte van dit gezamenlijke inkomen, afgezet tegen het voor hen vrij te laten bedrag van € 1.900,- per maand, niet aannemelijk dat zij de betalingsregelingen met Menzis, GGN en Copier Tuinen, naast hun huidige betalingsverplichtingen (inclusief de vanaf 1 maart 2023 automatisch door Menzis te incasseren totale zorgpremie van € 282,50) kunnen nakomen. Laat staan dat zij ook nog in staat zouden zijn het ineens aan Copier Tuinen te betalen bedrag van € 1.700,- op te brengen. Dat dit volgens [appellanten] mogelijk moet zijn met de pensioenuitkeringen en de zorg- en huurtoeslag waarop zij nog recht menen te hebben, acht het hof, nog daargelaten dat op voorhand niet zeker is of zij daadwerkelijk in aanmerking zullen komen voor een (substantiële) teruggave, onwaarschijnlijk. Ook als het gezamenlijke inkomen hoger is of wordt geldt dat niet aannemelijk is gemaakt dat uit genoemde afbetalingsregelingen vanuit het vrij te laten bedrag voldaan kan worden.
De schuld aan Copier Tuinen is te beschouwen als een bovenmatige schuld, die bovendien ook nog is aangegaan in een periode waarbij er al (forse) betalingsachterstanden bij Menzis waren ontstaan. Hierdoor hebben [appellanten] niet aan hun verplichtingen die gelden in de schuldsaneringsregeling voldaan.
3.7
Reeds gelet op het verwijtbaar laten ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden die [appellanten] niet (meer) binnen de reguliere duur van hun regeling kunnen inlopen, ziet het hof geen ruimte voor voortzetting daarvan.
Bij die beslissing weegt het hof mee dat [appellanten] tijdens hun regeling op essentiële onderdelen hun informatieplicht hebben geschonden (zoals op het punt van de procedure waarin [appellant] door [naam2] B.V. c.s. was betrokken, het verstrekken door [appellante] van sollicitatiebewijzen en met betrekking tot de achterstanden in betaling van zorgpremies) en [appellante] daarnaast haar (aanvullende) sollicitatieplicht.
[appellanten] hebben voldoende kansen gekregen. De bewindvoerder heeft hen bij het huisbezoek en op verschillende momenten daarna de uit de schuldsanerings-regeling voortvloeiende verplichtingen uitgelegd en gewaarschuwd voor de gevolgen indien zij daaraan geen of onvoldoende gevolg zouden geven. Ook tijdens het verhoor op 7 juli 2022 bij de rechter-commissaris zijn de door [appellanten] na te komen verplichtingen (opnieuw) aan de orde gekomen. [appellanten] hebben deze kansen echter niet benut en daarmee de waarschuwingen die zij hebben gekregen in de wind geslagen. Zicht op een positieve verandering is er niet, eerder het tegendeel. De beslissing om kort na het verhoor bij de rechter-commissaris (samen met de buren) een order te plaatsen voor een kostbare nieuwe schutting die zij, zoveel was al wel duidelijk, niet met eigen geld konden betalen en het bestedingsgedrag gedurende drie weken in december 2022, in welke periode een bedrag van ruim € 800,- is uitgegeven bij een supermarkt en een bakker, laat eens te meer zien dat [appellanten] voortdurend hun eigen koers varen en zich weinig aantrekken van de regels die voor hen gelden. Dat deze niet-saneringsgezinde houding een voortijdige beëindiging van hun regeling tot gevolg heeft, hebben [appellanten] dan ook over zichzelf afgeroepen.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 2 februari 2023 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, B.J. Engberts en H.M.L. Dings, en is op
20 maart 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.