ECLI:NL:GHARL:2023:3150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.254.343
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking en terugvordering van vergoedingen door de Raad voor de Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de vraag of Advocatenkantoor [appellant] verplicht is om een bedrag van € 16.331,84 aan [geïntimeerde] te betalen. Dit bedrag is door de Raad voor de Rechtsbijstand teruggevorderd na een steekproefcontrole van de rechtmatigheid van afgegeven toevoegingen. [geïntimeerde] heeft dit bedrag aan de Raad voldaan, maar stelt dat Advocatenkantoor [appellant] verantwoordelijk is voor de betaling, aangezien de vergoedingen destijds aan hen zijn uitbetaald. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat Advocatenkantoor [appellant] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft het hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat Advocatenkantoor [appellant] inderdaad ongerechtvaardigd is verrijkt, maar niet het volledige bedrag hoeft terug te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in sommige gevallen bewust roekeloos heeft gehandeld door toevoegingen aan te vragen waarvoor zij niet over de vereiste specialisatie beschikte. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 16.331,84 deels toegewezen, maar ook een deel van de vordering afgewezen. Uiteindelijk is Advocatenkantoor [appellant] veroordeeld tot betaling van € 14.651,17 aan [geïntimeerde], vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.343
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 6614702)
arrest van 28 februari 2023
in de zaak van
Advocatenkantoor mr. [appellant] B.V.
dat gevestigd is in [vestigingsplaats]
en dat in hoger beroep is gegaan
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie/gedaagde in reconventie
hierna: Advocatenkantoor [appellant]
advocaat: mr. Y. [appellant]
tegen:
mr. [geïntimeerde]
die woont op een geheim adres
en die ook in hoger beroep is gegaan
die bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C. van Oort.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 12 maart 2019 heeft op 26 april 2019 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Vervolgens hebben partijen doorgeprocedeerd. Op 8 juni 2022 heeft een pleidooi plaatsgevonden. Ook daarvan is een verslag gemaakt dat eveneens aan het dossier is toegevoegd.
1.2
Beide partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om nog een nadere akte te nemen. Zij hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Advocatenkantoor [appellant] heeft het hof vervolgens gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
De kernvraag in deze zaak is of Advocatenkantoor [appellant] gehouden is een bedrag van € 16.331,84 aan [geïntimeerde] te betalen. Dit bedrag heeft betrekking op het door de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: de Raad) - na een steekproefcontrole van de rechtmatigheid van afgegeven toevoegingen over de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 - bij [geïntimeerde] teruggevorderde bedrag in verband met ingetrokken vergoedingen voor die toevoegingen. [geïntimeerde] heeft dit bedrag aan de Raad voldaan. Zij meent echter dat niet zij maar Advocatenkantoor [appellant] dit bedrag moet betalen omdat de vergoedingen destijds aan Advocatenkantoor [appellant] zijn uitbetaald.
2.2
In het principaal hoger beroep is enkel nog de in eerste aanleg door [geïntimeerde] ingestelde reconventionele vordering aan de orde. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd om Advocatenkantoor [appellant] te veroordelen het hiervoor genoemde bedrag van € 16.331,84 te betalen. Daarnaast heeft zij betaling gevorderd van haar achterstallig salaris tot en met 17 oktober 2014, niet-betaald vakantiegeld, de wettelijke verhoging en niet-betaalde reiskosten.
Ten aanzien van de teruggevorderde vergoedingen heeft zij zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van Advocatenkantoor [appellant] .
2.3
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 11 april 2018 de vorderingen met betrekking tot het niet-betaalde salaris en de vakantietoeslag toegewezen, die ten aanzien van de niet-betaalde reiskosten afgewezen en zijn oordeel over de andere vorderingen aangehouden. Partijen mochten zich nader uitlaten over de redenen waarom de Raad bedoelde bedragen aan toevoegingen heeft teruggevorderd en of Advocatenkantoor [appellant] deze bedragen heeft ontvangen, waarna de kantonrechter zou beslissen over de vraag of er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Advocatenkantoor [appellant] .
2.4
Bij eindvonnis van 19 september 2018 heeft de kantonrechter het bedrag van
€ 16.331,84 toegewezen. De kantonrechter heeft hierover geoordeeld dat Advocatenkantoor [appellant] voor dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [geïntimeerde] . Vast is immers komen te staan dat de door Advocatenkantoor [appellant] ontvangen bedragen achteraf bezien ten onrechte door de Raad aan hem zijn betaald, terwijl [geïntimeerde] dat bedrag aan de Raad heeft moeten terugbetalen. De kantonrechter overweegt vervolgens dat [geïntimeerde] gerechtigd is haar betalingsverplichting jegens Advocatenkantoor [appellant] (voortvloeiend uit de vordering in conventie) met dit bedrag te verrekenen. De wettelijke verhoging is ten slotte toegewezen tot een bedrag van € 1.101,36. In totaal heeft de kantonrechter Advocatenkantoor [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 19.635,92 (uit de loonvordering en vanwege de toevoegingen).
2.5
In principaal hoger beroep komt Advocatenkantoor [appellant] op tegen de toewijzing door de kantonrechter van het bedrag € 16.331,84 vanwege de teruggevorderde vergoedingen aan toevoegingen. Daarnaast verzoekt hij het hof op grond van artikel 843a Rv [geïntimeerde] te veroordelen om alle correspondentie tussen haarzelf en de Raad over te leggen met betrekking tot de in 2.1 genoemde steekproefcontrole, het verslag van de steekproef waarom er in de zaak [naam11] wordt teruggevorderd en alle toevoegingen die door haar zijn aangevraagd gedurende het dienstverband en alle declaraties van deze toevoegingen.
In incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde] het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2017. Advocatenkantoor [appellant] maakt hiertegen geen bezwaar.
2.6
Het hof heeft in zijn arrest van 8 oktober 2019 de incidentele vordering van Advocatenkantoor [appellant] toegewezen. Daarna hebben beide partijen een akte genomen.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing
3.1
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter dat Advocatenkantoor [appellant] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [geïntimeerde] . Maar anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld hoeft Advocatenkantoor [appellant] niet het gehele door de Raad bij [geïntimeerde] teruggevorderde bedrag terug te betalen. Het vonnis zal dus deels worden bekrachtigd en deels worden vernietigd. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
de achtergrond van het geschil
3.2
[geïntimeerde] is van 15 augustus 2013 tot 1 november 2014 in dienst geweest van Advocatenkantoor [appellant] . In feite heeft zij na haar schorsing op 17 oktober 2014 geen werkzaamheden meer voor het kantoor verricht.
3.3
De meeste zaken die [geïntimeerde] behandelde, deed zij op basis van een toevoeging. Die zaken kwamen op haar naam (te weten de behandelend advocaat) te staan. De toevoegingsvergoedingen vloeiden wel naar Advocatenkantoor [appellant] .
3.4
De Raad heeft na een steekproefcontrole en vervolgens een volledige controle van de rechtmatigheid van afgegeven toevoegingen/vergoedingen over de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 van [geïntimeerde] een bedrag van € 16.331,84 teruggevorderd in verband met ingetrokken vergoedingen. De Raad heeft bij de controle een foutpercentage van 47,1 % geconstateerd, dat na toezending door [geïntimeerde] van ontbrekende stukken is gewijzigd naar 28,3%. Het daarmee corresponderende bedrag van € 16.331,84 heeft de Raad bij [geïntimeerde] teruggevorderd. [geïntimeerde] heeft dit bedrag voldaan.
bespreking van de grieven
3.5
Met grief 1 voert Advocatenkantoor [appellant] aan dat hij het bedrag van
€ 16.331,84 niet aan [geïntimeerde] hoeft terug te betalen omdat dat bedrag niet bij haar persoonlijk is teruggevorderd maar bij het kantoor waar zij in dienst is/was ( [naam1] Advocaten in Amersfoort).
3.6
[geïntimeerde] heeft naar voren gebracht dat het bedrag persoonlijk bij haar is teruggevorderd. Zij heeft een eigen eenmanszaak en had een samenwerkingsverband met het kantoor van [naam1] Advocaten. Zij is daar nooit in loondienst geweest. Bij memorie van antwoord in het principaal hoger beroep heeft zij als productie 53 een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd waaruit blijkt dat haar advocatenkantoor een eenmanszaak is.
Tegenover deze gemotiveerde en met de productie toegelichte betwisting is de stelling van Advocatenkantoor [appellant] onvoldoende onderbouwd. Grief 1 faalt dus.
ongerechtvaardigde verrijking
3.7
Met grief 2 komt Advocatenkantoor [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt. Het bedrag van € 16.331,84 moet volgens Advocatenkantoor [appellant] door [geïntimeerde] zelf gedragen worden, omdat zij bij het aanvragen van de desbetreffende toevoegingen bewust roekeloos/opzettelijk heeft gehandeld, gelet ook op het opmerkelijk hoge foutpercentage (normaal is dat maximaal 5%).
Het gaat daarbij volgens Advocatenkantoor [appellant] enerzijds om zaken waarin de toevoegingen geheel of gedeeltelijk zijn ingetrokken omdat [geïntimeerde] geen stukken aan de Raad heeft overgelegd (hoewel de Raad daarom had gevraagd), een intrekking van een vergoeding vanwege overname door een opvolgend advocaat, zaken waarin niet duidelijk is waarom de toevoeging is gecorrigeerd of ingetrokken en ten slotte zaken waarin bewust op een te hoge vergoeding is aangestuurd. Anderzijds zijn toevoegingen ingetrokken vanwege het ontbreken van de vereiste specialisatie.
3.8
Als uitgangspunt geldt het volgende. Op grond van artikel 6:212 BW lid 1 is degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
Verder geldt op grond van artikel 7:661 BW/6:170 BW dat schade die een werkgever lijdt door fouten van een werknemer voor rekening van de werkgever blijft, tenzij de werknemer zich bij de uitvoering van zijn werkzaamheden schuldig heeft gemaakt aan opzet of bewuste roekeloosheid. In dat laatste geval kan de werkgever de door hem geleden schade op de werknemer verhalen. Beoordeeld dient dus te worden of en zo ja bij welke ingetrokken toevoegingen [geïntimeerde] bewust roekeloos/opzettelijk heeft gehandeld. De vergoedingen die daarmee corresponderen hoeft Advocatenkantoor [appellant] niet aan haar terug te betalen. Daarvoor is hij immers, gelet op de zinsnede in artikel 6:212 BW (‘voor zover dit redelijk is’) niet ten koste van [geïntimeerde] verrijkt.
ontbreken van de vereiste specialisatie
3.9
Vaststaat dat [geïntimeerde] voor vier zaken ( [naam2] , [naam3] (2x) en [naam4] ) op het terrein van het personen-en familierecht een toevoeging heeft aangevraagd terwijl zij niet over het vereiste specialisme beschikte. In totaal is hiervoor een bedrag van € 3.666,65 uitbetaald. Advocatenkantoor [appellant] stelt hierdoor schade te hebben geleden, omdat hetzij een advocaat op kantoor met deze specialisatie de zaak zou hebben behandeld hetzij met de desbetreffende cliënt honorariumafspraken zouden zijn gemaakt nu de zaak niet op toevoegingsbasis kon worden behandeld. Nu zijn er uren door [geïntimeerde] gemaakt, waar (achteraf) geen vergoeding tegenover stond.
3.1
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] bewust roekeloos heeft gehandeld door deze toevoegingen aan te vragen, waarvoor een specialisme is vereist waarover zij niet beschikte. [geïntimeerde] had zich, als ervaren advocaat, moeten realiseren dat dit niet geoorloofd was. Van (enkel) een fout of vergissing, zoals zij heeft aangevoerd, is volgens het hof dan ook geen sprake.
3.11
Tijdens de zitting bij het hof is gebleken dat er in de bewuste periode geen specialist was op het gebied van het personen- en familierecht. Het hof acht het aannemelijk dat de vier cliënten waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd niet als ‘betalende’ cliënt bij Advocatenkantoor [appellant] waren gebleven. Die cliënten konden namelijk op basis van toevoeging bijstand krijgen van een advocaat, die wel over het vereiste specialisme beschikte en zouden dan noodzakelijkerwijs naar een ander advocatenkantoor zijn gegaan. Het hof acht het verder aannemelijk dat [geïntimeerde] in de ‘weggelopen’ tijd andere werkzaamheden voor Advocatenkantoor [appellant] had kunnen verrichten en dat Advocatenkantoor [appellant] daarvoor een vergoeding had ontvangen. De schade die Advocatenkantoor [appellant] hierdoor heeft geleden begroot het hof in redelijkheid op het bedrag aan teruggevorderde toevoegingen van € 3.666,65.
niet-overleggen gevraagde stukken
3.12
Advocatenkantoor [appellant] stelt dat de toevoegingen in de zaken [naam5] , [naam6] , [naam7] , [naam8] , [naam9] en [naam10] zijn ingetrokken omdat [geïntimeerde] niet de gevraagde stukken heeft overgelegd, ondanks een verzoek daartoe van de Raad. Voor het geval zij niet over die stukken zou beschikken, heeft zij niet aan haar schadebeperkingsverplichting voldaan omdat zij die stukken bij hem of bij (niet nader genoemde) instanties had kunnen opvragen.
3.13
[geïntimeerde] heeft in haar akte na incident (mede als reactie op de akte van Advocatenkantoor [appellant] waarin hij stelt dat nog steeds niet alle stukken zijn overgelegd en ook dat bepaalde stukken niet aan de Raad zijn overgelegd) aangevoerd dat zij alle stukken heeft overgelegd en daarmee voldaan heeft aan het arrest in incident van dit hof.
3.14
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een lijst van de toevoegingszaken overgelegd die de Raad heeft gecontroleerd. Die lijst is aangehecht aan de e-mail van de Raad van 9 maart 2016. Hierin schrijft de Raad aan [geïntimeerde] :

Na toezending van de ontbrekende stukken en uw reactie op de bevindingen is het foutpercentage gewijzigd van 47,1% naar 28,3%’.
Advocatenkantoor [appellant] heeft nagelaten concreet te onderbouwen welke stukken [geïntimeerde] dan nog aan de Raad had moeten overleggen en ook bij welke instanties zij die had kunnen opvragen. Hij klaagt erover dat de toelichting op de intrekking van de toevoeging in de zaak [naam11] en de declaraties en vaststellingen inzake [naam12] , [naam13] en [naam14] ontbreken. Tijdens de zitting zijn deze punten ook naar voren gekomen. Advocatenkantoor [appellant] heeft het hof gevraagd om in de gelegenheid te worden gesteld zich over deze punten nader uit te laten. Het hof heeft hem die gelegenheid geboden (door het laten nemen van een akte), maar hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van deze teruggevorderde toevoegingsvergoedingen is dus niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] bewust roekeloos/opzettelijk heeft gehandeld doordat zij ontbrekende stukken niet aan de Raad zou hebben overgelegd. Wat betreft de correspondentie met de Raad merkt het hof nog op dat uit het dossier blijkt dat het bespreken van de steekproefdossiers mondeling heeft plaatsgevonden. Aannemelijk is dat er, na het maken van afspraken, niet meer uitvoerig is gecorrespondeerd. Advocatenkantoor [appellant] zal als werkgever het bedrag aan ingetrokken vergoedingen in de zaken [naam5] , [naam6] , [naam7] , [naam8] , [naam9] en [naam10] zelf moeten dragen.
overname in de zaak Groeneveld
3.15
Uit de toelichting op de intrekkingen die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht (productie 52 bij akte uitlating 9 mei 2018 punt 8) volgt dat vanwege het ontbreken van specialisatie personen en familierecht onderlinge verrekening met de opvolgend advocaat onterecht zou zijn, wat [geïntimeerde] ook heeft beaamd. Het hof gaat ervan uit dat geen verrekening heeft plaatsgevonden. Maar ook hier geldt dat [geïntimeerde] uren heeft besteed aan een zaak waarvoor zij geen specialisatie had, uren die zij voor Advocatenkantoor [appellant] had kunnen aanwenden waartegenover een vergoeding stond. Zij heeft op dit punt dan ook bewust roekeloos/opzettelijk gehandeld. De ‘weggelopen’ uren begroot het hof in redelijkheid op het bedrag aan de teruggevorderde toevoeging van € 1.318,10.
onduidelijk/onjuist
3.16
Ten aanzien van deze zaken ( [naam11] , [naam15] en [naam16] ) heeft Advocatenkantoor [appellant] gesteld dat onduidelijk is waarom de toevoegingen zijn gecorrigeerd/ ingetrokken. Ook meent hij dat [geïntimeerde] passages in het verslag heeft weggelakt. [geïntimeerde] heeft dat laatste ontkend. Advocatenkantoor [appellant] heeft onvoldoende concreet onderbouwd waarover meer duidelijkheid verschaft zou moeten worden, wat wel op zijn weg had gelegen zodat deze terugvordering voor rekening van Advocatenkantoor [appellant] dient te blijven. Van bewuste roekeloosheid/opzet aan de zijde van [geïntimeerde] is niet gebleken.
Hetzelfde geldt voor de volgens Advocatenkantoor [appellant] onjuiste aanvragen waarbij bewust op een te hoge vergoeding lijkt te zijn aangestuurd ( [naam17] (2x), [naam18] , [naam5] en [naam19] ). Ook die bedragen blijven voor rekening van Advocatenkantoor [appellant] .
3.17
Voor het oordeel dat [geïntimeerde] , behalve bij het aanvragen van toevoegingen op het gebied van personen-en familierecht, niet bewust roekeloos of met opzet zaken op basis van toevoegingen heeft behandeld die naderhand zijn ingetrokken, weegt het hof mee dat [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat zij nog steeds op ‘high trust basis’ met de Raad samenwerkt. Het hof acht het aannemelijk dat dit niet meer het geval zou zijn geweest als [geïntimeerde] volgens de Raad opzettelijk of bewust roekeloos zou hebben gehandeld bij het aanvragen en declareren van toevoegingen.
conclusie
3.18
Uit het voorgaande volgt dat van het door de Raad bij [geïntimeerde] teruggevorderde bedrag van € 16.331,84 een bedrag van € 4.984,75 (€ 3.666,65+€ 1.318,10) voor rekening van [geïntimeerde] dient te blijven. Advocatenkantoor [appellant] zal worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] het bedrag van
€ 14.651,17(€ 19.635,92 minus € 4.984,75) te betalen. Dat bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2017. Advocatenkantoor [appellant] heeft in zijn memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep laten weten daartegen geen bezwaar te maken.
3.19
Het principaal hoger beroep van Advocatenkantoor [appellant] slaagt dus deels maar faalt voor het overige. Het bestreden vonnis zal voor een deel worden bekrachtigd en voor een deel worden vernietigd. Advocatenkantoor [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en op € 1.774,50 voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief (1,5 punt x tarief II hoger beroep).
Het incidenteel hoger beroep slaagt. Advocatenkantoor [appellant] zal als in de het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Aan de zijde van [geïntimeerde] begroot het hof die kosten op nihil.
3.2
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing in het principaal en in het incidenteel hoger beroep

Het hof:
4.1
bekrachtigt het in reconventie gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht) van 19 september 2018 met uitzondering van het in 3.5 genoemde bedrag van € 19.635,92, vernietigt het vonnis op dit punt en doet in zoverre opnieuw recht;
4.2
veroordeelt Advocatenkantoor [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag van € 14.651,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
4.3
veroordeelt Advocatenkantoor [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en op € 1.774,50 voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief;
4.4
veroordeelt Advocatenkantoor [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil;
4.5
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, H.E. de Boer en G.H. Bunt en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.