ECLI:NL:GHARL:2023:3126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.320.436/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind na ernstige mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2021. De moeder, die in detentie zit wegens poging tot doodslag op haar kind, heeft het gezag misbruikt door ernstige mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat het kind, dat in een pleeggezin woont, ernstige letsels heeft opgelopen door toedoen van de moeder. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 4 oktober 2022 het verzoek van de raad voor de kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen, toegewezen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de belangen van het kind voorop staan. Het hof heeft overwogen dat het kind recht heeft op veiligheid, stabiliteit en continuïteit in de opvoeding, en dat de moeder niet in staat is om deze verantwoordelijkheid te dragen. De moeder had aangevoerd dat zij binnenkort zou starten met een klinische behandeling, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om het gezag te handhaven. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het gezag van de moeder is beëindigd, zodat het kind in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.436/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140861)
beschikking van 6 april 2023
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.E. Kötter te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de raad voor de kinderbescherming (de raad),

regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.[de vader] (de vader),

wonende te [woonplaats1] ,

3.de gecertificeerde instellingStichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis(de GI),

gevestigd te Groningen,

4.[de pleegouders] (de pleegouders),

wonende te [woonplaats2] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 december 2022;
- een e-mailbericht namens de moeder van 2 januari 2023;
- een brief namens de moeder van 2 januari 2023 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 13 januari 2023;
- het verweerschrift van de raad;
- een e-mailbericht van de pleegouders van 20 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de GI waren aanwezig [naam2] en [naam3] . Ook de vader is verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het geregistreerd partnerschap van de vader en de moeder is [in] 2021
geboren [de minderjarige] . [de minderjarige] woont in een pleeggezin.
3.2
De moeder zit in detentie. Zij is bij vonnis van 26 juli 2022 voor poging tot doodslag op [de minderjarige] veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan de helft voorwaardelijk, met aansluitend maximaal één jaar klinische behandeling, eventueel gevolgd door dagbehandeling.
3.3
Bij beschikking van 20 september 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 20 september 2023. Daarnaast is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4
De vader heeft eens per twee weken ongeveer twee uren omgang met [de minderjarige] , onder begeleiding van de GI of van pleegzorg. Eens per maand logeert [de minderjarige] een nacht bij de grootouders van vaderszijde. De vader komt daar dan op bezoek.
[de minderjarige] heeft de moeder één keer bezocht in de penitentiaire inrichting sinds de moeder daar verblijft.
3.5
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af te wijzen. Ter zitting bij het hof heeft de advocaat van de moeder subsidiair verzocht om aanhouding van de beslissing in afwachting van de diagnose van de problematiek en de klinische behandeling van de moeder.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De moeder voert (kort gezegd) aan dat het verzoek van de raad om haar gezag over [de minderjarige] te beëindigen te vroeg is gedaan, omdat zij op korte termijn met de in het strafvonnis opgelegde klinische behandeling zal starten, die hooguit een jaar duurt. Er is volgens de moeder geen reden voor beëindiging van het gezag.
5.5
De raad handhaaft zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder op grond van het feit dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt en vanwege de ernstige letsels die [de minderjarige] heeft opgelopen door toedoen van de moeder toen zij het gezag nog had.
5.6
De GI is het eens met de gezagsbeëindiging van de moeder. Op de zitting bij het hof heeft de GI verteld dat [de minderjarige] recentelijk bij de revalidatiearts is geweest en dat zij nog steeds de gevolgen ondervindt van wat haar door de moeder is aangedaan. [de minderjarige] kan haar beentjes nog niet goed gebruiken en zij moet in de gaten worden gehouden omdat sprake is geweest van mogelijk epileptische aanvallen. Naar alle waarschijnlijkheid zal [de minderjarige] ook op latere leeftijd de gevolgen van de mishandeling nog merken, maar in hoeverre dat het geval zal zijn, is nu nog niet duidelijk.
5.7
In de brief van 20 februari 2023, die het hof van de pleegouders heeft ontvangen, staat dat het goed gaat met [de minderjarige] . Volgens de pleegouders profiteert [de minderjarige] van de rust, veiligheid en structuur die de pleegouders haar bieden en heeft zij zich van een angstige baby ontwikkeld naar een dreumes met meer zelfvertrouwen en bewegingsvrijheid.
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen, omdat aan de wettelijke voorwaarden voor de beëindiging van het gezag is voldaan en het belang van [de minderjarige] vergt dat de moeder geen gezag meer over haar heeft. Het hof overweegt als volgt.
5.9
[de minderjarige] is in september 2021 (zij was toen drie weken oud) vanuit de thuissituatie in het ziekenhuis opgenomen. Uit de onderzoeken in het ziekenhuis bleek dat zij meerdere schedelbreuken had, met daarbij een bloeding onder de schedel en in de hersenen. De moeder heeft destijds eerst een andere verklaring gegeven voor het ontstaan van het letsel van [de minderjarige] , maar later heeft zij erkend dat zij [de minderjarige] heeft mishandeld. Niet duidelijk is of de mishandeling eenmalig heeft plaatsgevonden, zoals de moeder stelt, of dat er meerdere mishandelingen zijn geweest, zoals het raadsrapport van 9 augustus 2022 suggereert. In het raadsrapport is vermeld dat in het ziekenhuis tevens oud letsel bij [de minderjarige] is geconstateerd. Dit is echter niet met een medisch rapport onderbouwd en de ouders hebben hierover tijdens de zitting bij het hof desgevraagd niets willen zeggen.
5.1
Wat er ook zij van de vermoedens dat [de minderjarige] meer dan eens is mishandeld, feit is dat [de minderjarige] ernstige (blijvende) schade heeft opgelopen in de thuissituatie bij de moeder (en de vader). Naar het oordeel van het hof wordt [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en heeft de moeder haar gezag misbruikt door haar dochter ernstig te mishandelen. De moeder kon de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet dragen. Het hof verwacht ook niet dat de moeder dat binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn wel kan. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder nog gedetineerd zit en dat de klinische behandeling van de moeder ten tijde van de zitting bij het hof nog niet was gestart, waardoor het nog volstrekt onduidelijk is hoe de moeder tot haar daden heeft kunnen komen, in hoeverre er kans is op herhaling en wanneer de behandeling zal zijn afgerond.
5.11
[de minderjarige] heeft recht op veiligheid, stabiliteit, continuïteit en een verdere ongestoorde hechting en ontwikkeling. Dit alles wordt haar door de pleegouders geboden, evenals de behandeling en begeleiding die zij nodig heeft. Hierdoor ontwikkelt [de minderjarige] zich goed. Gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] (zij is nu 1,5 jaar oud) en het feit dat zij al meer dan een jaar bij de pleegouders woont, concludeert het hof dat de hiervoor genoemde aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] inmiddels is verstreken. Nu het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat zij duidelijkheid heeft over haar toekomstperspectief, dat zij opgroeit in een veilige en stabiele opvoedingssituatie en dat het verdere hechtingsproces ongestoord kan verlopen. De duidelijkheid over het toekomstperspectief van [de minderjarige] is te meer van belang nu de moeder, zoals ter zitting bij het hof is gebleken, de hoop heeft dat zij samen met de vader en [de minderjarige] op termijn weer een gezin kan vormen. Ook de vader heeft die hoop op de zitting bij het hof uitgesproken.
5.12
Naar het oordeel van het hof dient aan de belangen van [de minderjarige] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie, duidelijkheid over haar toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces, een zwaarder wegend belang te worden toegekend dan aan het recht van de moeder om met het gezag te blijven belast. Beëindiging van het gezag van de moeder is hier dan ook op zijn plaats. De stelling van de moeder dat zij overal aan meewerkt, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof acht andere maatregelen onvoldoende om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Voor zover de moeder stelt dat er sprake is van strijd met de verdragsbepalingen uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt. Een beëindiging van het ouderlijk gezag is weliswaar een inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven, maar deze inmenging is in de wet voorzien en acht het hof, gelet op het hiervoor overwogene in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel.
5.13
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de zaak aan te houden, zoals de moeder ter zitting heeft verzocht. Het hof zal beslissen zoals hieronder staat vermeld.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof - onder verbetering van de gronden - de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 oktober 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, J.G. Idsardi en L. van Dijk, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 6 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.