ECLI:NL:GHARL:2023:3106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21-001846-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet met voorwaardelijke gevangenisstraf en onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennepgerelateerde goederen, wat in strijd is met artikel 11a van de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 september 2018 in zijn woning in [pleegplaats] voorwerpen voorhanden had, waarvan hij wist dat zij bestemd waren voor grootschalige hennepteelt. De verdachte had tegen het eerdere vonnis hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander tenlastegelegd feit. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover dit aan zijn oordeel was onderworpen en deed opnieuw recht. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van één jaar. Tevens werd onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen bevolen, aangezien deze als gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het hof overwoog dat de verdachte, gezien zijn omstandigheden en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, een voorwaardelijke straf passend was. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dit leidde niet tot een andere strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001846-19
Uitspraak d.d.: 11 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 22 maart 2019 met parketnummer 18-233576-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de advocaat-generaal onttrekking aan het verkeer gevorderd van de inbeslaggenomen goederen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B. van Duijn, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 22 maart 2019 ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de politierechter de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2018 te [pleegplaats] , [pleeggemeente] , stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten 177 bloempotten (waarvan 129 gebruikt) + 94 potten (2 x 40 potten in doos) en/of kweekbakjes en/of nog een of meer losse potten en/of een aantal luchtafzuigers (slakkenhuis) en/of filterbuis en/of een of meer ventilatoren en/of druppelaars t.b.v. een irrigatiesysteem en/of een of meer dompelpompen en/of of meer armaturen en/of lampekappen en/of verlichting en/of schakelmateriaal en/of knelringen en/of wandfolie en/of grondzeil en/of groeimiddelen dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een pand aan de [straat] , waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat de politie onrechtmatig is binnengetreden in de woning van verdachte, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet.
Bovendien is de politie de woning zonder toestemming van verdachte binnengetreden, terwijl dit niet noodzakelijk was. Het onderzoek van de politie ten aanzien van de verdenking dat zich een hennepkwekerij in de woning van verdachte bevond, was immers al enkele maanden bezig. Nu sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden door de politie in de woning van verdachte, dient bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering te volgen ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte wist dat er hennepgerelateerde goederen in de in zijn woning aangetroffen dozen zaten. Meer subsidiair dient de rol van verdachte te worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, aangezien hij enkel behulpzaam is geweest bij het opslaan van de goederen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Feiten
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 mei 2018 om 00:57 uur krijgt de politie een melding van een verdachte situatie bij de [straat] te [pleegplaats] . De meldster geeft aan dat zij ziet dat drie personen van buitenlandse komaf, goederen uit een oud type [bestelwagen] halen en bij de [straat] naar binnen brengen. De dienstdoende verbalisant hoorde even later van de meldster dat de bus net was vertrokken. Terwijl de verbalisanten naar [pleegplaats] reden, zagen zij dat een blauwe [bestelwagen] bus hun tegemoet reed. De verbalisanten zagen dat dit de omschreven blauwe [bestelwagen] was. Zij gaven de bus een stopteken en controleerden vervolgens de persoonlijke gegevens van de twee inzittenden. De [bestelwagen] stond in het politiesysteem vermeld in een mutatie uit 2016 waarin werd gesproken over dealactiviteiten door een jongen van buitenlandse afkomst. De inzittenden van de bus kwamen ook voor in de politiesystemen, onder andere vanwege drugsgerelateerde activiteiten. Het was verbalisanten bekend dat verdachte woont op het adres [straat] te [pleegplaats] en dat hij verslaafd is aan verdovende middelen.
Op 23 juni 2018 voert de politie een warmtebeeldmeting uit bij de woning aan de [straat] . Uit deze meting komt naar voren dat de openslaande deuren op de begane grond en het raam aan de linkerzijde van de eerste verdieping veel warmte uitstralen en dat dit meer is ten opzichte van de naastgelegen woning..
Naar aanleiding van de resultaten van de warmtebeeldmeting, heeft [netbeheerder] in de periode van 4 september 2018 tot 10 september 2018 een netmeting uitgevoerd. Het resultaat van de meting was dat het patroon duidt op de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij.
[Verbalisant] is op 17 september 2018 om 13.45 uur binnengetreden in de woning aan de [straat] te [pleegplaats] , op basis van een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Eenmaal binnen stelde een inspecteur van [netbeheerder] vast dat sprake was geweest van diefstal van stroom. In de meterkast zat namelijk een illegale aftakking voor de hoofdzekering, die niet meer aangesloten was.
[Verbalisant] trof in drie ruimtes van de woning hennepgerelateerde goederen aan. In ruimte A (een berging onder de trap) trof hij dozen en andere goederen aan. Via handvatgaten in de dozen zag de verbalisant dat in meerdere dozen grote zakken potgrond zaten. Ook zag de verbalisant, na het verplaatsen van de dozen, dat er houten latten tegen de muur gestapeld stonden die verkleurd waren. [Verbalisant] heeft hierover verklaard dat hij deze houten latten vaker bij hennepkwekerijen heeft gezien en dat de verkleuring van de latten duidt op eerder gebruik in een hennepkwekerij. In ruimte A zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 4 x afzuiging;
- 4 8 x ongebruikte potten;
- 129 x gebruikte potten;
- 2 x filterbuis irrigatiesysteem;
- Ventilator 40 cm;
- Gebruikt isolatiemateriaal;
- Tas met diverse gereedschappen.
Daarnaast heeft de verbalisant de volgende goederen aangetroffen, maar niet in beslag genomen:
- 12 x zakken potgrond van 50 liter;
- 2 x stekbakken van in totaal 168 stekken;
- een kartonnen doos met afval resten potgrond.
In ruimte B (kamer op de eerste verdieping) trof de verbalisant een grote hoeveelheid dozen aan. De verbalisant zag wederom via de handvatgaten in de dozen dat diverse dozen gevuld waren met zakken met potgrond. Tevens zag hij op een aantal dozen afbeeldingen van ventilatoren en zag hij een stapel houten latten. Ook zag de verbalisant dat het raam van de kamer was afgedicht middels een dikke laag plastic. In ruimte B werden de volgende goederen in beslag genomen:
- Gebruikte groeimiddelen;
- 2 x 100 meter elektro kabel nieuw;
- Irrigatiebuizen zwart in doos nieuw;
- Druppelaars ten behoeve van irrigatie nieuw;
- 2 x regulator controller nieuw;
- 2 x dompelpomp merk Agua King 550 watt nieuw;
- Zak losse elektro draad;
- 4 x ventilator wit 40 centimeter nieuw;
- 2 x flexibele luchtleiding zwart;
- 2 x 40 bloempotten in doos en 14 los nieuw;
- Ventilator 6 inch;
- 8 x lampenkap nieuw;
- 8 x lamp OSRMA 600 watt nieuw;
- Schakelkast compleet met 12 meervoudige wandcontactdozen en 2 enkelvoudige wandcontactdozen. 14 groepen en 2 tijdschakelaars;
- Aluminium y stuk groot;
- Klein flexibel koppelstuk gebruikt;
- 7 x afknel ringen t.b.v. luchtleidingen;
- 11 x kunststofringen t.b.v. luchtleidingen;
- Rol wandfolie 60 meter bij 1,25 meter nieuw;
- 3 x koolstoffilter nieuw;
- Geïsoleerde luchtslang zilver nieuw.
Daarnaast heeft de verbalisant 38 zakken potgrond van 50 liter per stuk aangetroffen in ruimte B, maar niet in beslag genomen.
[Verbalisant] zag vervolgens via het raam van de deur die toegang gaf tot het tuinhuis, een aantal hennepgerelateerde goederen in het tuinhuis liggen, zoals flexibele luchtleidingen, isolatiefolie en diverse zeilen. De wanden van het tuinhuis waren deels betimmerd met gipsplaten. In het tuinhuis (ruimte C) werden de volgende goederen aangetroffen:
- Ventilatiebuis geïsoleerd in delen, ongeveer 4 meter in totaal;
- Kweektent van circa 8 m2;
- Ventilatiebuis niet geïsoleerd in delen circa 8 meter;
- 4 x tray kweekpotjes, 2 gebruikte en 2 ongebruikt, in totaal 336 stuks;
- Waterslang;
- Diverse stukken met koppelstukken waterslang;
- Grondzeil zwart 1,20 bij 4 m;
- 8 x grote bloempotten 20x20 cm gebruikt.
Daarnaast heeft de verbalisant 19 lege doosjes OSRAM van 600 watt aangetroffen, maar niet in beslag genomen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in een koffieshop aan de praat was geraakt met een jongen die wel eens samen met hem blowt. Verdachte kent de naam van deze persoon niet. De jongen vroeg of verdachte € 350,- wilde verdienen door wat spullen in zijn woning op te slaan. Verdachte vroeg wat voor spullen dit waren en de jongen antwoordde hierop dat het nieuwe spullen waren voor de woning van de jongen. Begin zomer 2018 werden de spullen naar de woning van verdachte gebracht. Verdachte heeft verder verklaard dat alle inbeslaggenomen spullen en de verkleurde houten latten van de jongen waren. Ook heeft hij verklaard dat hij alleen woont in de woning aan de [straat] te [pleegplaats] en dat hij de enige is die de sleutel van de woning heeft.
Uit de Informatiestaat SKDB blijkt dat verdachte vanaf 3 september 2014 aan de [straat] woonde.
Rechtmatigheid binnentreden
Uit het dossier volgt dat de aanleiding van het onderzoek is gevormd door een melding van een buurtbewoner, inhoudende dat drie personen midden in de nacht dozen uit een bus haalden en in de woning van verdachte brachten. Naar aanleiding hiervan heeft de politie de inzittenden van de bus gecontroleerd. De inzittenden kwamen in het politiesysteem voor in verband met drugsgerelateerde activiteiten. Verder was bij de politie bekend dat verdachte verslaafd is aan verdovende middelen. De politie heeft vervolgens een warmtebeeldmeting uitgevoerd, waaruit naar voren kwam dat enkele ruimtes in de woning van verdachte meer warmte uitstraalden dan bij de naastgelegen woning het geval was. Ook heeft de politie een netmeting laten verrichten bij de woning van verdachte. Uit de netmeting, die voltooid was op 10 september 2018, kwam naar voren dat er mogelijk een hennepkwekerij in de woning van verdachte aanwezig was. Naar het oordeel van het hof zijn de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van dien aard dat een redelijk vermoeden dat in de woning van verdachte de Opiumwet werd overtreden, gerechtvaardigd was. De machtiging is derhalve terecht afgegeven.
In het dossier bevindt zich de ‘machtiging tot het binnentreden in een woning’ van 14 september 2018. Deze machtiging houdt in dat er zonder toestemming van de bewoner mag worden binnengetreden in de woning gelegen aan de [straat] te [pleegplaats] en dat bij afwezigheid van de bewoner in de genoemde woning kan worden binnengetreden. De machtiging tot binnentreden houdt voorts het volgende in: “Motivatie dringende noodzakelijkheid: De mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij met bijbehorend brandgevaar”. Het hof acht deze motivering voor de dringende noodzakelijkheid toereikend en is van oordeel dat daarmee is voldaan aan het in artikel 5, tweede lid, van de Awbi neergelegde vereiste. Dat het onderzoek naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet al enkele maanden gaande was, maakt dit niet anders. Het redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet, en daarmee de noodzaak om binnen te treden in de woning van verdachte, ontstond immers mede door de netmeting die pas enkele dagen voor het binnentreden was afgerond. Op 17 september 2018 mocht de politie aldus zonder toestemming van verdachte zijn woning binnentreden.
Grootschalige hennepteelt
Artikel 11a van de Opiumwet stelt (kort gezegd) strafbaar degene die voorwerpen of ruimten voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet dan wel tot het grootschalig telen van hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Onder ‘grootschalig’ wordt minimaal ‘500 gram hennep’ of ‘200 hennepplanten’ verstaan volgens artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit.
In de woning van verdachte zijn onder andere de volgende voorwerpen aangetroffen:
  • 177 bloempotten (waarvan 129 gebruikt) + 94 potten;
  • 336 kweekbakjes;
  • luchtafzuigers;
  • filterbuizen;
  • ventilatoren;
  • druppelaars ten behoeve van een irrigatiesysteem;
  • dompelpompen;
  • armaturen;
  • lampenkappen;
  • verlichting;
  • schakelmateriaal;
  • knelringen;
  • wandfolie;
  • grondzeil;
  • groeimiddelen.
Naar het oordeel van het hof kan de combinatie van deze voorwerpen redelijkerwijs niet anders worden aangemerkt dan als te zijn bestemd voor grootschalige hennepteelt, in aanmerking genomen de hoeveelheid voorwerpen en de aard hiervan, waaronder in totaal 271 (bloem)potten en 336 kweekbakjes.
Wetenschap
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in zijn woning aanwezige goederen bedoeld waren voor de grootschalige hennepteelt, als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat een jongen, wiens naam hij niet kent, hem tijdens het roken van een jointje in een koffieshop heeft gevraagd om spullen op te slaan in zijn woning. Dit betroffen volgens verdachte nieuwe spullen voor de woning van de jongen en verdachte kreeg hier € 350,- voor. De spullen werden aan het begin van de zomer van 2018 naar de woning van verdachte gebracht. Op 17 september 2018 heeft de politie in de woning van verdachte een grote hoeveelheid hennepgerelateerde goederen aangetroffen. Een deel van deze goederen zat in dozen, die verspreid over drie ruimtes waren opgeslagen. Op de buitenkant van meerdere dozen stonden afbeeldingen van ventilatoren en de verbalisant kon via gaten in andere dozen zien dat hierin zakken met potgrond zaten. Tevens zijn in de woning van verdachte andere hennepgerelateerde goederen aangetroffen die niet in dozen waren opgeslagen, zoals flexibele luchtleidingen, isolatiefolie en diverse zeilen. Ook zag de verbalisant dat het raam in een van de ruimtes was afgedicht met een dikke laag plastic, dat de wanden van het tuinhuisje deels waren betimmerd met gipsplaten en dat in twee ruimtes stapels houten latten lagen die verkleurd waren. Over deze latten heeft de verbalisant verklaard dat hij deze vaker bij hennepkwekerijen heeft aangetroffen. Nu de verkleurde houten latten en de voor het blote oog zichtbare hennepgerelateerde goederen geen nieuwe spullen voor een woning betreffen, moet dit verdachte zijn opgevallen. Daarnaast is in de meterkast een illegale aftakking voor de hoofdzekering aangetroffen, die niet meer aangesloten was. Hierdoor is volgens de fraude inspecteur van [netbeheerder] sprake geweest van diefstal van stroom. De verbalisant heeft tevens een kartonnen doos met afvalresten potgrond aangetroffen. Verdachte woonde op het moment van deze bevindingen al vier jaar aan de [straat] .
Gelet op deze feiten en omstandigheden en de feiten en omstandigheden zoals het hof hiervoor aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft vastgesteld, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de voorwerpen waren bestemd voor grootschalige hennepteelt.
Voorhanden hebben
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij wist dat ze bestemd waren tot het plegen van grootschalige hennepteelt, hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. Van belang is dat de voorwerpen zich in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden en dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de voorwerpen.
Het hof stelt vast dat de hennepgerelateerde voorwerpen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, zodat deze zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Dat deze voorwerpen mogelijk niet aan hem toebehoorden, doet daaraan niet af.. Nu verdachte de enige was die een sleutel van zijn woning had, kon hij over de voorwerpen beschikken en er aldus feitelijke macht over uitoefenen. Gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘opzet’ is overwogen, heeft verdachte ook wetenschap gehad van de aanwezigheid van de hennepgerelateerde voorwerpen.
Gelet op het voorgaande, acht het hof bewezen dat verdachte hennepgerelateerde voorwerpen voorhanden heeft gehad in zijn woning aan de [straat] , terwijl hij wist dat deze voorwerpen bestemd waren voor grootschalige hennepteelt.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer dat enkel sprake is geweest van medeplichtigheid wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 september 2018 te [pleegplaats] , [pleeggemeente] , voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten 177 bloempotten (waarvan 129 gebruikt) + 94 potten, kweekbakjes, luchtafzuigers, filterbuis, ventilatoren, druppelaars ten behoeve van een irrigatiesysteem, dompelpompen, armaturen, lampenkappen, verlichting, schakelmateriaal, knelringen, wandfolie, grondzeil en groeimiddelen, te weten een pand aan de [straat] , waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft voorwerpen voorhanden gehad waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het opzetten van een grote hennepkwekerij. Hij heeft hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit. Daarnaast kunnen softdrugs, zoals hennep, bij langdurig gebruik leiden tot schade aan de gezondheid en verslavingsproblematiek en daarmee samenhangende criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen kennelijk geen oog gehad voor de risico's en schade voor de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 28 februari 2023. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier blijken en door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. De reclassering schrijft in het reclasseringsrapport van 31 oktober 2022 dat er op meerdere gebieden sprake is van instabiliteit bij verdachte. Verdachte beschikt niet over een zinvolle dagbesteding en heeft schulden. Hij functioneert op een zeer zwakbegaafd niveau en beschikt over onvoldoende adequate copingvaardigheden, waardoor hij zijn toevlucht zoekt in hard- en softdrugs. De reclassering ziet het middelengebruik van verdachte als één van de voornaamste risicofactoren van recidive. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verklaard dat verdachte recentelijk gedetineerd is geweest en nu bij zijn moeder woont. Samen met zijn zus zorgt verdachte voor zijn moeder. Verder heeft de raadsman aangegeven dat verdachte strafbare feiten pleegt om in zijn verslaving te voorzien en dat het snel mis gaat als hij een terugval heeft. Door het niveau waarop verdachte functioneert, is het voor verdachte lastig om zijn verslaving het hoofd te bieden.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, slechts een gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit, is toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde. Het hof acht, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden. Vanwege de geruime tijd tussen het bewezenverklaarde feit en het moment waarop het hof uitspraak doet, legt het hof hierbij een proeftijd op van 1 jaar. Deze voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke strafbare feiten. Nu verdachte bij een recente onherroepelijke veroordeling meerdere bijzondere voorwaarden opgelegd heeft gekregen, zal het hof hiervan afzien.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 5 april 2019 en de uitspraak in hoger beroep op 11 april 2023 zijn 4 jaren verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval 2 jaren. De redelijke termijn is hiermee overschreden met 2 jaren. Nu het hof aan verdachte een geheel voorwaardelijke korte gevangenisstraf zal opleggen, volstaat het hof met de constatering dat sprake is van een termijnoverschrijding.

Beslag

Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien zij als gezamenlijkheid van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 11a en 13a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
177 STK Bloempot;
2 STK Buis;
4 STK Luchtafzuiger;
1. STK Ventilator;
1. STK Tas;
2 STK Kabel;
1. DS Bouwmateriaal;
1. DS Buis;
2 STK Pomp;
1. STK Kabel;
4 STK Ventilator;
2 STK Bouwmateriaal;
94 STK Bloempot;
1. STK Ventilator;
8 STK Lampekap;
8 STK Gloeilamp;
1. STK Schakelkast;
1. STK Pijp;
1. STK Slang;
7 STK Bouwmateriaal;
11 STK Bouwmateriaal;
1. STK Bouwmateriaal;
3 STK Filter;
1. STK Slang;
1. STK Slang;
1. STK Tent;
1. STK Slang;
4 STK Plantenbak;
1. STK Bouwmateriaal;
1. STK Slang;
1. STK Zeil;
8 STK Bloempot.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 11 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.